\037
\037\036\035\037\036\037	
\037\037\036\037	
\037 \021\032
\034\r\036\036\032
\f\033\024\033\020\036\035\026\f\033\031\033\033\016\024\032\033
I
met passie
v	\037\037\036\035\034\034\033\035\032
\020\033\035\021	
\037\036\035\034\037\033\032\031\034\030
\032\035\024\034\037\023\013
\034
\007\025\037\n\035
\035\022\037\006\035\034\037\f\035\032\031\022\024\037\035\026\017
\035\035\022\037\f\035\n\026\021\004\030\037\033\031\026\034\022\035\026\
\037\003
\024\035\022\021\035\034\037\035\035\022\037\031\031\022\034\013
\032\035\022\005\037\t
\032\021\n\025\031\031\034\020\016\006\031\033\033\035\022\005\037\024\026\
\017
\033\026
\036\035\f\037\004\035\037\027\027\023\037\021\022\034\013
\n\035\022\005\037\022\035\035\025\037\n\031\022\037\016\027\022\034
\025\035\034\020\005\037\037\036\035\034\033\032\035\031\030\033\027\033\030\035 \036\025
\037	
\037\036\035\034
\032\031\030\027\036\034\030\026	
\037\036\035\036\034\033
\037 \036\035\035\034\037\033\032\037\035\032\037\030\037 \r\f\017\026\016\037\r\025\037
\037\013\013\013	
\037\027 \003
partners	
CEMENT 6 2024	?1
2?	CEMENT 6 2024	
38  Innovatief bouwen met    
  nieuwe richtlijn 3D-beton-  
 printen   
 CROW-CUR Richtlijn 5:2023 biedt   
  een praktische leidraad voor alle  
  betrokkenen in het bouwproces.
46 Normbesef (7) 
  De effecten op dwarskracht in con- 
  structies met verlopende hoogte.  
56 Constructeur van het Jaar 
  In gesprek met de Constructeur en   
  het Talent van het Jaar 2024 over  
  trends en uitdagingen in de sector.	
Artikelen 
 
  6 Bouwen langs het spoor 
  Inzicht in de rekenmethoden om  
  trillingen te voorspellen en de    
 grond-constructie-interactie.
20  Buig- en scheurgedrag beton   
  met basaltvezelwapening 
  Experimenten tonen aan dat basalt-  
  vezelwapening anders reageert dan  
 wapeningsstaal.
30  fib Bulletin 108 over prestatie- 
  gericht brandontwerp   
 Een toelichting op het rapport dat  
  medio 2023 verscheen.	
6 38	
Foto voorpagina:?Centraal Station Stuttgart. Foto: Achim Birnbaum
COLOFON	
Cement, vakblad over betonconstructies, is hét 
vakblad van en voor constructeurs en verschijnt 
8 keer per jaar. Het vakblad is een onderdeel 
van het kennisplatform Cement, een uitgave  
van Aeneas Media bv in opdracht van het 
Cement&BetonCentrum. 
 
Uitgave Aeneas Media bv, Veemarktkade 8, 
Ruimte 4125, 5222 AE 's-Hertogenbosch
T 073 205 10 10, www.aeneas.nl
Redactie prof.dr.ir. Max Hendriks (hoofd- 
redacteur), ir. Maartje Dijk, ir. Paul Lagendijk,  
ir. Jacques Linssen, ir. René Sterken, ir. Cindy 
Vissering, ing. Henk Wapperom, dr.ir. Rob Wolfs
Redactieraad ir. Edwin Vermeulen (voorzitter), 
ing. Dick Bezemer, ir. Geoffrey van Bolderen, 
prof.dr.ir. Jos Brouwers, ir. Henco Burggraaf,  
ir. Tom Diks, ir. Maikel Jagroep, ir. Lise Jansen,  
ir. Hans Kooijman, ing. Michael van Nielen PMSE, 
ir. Paul Oomen, ir. Dirk Peters, ir. Ruud van der 
Rakt, ir. Paul Rijpstra, ir. Dick Schaafsma,  
ing. Roel Schop, dr.ir. Raphaël Steenbergen,  
prof.dr.ir. Kim van Tittelboom, ir. Rob Vergoossen, 
dr.ir. Rutger Vrijdaghs, prof.ir. Simon Wijte
Uitgever/vakredacteur ir. Jacques Linssen   
j.linssen@aeneas.nl, T 06 10333180
Planning, coördinatie & eindredacteur  
Hanneke Schaap, h.schaap@aeneas.nl, 
T 073 205 10 19 
Ontwerp daily creative agency,  
Miranda van Agthoven
Vormgeving daily creative agency,  
Maarten Bosch
Community manager & media-advies  
Coen Smets, c.smets@aeneas.nl, T 06 10705780
Klantenservice klantenservice@aeneas.nl   
T 073 205 10 10
Website www.cementonline.nl
Overname artikelen Overname van artikelen en 
illustraties is alleen toegestaan na schriftelijke 
toestemming.
Lidmaatschappen 2024  Kijk voor meer
informatie over onze lidmaatschappen op
www.cementonline.nl/lidworden of neem  
contact op via klantenserice@aeneas.nl of  
073 205 10 10.
Voorwaarden Je vindt onze algemene voor-
waarden op www.cementonline.nl/algemene-  
publicatievoorwaarden Hoewel de grootst   
mogelijke zorg wordt besteed aan de inhoud van 
het blad, zijn redactie en uitgever van Cement 
niet aansprakelijk voor de gevolgen, van welke 
aard ook, van handelingen en/of beslissingen 
gebaseerd op de informatie in deze uitgave.    
Niet altijd kunnen rechthebbenden van gebruikt 
beeldmateriaal worden achterhaald. Belang-
hebbenden kunnen contact opnemen met de 
uitgever.
ISSN 0008-8811
Inhoud
Vakblad over betonconstructies
CEMENT 6 2024	?3	
Deze middag gaf ik vier uur 
achtereen college in Delft. Vier 
uur achtereen college geven is 
vrij uitzonderlijk. "Uitzonderlijk?" 
hoor ik u denken en ook "wat 
een luizenleven!". Daar geef ik 
nu geen commentaar op. Het 
gaat me om de twee vakken 
waar ik vandaag verantwoor-
delijk voor was: 'Bestaande 
betonnen constructies' en 
'C O 2-neutrale constructies'. 
Dat zijn twee mastervakken 
die twee jaar geleden nog niet 
bestonden en 20 jaar geleden 
ondenkbaar waren. Deze keuze-  
vakken zijn populair en de  
studenten zijn enthousiast. Het 
zijn nieuwe tijden.
Bij 'CO2-neutrale constructies' 
kreeg ik hulp van Niki Loonen 
en van Marija Nedeljkovi?. In 
hun gastcolleges benadrukten 
ze respectievelijk wat nú moge-
lijk is met nieuwe betonsoorten 
en welke keuzes je nú hebt met 
het beheer van de betonnen  
infrastructuur van Rijkswater-  
staat. Hun gedrevenheid tegen 
een achtergrond van 'we 	
Nieuwe	 	
tijden 	
moeten nú bewegen, willen we 
de race winnen' werkte aan-
stekelijk en leidde tot heftige 
discussies. De ramen moesten 
open om extra O2 binnen te 
laten stromen.
En werd het omgaan met 
bestaande betonnen construc -
ties 20 jaar geleden door veel 
studenten niet saai gevonden? 
Als kind droomden ze wellicht 
eerder "dat wil ik ook bouwen" 
in plaats van "daar wil ik ver-
antwoording voor nemen". Daar 
is nu niets van te merken. Dat 
bestaande constructies op een 
andere manier beoordeeld  
worden dan constructies die 
nog op de tekentafel liggen, is 
juist interessant. Uitleggen dat 
we verantwoord moeten om-
gaan met bestaande construc -
ties is niet nodig.
'Er komen andere tijden', de 
meest bekende vertaling van 
het meer Bijbels klinkende 'The 
times they are a-changing'.  
Dat wist u als trouwe Cement- 
lezer natuurlijk al lang. We 
hoeven echt niet allemaal zoals 
Hadrianus een Pantheon neer 
te zetten met een levensduur 
van 19 eeuwen, and counting. 
Maar dat ons ambitieniveau 
omtrent duurzaamheid een 
boost heeft gekregen, is nú een 
gegeven.
Max Hendriks
Voor reacties: cement@aeneas.nl	
56	
En verder
15  Gelezen in Structural 
  Concrete Vol. 25/3 
  Een Nederlandse samenvatting  
  van de voor Cement-lezers meest  
  interessante papers.
44 De jonge constructeur 
  Lise Jansen deelt haar ervaring    
  bij een van haar eerste projecten,  
  BinckCity Park in Den Haag.  
50 Grote vriendelijke monoliet 
  Slanke kolommen in de gevels en  
  galerijen contrasteren fraai met de  
  massiviteit van het bouwblok.
4?	CEMENT 6 2024	
auteurs
ir. Marijn Bruurs
Witteveen+Bos   
p. 38 ? 43
ir. Jacques Linssen Redactie Cement /  Aeneas Media p. 56 ? 60
ir. Hans Galjaard
p. 46 ? 49 dr.ir. Mauro Poliotti
Witteveen+Bos  p. 30 ? 37
ir. Lise Jansen
IMd Raadgevende Ingenieurs p. 44 ? 45
Lonneke van Haalen
Abt
p. 56 ? 60 prof.dr.ir. Theo Salet 
TU Eindhovenp. 38 ? 43
ir. Mark Spanenburg RO
BAM Advies & Engineering p. 6 ? 14
dr.ir. Rob Wolfs TU Eindhoven p. 38 ? 43
ing. Edwin de Vries
Peutz
p. 6 ? 14
dr. Jeremy Chang
Holmes NZ (Christchurch)
p. 30 ? 37
Bob Gieskens
VNconstructeurs
p. 56 ? 60 dr.ir. Jolien Van Der Putten 
Witteveen+Bos  
p. 38 ? 43
ir. Kevin van der Lingen
Van Hattum en Blankevoort
p. 20 ? 28
ir. Kirsten Hannema
Freelance architectuurjournalist
p. 50 ? 55 ir. Pascal Schroijen
Holmes NZ (Auckland)
p. 30 ? 37
ir. Diederik Veenendaal
Summum Engineering
p. 56 ? 60
ir. Marica de Wit
BAM Advies & Engineering / 
TU Delft
p. 6 ? 14
ir. Thijs Pierik
Nepocon
p. 30 ? 37 
Aan dit nummer van Cement werkten mee:
Met een lidmaatschap kun je inloggen 
op de website en heb je toegang tot alle 
beschikbare CROW-CUR Aanbevelingen. 
Interesse? 
Vraag een lidmaatschap aan via www.cur-aanbevelingen.nl  
of neem contact op met onze klantenservice 073-205 10 10	
Maak jij regelmatig 
gebruik van 
CUR?Aanbevelingen?
Bouwen langs  
het spoor	
Inzicht in rekenmethoden en grond-constructie-interactie	
1 Bouw van appartementencomplex op ENKA-terrein in Ede, dicht tegen het spoor. Foto: BAM Advies en Engineering	
1
6?	CEMENT  6 2024
Met de huidige trend in verstede-
lijking wordt bouwen langs het 
spoor steeds aantrekkelijker. 	
Dit 
is echter niet zonder obstakels. Onderzoek 
van het RIVM uit 2019 toont aan dat 20% van 
de mensen die binnen een straal van 300 m 
van het spoor wonen, ernstige hinder er-
vaart door de trillingen die worden veroor-
zaakt door reizigerstreinen. Maar liefst 40% 
van de omwonenden ervaart ernstige hin -
der door voorbijkomende goederentreinen 
[1]. Dit geeft de noodzaak aan om deze over-
last te voorkomen bij nieuwbouw.  Het inschatten van het effect van deze 
trillingen is niet eenvoudig, vanwege het 
grote aantal parameters dat hierop van in -
vloed is. Afhankelijk van de manier waarop 
de trillingen in gebouwen worden berekend, 
kunnen vergelijkbare situaties tot aanmer-
kelijk verschillende uitkomsten leiden, met 
grote consequenties voor de maatregelen en 
dus ook bouwkosten.  Om inzichtelijk te krijgen wat de oor-
zaak is van deze verschillen, zijn de spoor- 
trillingen in een betonnen appartementen -
gebouw met drie rekenmethoden berekend 
en vergeleken. In een vervolg zullen ook  
trillingsmetingen worden uitgevoerd voor   
en na de bouw van een betonnen apparte-
mentengebouw en worden de resultaten 
hiervan naast de berekende waardes gelegd. 
Hierop wordt in een vervolg artikel inge-
gaan.	
Spoortrillingen 
Om te begrijpen wat het effect van spoortril -
lingen op omliggende gebouwen is, is het 
belangrijk om eerst uit te zoomen en het   
algehele systeem te begrijpen (fig. 2). Dit   
begint bij de bron, waar de trillingen worden 
gecreëerd: de trein en de spoorweg. Op dit 
punt zijn er meerdere parameters die de 
trillingssterktes en de frequenties waarbij 
deze optreden beïnvloeden. Denk bijvoor-
beeld aan het type trein, de aanwezigheid 
van wissels of overwegen, de snelheid van 
de trein en of het gaat om een tunnel of een 
spoorbaan op maaiveld [2]. Vervolgens be-
wegen de trillingen zich voort als golven 
door de bodem. Ook hier worden de trillin -
gen beïnvloed, ditmaal door de grondeigen -
schappen. Een belangrijke factor is daarom 
ook de afstand van het gebouw tot het spoor, 
waarbij bij grotere afstanden de trillingen 
meer worden gereduceerd. Dit effect is ver-
gelijkbaar met de demping van een golf in 
een vijver waar een steentje in is gegooid, 
waarbij de golven afzwakken naarmate ze 
zich verder van de bron af bewegen. 
Nadat de golven zich door de ondergrond 
hebben verplaatst, komen ze aan bij het  
gebouw, waar ze voor zowel horizontale als 
verticale trillingen zorgen (punt 1 in fig. 2). 
De trilling in de grond wordt vervolgens 
overgedragen naar de fundering van het ge-
bouw, van punt 1 naar punt 2 in figuur 2. 	
IR. MARICA DE WIT
Constructeur / Afstudeerder
BAM Advies & 
Engineering / TU-Delft
IR. MARK 
SPANENBURG RO
Adviseur Constructies BAM A&E
ING. EDWIN DE  VRIES
Adviseur Geluid en  TrillingenPeutz
auteurs 	
Er wordt steeds vaker dicht op het spoor het gebouwd. Daarbij kunnen trillingen die worden 
veroorzaakt door treinverkeer, voor hinder zorgen in de nabijgelegen gebouwen. Om die 
overlast bij nieuwbouw te beperken moet hiermee in het ontwerp rekening worden gehouden,  bijvoorbeeld door het toepassen van dikkere vloeren of het afveren van het gebouw. Er zijn 
verschillende rekenmethoden om de trillingen te voorspellen, maar de uitkomsten lopen erg  uiteen. De vraag is waar deze verschillen vandaan komen en hoe deze kunnen worden verklaard. Dit is één van de vragen die zijn onderzocht in een afstudeeronderzoek.	
CEMENT  6 2024	?7
punt in hetvrije veld	punt op defundering	
Deze overdracht zorgt ook voor een dem-
ping van de trillingen, wat in literatuur vaak 
het kinematische effect wordt genoemd. De 
fundering vereffent door zijn stijfheid de 
golfbeweging in de grond. Hierdoor is de 
trillingssterkte van een punt op de funde-
ring lager dan die van een punt in het vrije 
veld (fig. 3).
Vanuit de fundering wordt de trilling binnen 
het gebouw doorgegeven naar de vloeren, in 
figuur 2 van punt 2 naar punt 3. Dit zorgt 
veelal voor een versterking van de trillingen, 
met name wanneer de frequenties van de 
spoortrillingen samenvallen met eigenfre-
quenties van de constructie, zoals de vloe-
ren en wanden, waardoor resonantie op-
treedt.  Een belangrijk aspect bij de gebouw -
trillingen is de demping van de grond op de 
trillingen in het gebouw. Dit wordt het traag- heidseffect genoemd en is vooral afhankelijk 
van de massa van het gebouw, de fundering 
en de grondsoort.  Het totale effect van de interactie tus-
sen het gebouw en de grond kan dus worden 
verklaard door het kinematische effect en 
het traagheidseffect. In het Nederlands 
wordt de combinatie van deze twee effecten 
de grond-constructie-interactie genoemd en 
in het Engels soil-structure interaction (SSI). 
Deze grond-constructie-interactie heeft een 
belangrijk effect op de trillingen in het ge-
bouw. Verschillende studies laten zien dat 
het buiten beschouwing laten van de 
grond-constructie-interactie kan zorgen 
voor een significante overschatting van de 
trillingen die uiteindelijk in het gebouw wor-
den doorgegeven [3, 4].
Anders dan bij trillingen door wind en aard -
bevingen, zijn bij spoortrillingen de verticale 	
2 1) Metingen maaiveld, 2) overdracht naar fundering, 3) overdracht naar gebouw 3 Trillingssterkte op fundering is lager dan in het vrije veld (kinematische effect)	
AFSTUDEERONDERZOEK
Dit artikel is gebaseerd op de afstudeer-
studie 'The Effect of Railway-Induced 
Vibrations on Timber Apartment Buil-
dings' dat Marica de Wit uitvoerde op 
de TU Delft, faculteit Civil Engineering & 
Geosciences, in samenwerking met BAM 
Advies & Engineering. Zij werd voor haar 
onderzoek begeleid door dr.ir. G.J.P. 
Ravenshorst (voorzitter), ir. M. Spanen-
burg RO (begeleider BAM), dr.ir. M. Mirra 
en dr.ir. P.C.J. Hoogenboom.	
2
3	
8?	CEMENT  6 2024
componenten bijna altijd maatgevend [5, 6 
en 7]. Dit komt enerzijds doordat de gevon -
den trillingssterktes normaliter hoger zijn  
in verticale richting en anderzijds doordat 
deze trillingen gemakkelijker worden over-
gedragen naar de fundering. In dit artikel 
wordt daarom alleen ingegaan op de verti -
cale trillingen, maar in de praktijk moeten 
zowel de verticale als de horizontale trillin -
gen worden onderzocht.  
Eisen 
Hoewel er geen wettelijke norm is voor het 
voorkomen van trillingshinder uit de onder-
grond, wordt er bij nieuwbouw wel vaak 
vanuit de vergunningverlener gevraagd aan 
te tonen dat de spoortrillingen niet voor een 
(onaanvaardbaar) leefklimaat zorgen. Of de 
trillingen voelbaar zijn en voor overlast zor-
gen, kan worden getoetst aan de SBR-B-
richtlijn [13]. Hierin worden specifieke waar-
den gegeven waaraan de berekende 
trillingsniveaus in het gebouw moeten vol -
doen. Deze trillingsniveaus worden uitge-
drukt in V	
max. Dit is de trilsnelheid met een 
correctie op frequenties die minder goed 
zijn waar te nemen. V	
max is dimensieloos.
Het stroomschema voor railverkeer 
voor het beoordelen van de trillingsniveaus is 
weergegeven in figuur 4. Er gelden twee streef-  
waardes voor  V	
max, een onderste, A1, en een 
bovenste, A2. Voor nieuwbouw is A1 gelijk aan 
0,1 en voor bestaande bouw 0,2 (dag en nacht). 
A2 is voor nieuwbouw gelijk aan 0,4 overdag 
en 0,2 in de nacht en voor bestaande bouw 
respectievelijk 0,8 overdag en 0,4 in de nacht.  Wanneer de gevonden V	
max waardes niet 
voldoen aan de A1-waarde maar wel onder 
de A2-waarde blijven, moet ook V
per worden  getoetst. V	
per is de gemiddelde trillingsterkte 
over een beoordelingsperiode en moet onder 
de streefwaarde A3 uitkomen. Voor nieuw -
bouw is A3 gelijk aan 0,05 en voor bestaande 
gebouwen moet deze waarde onder de grens 
van 0,1 blijven (dag en nacht). Als er in de 
praktijk aan A2 wordt voldaan, dan voldoet 
V	
per in de meeste gevallen ook. 	
Onderzoek en methode
Er zijn verschillende manieren om de effec-
ten van spoortrillingen bij appartementen -
gebouwen te modelleren. Grofweg kan de 
volgende onderverdeling worden gemaakt:
1  gebouw met starre opleggingen;
2  gebouw met grond als veren en dempers;
3  grond, fundering en gebouw in één model.
In de praktijk wordt voor alle drie de manie-
ren vaak gebruikgemaakt van de eindige- 
elementenmethode (EEM). Het meest een -
voudige is om het gebouw te modelleren met 
starre opleggingen (1). De grond en funde-
ring worden dan niet expliciet meegenomen 
in de berekening en in dit type model wordt 
het eerder genoemde traagheidseffect dus 
ook niet berekend. Om het traagheidseffect 
wel mee te nemen, is het mogelijk om het 
gebouw te modelleren met veren en dem -
pers als opleggingen, die de grond en het 
funderingssysteem representeren (2). Het 
voordeel hiervan is dat niet de volledige 
grond hoeft te worden gemodelleerd, wat de 
rekentijd significant omlaag brengt. Beide 
modellen nemen het kinematische effect 
niet mee, maar dit kan indien nodig wel in 
een los model worden berekend.  Het laatste type model is een model 
waarin de grond, fundering en het ge-	
4 Stroomschema streefwaardes SBR-B-richtlijn
Of trillingen voor 
overlast zorgen, 
kan worden   
getoetst aan de 
SBR-B-richtlijn 	
4	
CEMENT  6 2024	?9
5	
De overdrachts-
functies zouden 
hetzelfde moeten 
zijn voor alle 
drie de cases, 
maar de   
resultaten liggen 
ver uit elkaar	
5 Vergelijking van verschillende manieren om gebouwen die worden onderworpen aan spoortrillingen te modelleren	
bouw expliciet worden gemodelleerd (3). 
Hierin worden zowel het kinematische ef -
fect als het traagheidseffect in één model 
meegenomen. Doordat dit laatste type model 
het meest gedetailleerd, complex en groot is, 
heeft het ook een aanzienlijk langere reken -
tijd in vergelijking tot beide andere model -
len. Vooral in de initiële ontwerpfase is dit 
niet altijd wenselijk. Wijzigingen in het ont-
werp doorvoeren in dit type model is name-
lijk kostbaar. Een overzicht van alle drie 
deze methoden is weergegeven in figuur 5. 
Impedantiemethode van Auersch
Een andere manier om de overdracht van 
spoortrillingen in gebouwen te berekenen 
dan de eindige-elementenmethode, is door 
gebruik te maken van een analytisch model 
? dus op basis van formules ? zoals het im -
pedantiemodel van Auersch [8]. Dit model is 
gebaseerd op de impedantiemethode die in 
de dynamica wordt toegepast voor akoestiek 
en elektromagnetisme [9]. In de context van spoortrillingen be-
schrijft de impedantie de weerstand die de 
trillingsgolven ondervinden wanneer deze 
zich door de constructieonderdelen ver-
plaatsen. De methode is gevalideerd speci -
fiek voor spoortrillingen met behulp van  
testen en door de vergelijking te maken met 
de resultaten uit een gedetailleerder eindige-  
elementenmodel.  De impedantiemethode bestaat uit het 
(analytisch) bepalen van de overdrachts-
functies per onderdeel en deze met elkaar  
te vermenigvuldigen om de uiteindelijke  
gebouwrespons te berekenen. Een over- drachtsfunctie beschrijft hoe een trilling bij 
verschillende frequenties wordt overgedra -
gen van het ene element naar het volgende 
element. Bijvoorbeeld van fundering naar 
begane grondvloer, of wand naar verdie-
pingsvloer.  Om de trillingsniveaus in een nog te 
realiseren gebouw te bepalen met de impe-
dantiemethode, zijn er drie stappen die 
moeten worden doorlopen (net als in fig. 2). 
Deze stappen zijn weergegeven in figuur 6. 
De eerste stap is het bepalen van de trillin -
gen op het maaiveld, door middel van me-
tingen of berekeningen. Vervolgens worden 
de trillingen op maaiveld vertaald naar tril -
lingen op de fundering, oftewel het kinema -
tische grond-gebouweffect. De laatste stap 
bestaat uit het bepalen van de overdracht in 
het gebouw, waarbij in dit model de grond 
en fundering worden meegenomen als ve-
ren en dempers, rekening houdend met het 
traagheidseffect van de grond-gebouwinter-
actie. Iedere stap wordt uitgedrukt in een 
overdrachtsfunctie, die uiteindelijk met  
elkaar worden vermenigvuldigd om de ge-
bouwrespons te bepalen. Dit resulteert in 
trillingsniveaus in het gebouw die kunnen 
worden getoetst aan de waardes uit de  
SBR-B-richtlijn. 	
Case studies beton
Om de verschillen tussen de rekenmethoden 
inzichtelijk te maken, zijn drie cases (van 
hetzelfde gebouw) met elkaar vergeleken. De 
eerste case gebruikt een eindige-elementen -
model voor de bovenbouw met starre opleg -
gingen, waarin het traagheidseffect van de 	
10?	CEMENT  6 2024
Case 2: Analytisch , 
gebo\fw met ve\ben  
en dempe\bs Case 3: 
EEM, 
G\bond, f\fnde\bing 
en gebo\fw in één  	
model	
Case 1:  EEM , 	
gebo\fw met sta\b\be 	
opleggingen  	
Case	2:Analytisch	
grond niet wordt meegenomen (manier 1  
zoals genoemd onder 'Onderzoek en metho-
de'). Het kinematische effect wordt met be-
hulp van een grove inschatting in rekening 
gebracht. De tweede case is het analytische 
impedantiemodel, waarin de grond en de 
fundering als veren en dempers onder het 
gebouw worden gerepresenteerd. Het traag -
heidseffect wordt hier dus in meegenomen 
en het kinematische effect wordt hier door 
middel van een overdrachtsfunctie inge-
schat. De derde case is het meest gedetail -
leerd en bestaat uit een eindige-elementen -
model waarin naast het gebouw de volledige  grond rondom het gebouw tot aan het spoor 
is gemodelleerd, inclusief de fundering (ma -
nier 3 zoals genoemd onder 'Onderzoek en 
methode'). Hierin is dus zowel het kinemati -
sche als het traagheidseffect verwerkt. In  
figuur 7 zijn de drie cases weergegeven. Voor 
case 1 en 3 zijn de resultaten gebruikt van 
twee daadwerkelijke projecten, waarvan de 
gebouwkarakteristieken en grondopbouw 
overeenkomen. Voor het analytische impe-
dantiemodel (case 2) zijn dezelfde grondop-
bouw en gebouwkarakteristieken als case 1 
aangehouden. Het beschouwde gebouw be-
staat uit vijf verdiepingen en een paalfun -
7	
6
6 Stappen om van spoortrillingen naar gebouwtrillingen te komen
7 Cases die worden gebruikt om de verschillende rekenmethodes te vergelijken voor een betonnen 
appartementengebouw	CEMENT  6 2024	?11
Overdrachtsfuncties case 1, 2, 3 en gemeten spoortrillingen	
Case 1, FEM
Case  2, Analytisch
Case 3, FEM
Spoortrillingen	
dering. In figuur 8 zijn de overige relevante 
gebouweigenschappen weergegeven. 
Overdrachtsfunctie?	Voor alle drie de cases 
kan op dezelfde locaties in het gebouw de 
overdrachtsfunctie worden bepaald. Bij een 
EEM-model wordt de overdrachtsfunctie 
numeriek berekend en bij de impedantie-
methode analytisch. Deze zouden hetzelfde 
moeten zijn voor alle drie de cases, het zijn 
immers identieke gebouwen, met eenzelfde 
fundering en grondopbouw. In figuur 9 is de 
overdrachtsfunctie van de grond naar de 
hoogste verdiepingsvloer voor elk van de   
rekenmethoden weergegeven. Tegen de ver-
wachtingen in liggen de resultaten ver uit  
elkaar. De overdrachtsfunctie is een karak -
teristiek voor het gebouw en onafhankelijk  van type, zwaarte of frequentie van de ge-
meten spoortrillingen op de desbetreffende 
locatie. Het verschil kan dus enkel voortko-
men uit het verschil in rekenmethode, niet 
uit de locatie. De manier waarop de grond- 
gebouwinteractie wordt meegenomen heeft 
een significant effect op de uitkomsten.  
Case 1, bestaand uit het eindige-elementen -
model met het gebouw met starre onder-
steuningen, resulteert in een substantieel 
hogere overdrachtsfunctie in vergelijking 
met de andere twee methoden. Het verschil 
met de andere twee cases is dat bij case 1 
het traagheidseffect niet is meegenomen. 
Door methode 1 naast de resultaten van me-
thode 2 en 3 te leggen, wordt duidelijk hoe-
veel effect de gronddemping voortkomend 
uit het traagheidseffect heeft op de over-	
De exacte rol 
van de grond-  
constructie-  
interactie hangt 
af van drie   
onderdelen: de 
massa van het 
gebouw, de 
stijfheid van de 
grond en het 
type fundering	
8
9	
8 Vloeropbouw en overspanning beschouwde betonnen appartementengebouw
9 Overdrachtsfuncties case 1, 2, en 3 (linker as) en gemeten spectrum spoortrillingen (rechter as)	12?	CEMENT  6 2024
Case 1,FEM
Case 3,FEM
Case 2,	
Analytisch	
dracht van de spoortrillingen. De laagste 
overdrachtsfunctie wordt gevonden met 
methode 3. Het grond-constructie-effect wat 
hier gedetailleerder in is meegenomen ten 
opzichte van de analytische methode 2 zorgt 
voor een nog verdere demping van de door-
gave van de trillingen. 
Beoordeling V	max	?Voor de verschillende   
cases zijn de waardes van V	
max berekend uit-
gaande van hetzelfde gemeten spectrum op 
maaiveld (blauwe lijn in figuur 9). In figuur 
10 staan de berekende V	
max-waarden gege-
ven. Zoals beschreven is de grenswaarde A2 
0,2 voor nieuwbouw en 0,4 voor bestaande 
bouw. Case 3 voldoet bijna aan de nieuw- 
bouweis, case 2 voldoet niet aan de nieuw -
bouweis maar wel aan de eis voor bestaande 
bouw, terwijl case 1 ver buiten beide grens-
waardes valt. 	
Maatregelen
Bij de uitkomsten van case 3 zijn relatief 
eenvoudige maatregelen, zoals het verzwa -
ren of verstijven van de fundering, voldoen -
de om de trillingsniveaus onder de streef -
waardes van de SBR-richtlijn te brengen. Bij 
case 1 zijn de berekende V	
max-waardes zo 
hoog dat afveren van het gebouw de enige  optie is. Afveren is een techniek waarbij er 
rubberen blokken of stalen veren worden 
geplaatst tussen het gebouw en de fundering 
om deze van elkaar te ontkoppelen. Dit zorgt 
ervoor dat de overdracht van trillingen bij 
dominante frequenties van het spoor wordt 
verminderd. Bij case 2 is afveren niet nood -
zakelijk, maar zijn er wel zwaardere maat-
regelen dan enkel het verzwaren of verstij-
ven van de fundering nodig.  Voor hetzelfde gebouw zijn dus drie 
verschillende maatregelen nodig puur alleen 
op basis van de verschillende rekenmetho-
den. Dit is ook meteen van invloed op de 
bouwkosten, aangezien het afveren van het 
gebouw significant duurder is dan het enkel 
verzwaren van de fundering. Hieruit kan 
worden geconcludeerd dat het zo nauwkeu -
rig mogelijk meenemen van de grond-con -
structie-interactie essentieel is voor het in -
schatten van de trillingsniveaus ten gevolge 
van spoortrillingen. Het opzetten van een 
model zoals dat van case 3, waarbij zowel de 
omliggende grond en de fundering als het ge-
bouw worden gemodelleerd, kan in de begin -
fase van het project voor hogere kosten zor-
gen, maar die kosten kunnen wegvallen bij 
de alternatief benodigde kosten voor duurde-
re trillingsverminderende maatregelen. 	
10 Berekende V	max-waardes per case	CEMENT  6 2024	?13
Hoewel het model van rekenmethode 3  
theoretisch gezien het meest accuraat is, is 
het belangrijk om te checken of dit overeen -
komt met de praktijk. Hoewel er voor de 
bouw van appartementencomplexen in de 
nabijheid van het spoor vaak metingen wor-
den uitgevoerd op maaiveld als input voor 
de trillingsberekeningen, is er nauwelijks 
data beschikbaar van trillingsmetingen in 
gebouwen na de realisatie. Voor een vervolg 
op dit artikel zullen BAM en Peutz daarom 
trillingsmetingen uitvoeren voor- en na de 
realisatie van een betonnen appartementen -
gebouw en de gevonden trillingsniveaus ver-
gelijken met de berekende waardes van de 
drie rekenmethoden. 
De rol van grond-constructie- 
interactie
De exacte rol van de grond-constructie- 
interactie hangt af van drie onderdelen: 
 de massa van het gebouw;
 de stijfheid van de grond;
 het type fundering.
Het beschouwde betonnen appartementen -
gebouw heeft een hoge massa, waardoor de 
grond door het traagheidseffect voor veel 
demping zorgt. Dit effect neemt sterk af bij 
lichtere gebouwen, zoals stalen of houten 
gebouwen, wat kan resulteren in meer door-
gave van de spoortrillingen en dus hogere 
trillingsniveaus in het gebouw. Het is daar-
om vooral bij dit type constructies van be-
lang om vroeg in het ontwerpproces een 
zorgvuldige berekening te maken.  Naast de massa van het gebouw heeft 
de stijfheid van de grond veel invloed op de 
trillingen en demping die optreed ten gevol -
ge van grond-constructie-interactie. Bij 
slappere gronden worden dichter bij het 
spoor hogere trillingsniveaus gevonden op 
het maaiveld, vooral in het lagere frequen -
tiegebied  van 0-20 Hz waar ook de eigenfre-
quenties van het gebouw voorkomen. Dit re-
sulteert in een versterking van de trillingen 
in het gebouw. Aan de andere kant zorgt een 
slappere grond voor meer demping ten ge-
volge van het traagheidseffect en doven tril -
lingen ook sneller uit met toenemende af -
stand van het spoor [10]. Daarom is het van 
belang om een duidelijk beeld te hebben van  de grondopbouw bij het inschatten van de 
spoortrillingen en dit zowel bij de bereke-
ning van het kinematische effect als het 
traagheidseffect in beschouwing te nemen.  Het type fundering is een factor die 
zowel het kinematische als het traagheidsef -
fect beïnvloedt. Uit verschillend onderzoek 
[11 en 12] blijkt een paalfundering voor meer 
demping van de spoortrillingen te zorgen 
dan een fundering op staal. Over het alge-
meen geldt dat de trillingen meer afnemen 
bij zwaardere funderingen dan lichtere fun -
deringen. 	
De rol van de E-modulus van  
beton   
Een ander belangrijk aandachtspunt bij het 
rekenen met trillingen aan betonnen gebou -
wen is de E-modulus die in rekening wordt 
gebracht. Deze is belangrijk voor de eigen -
frequentie van de vloeren en is vaak hoger 
dan bij statische berekeningen wordt gehan -
teerd. Spoortrillingen zijn een kortdurend 
belastingeffect waardoor geen kruip op-
treedt. Daarnaast zijn de momenten in de 
vloer bij de quasi-blijvende combinatie 
(= belastingcombinatie voor het beoordelen 
van trillingen) veelal lager dan het scheur-
moment, waardoor de vloer ongescheurd of 
zeer beperkt gescheurd is. Beide effecten 
zorgen voor een hogere E-modulus. Meer 
 
informatie hierover is te vinden in EC-2 arti -
kel 7.4.3, het Cement-artikel 'Dynamische  
belasting op tribunes (2)' [14] en een ACI 
Journal uit 1985 [15]. Binnenkort wordt een 
artikel door Peutz hierover gepubliceerd in 
Cement. 
Conclusie
De toenemende bouw van woningen dicht 
bij het spoor benadrukt de noodzaak van 
het uitvoeren van trillingsberekeningen in 
de ontwerpfase. Verschillende rekenmetho-
den laten echter uiteenlopende resultaten 
zien afhankelijk van de manier waarop de 
grond-constructie-interactie wordt meege-
nomen. Daaruit volgen ook significant ver-
schillende maatregelen en daarbij horende 
bouwkosten. In een vervolgartikel worden 
deze rekenmethoden vergeleken met metin -
gen in een gebouw, om te zien hoe de theo-
rie zich tot de werkelijkheid verhoudt. 	
 	
LITERATUUR
1?Kamp, I. van, Kempen, E.E.M.M. van, 
Simon, S.N., Mabaja, N., Verheijen, E., 
Wijnen, H. van, Herhaalmeting Wonen 
langs het Spoor, RIVM-rapport 2021-
0103.
2?Vos, P. deRailway induced vibration 
- State of the art report. In: 
International Union of Railways 
(november 2017) door Nick Craven and 
Linus Grob, p. 82.
3?Mott Macdonald Group et al. 
Simplified models to inform the base-
isolation design of buildings. Tech. rep. 
2023.
4?Talbot, J., Edirisinghe, T., Sanitate, G., 
The influence of foundation and 
building structures on ground-borne 
vibration: What we might expect and 
what we find in practice, july 2023.
5?Hanson, C.E., Towers, D.A., Meister, 
L.D., Transit Noise and Vibration Impact 
Assessment, 2006.
6?Edirisinghe, T., Talbot, J., Some 
observations on the transmission of 
ground-borne vibration into base-
isolated buildings, september 2022.
7?Sanayei, M., Maurya, P., Moore, J.A., 
Measurement of building foundation 
and ground-borne vibrations due to 
surface trains and subways, 2013. 
8?Auersch, L., Simple and fast 
prediction of train-induced track forces, 
ground and building vibrations. In: 
Railway Engineering Science 28.3 (sept. 
2020), pp. 232?250.
9?Fahy, F., Walker, J., Advanced 
Applications in Acoustics, Noise and 
Vibration. Tech. rep. 2004.
10?Persson, N., Predicting railway-
induced ground vibrations. Tech. rep. 
2016.
11?Arnesson, M., Analysis and 
Estimation of Residential Vibration 
Exposure from Railway Traffic in 
Sweden. Tech. rep. 2016.
12?Huang, S., et al., Train-induced 
environmental vibrations by considering 
different building foundations along 
curved track. In: Transportation 
Geotechnics 35 (July 2022), p. 100785. 
13?SBR richtlijn Meet- en 
beoordelingsrichtlijn voor trillingen:2013 
- Deel B - Hinder voor personen in 
gebouwen. 
14?Spanenburg, M., Dynamische 
belasting op tribunes (2). Cement 2023/1. 
15?Jerath, M., Shibani, M.M., Dynamic 
stiffness and vibrations of reinforced 
concrete beams. ACI Journal maart-
april 1985.
14?	CEMENT  6 2024
CEMENT 6 2024	?15	
Paper Challenges in structural design and execution: Stuttgart's new   
central station (SC 25/3, p. 1508 ? 1527)  
Door: Roland Bechmann, Angelika Schmid
CONSTRUCTIEF ONTWERP CENTRAAL STATION 
STUTTGART
Het Centraal Station van Stutt -
gart wordt volledig verbouwd. 
Het oude kopstation wordt ver-
vangen door een ondergronds 
doorgaand station. Vooral de 
nieuwe perronhal springt in het 
oog. Het is een van de meest 
veeleisende bouwprojecten ter 
wereld. Dit onder meer dankzij 
de hoge belastingen, de verhin-
derde vervormingen en de 
moeilijke funderingssituatie, 
maar vooral vanwege de com-
plexe, dubbelgekromde geome-
trie van het dak (vervaardigd 
met wit beton).
Gezien de complexiteit waren de 
gebruikelijke normen ontoerei-
kend. Daarom zijn innovatieve 
constructieberekeningen uitge-
voerd met SOFiSTiK, op basis 
van verschillende EEM-modellen.
De wapening werd vooral be-
paald op basis van het beheer-
sen van de scheurvorming in 
het voegloze dak, dat star is 
verbonden aan de fundering.  Spanningen in de constructie 
worden voornamelijk veroor-
zaakt door temperatuur- en 
krimpeffecten. Scheurwijdtes in 
de kelder moeten vanwege de 
waterdichtheid beperkt blijven 
tot 0,15 mm en die in het dak 
tot 0,2 mm. 
Voor het effect van de aardbe-
vingsbelasting op de onder-
grondse constructie was het 
oordeel van experts nodig.  
Voor de uitvoering is een nieuwe 
digitale planningsmethodologie 
toegepast. 	
Het project heeft bijgedragen 
aan de kennis over hoe com	
-	
plexe geometrieën kunnen wor	-	
den vervaardigd. Met een toene	-	
mende mate van automatisering 
in de bouw- en productiefase 
zullen de bouwkosten voor der	
-	
gelijke ontwerpen blijven dalen. 
Hiermee worden vormen moge	
-	
lijk, die meer zijn gericht zijn op 
het verminderen van materiaal- 
en grondstoffengebruik.	
Structural Concrete Vol. 25/3 	(juni 2024) 
bevat een variatie aan papers. Van een selectie 
van de voor Cement-lezers meest interessante 
staat in dit artikel een Nederlandstalige 
samenvatting. 	
Gelezen in 
Structural 
Concrete	
structural concrete	
RUBRIEK STRUCTURAL CONCRETE  
Één van de meest toonaangevende internationale 
vakbladen over betonconstructies is Structural Concrete  
(SC). SC is het officiële, peer reviewed journal van fib   
(The international federation for Structural Concrete).  Cement 
plaatst een korte Nederlandstalige samenvatting van een 
selectie van voor Cement-lezers interessante papers uit 
ieder nummer van SC (verschijnt 6x per jaar). De volledige 
papers zijn beschikbaar op onlinelibrary.wiley.com (gratis 
voor leden van fib). foto 1 De nieuwe perronhal met dubbelgekromd dak  
(foto: Achim Birnbaum, Stuttgart)
16?	CEMENT 6 2024	
VERSCHILLENDE BENADERINGEN VOOR DE BEOORDELING VAN DE VEILIGHEID VAN BESTAANDE 
VOORGESPANNEN BRUGGEN
Paper  Safety assessment of existing prestressed reinforced concrete bridge decks through different approaches (SC25/3, p. 1637 ? 1657)  
Door: Mario Ferrara, Diego Gino, Elena Miceli, Luca Giordano, Marzia Malavisi, Gabriele Bertagnoli
fig. 2 Vergelijking tussen lokale en globale analyse
De beoordeling van de constructieve veiligheid van bestaande 
gewapende betonconstructies, met name bruggen en viaducten, 
is voor constructeurs in de infrasector momenteel een van de 
meest belangrijke aandachtsgebieden. Voor het beoordelen van 
de constructieve veiligheid zijn verschillende benaderingen moge-
lijk. In een Italiaanse studie is de veiligheid onderzocht van be-
staande voorgespannen brugdekken met betrekking tot buiging 
en axiale krachten in de UGT. Hierbij zijn vijf verschillende bena-
deringen gehanteerd: de Courbon-theorie, een elastische eindige-  
elementen-analyse en niet-lineaire eindige-elementenanalyses 
(NLFEA). Voor die laatste zijn drie veiligheidsfilosofieën gebruikt. 
De betreffende brugdekken zijn eerst gemodelleerd met behulp 
van de Courbon-theorie en vervolgens met een ligger-FE-model 
dat uitsluitend uit balkelementen bestaat. De veiligheidsbeoorde-
ling is uitgevoerd door de momentweerstand en het optredende 
moment in de betreffende sectie te vergelijken, dus via een lokale 
benadering. Hierbij zijn ontwerpwaarden berekend met behulp 
van partiële veiligheidsfactoren. Vervolgens zijn de dekken gemo-
delleerd met een 3D-NLFEA-model met drie verschillende veilig-
heidsfilosofieën in een globale benadering. De toepassing van de verschillende benaderingen leidt tot zeer 
uiteenlopende conclusies ten aanzien van de veiligheid. De twee 
lokale benaderingen zijn het meest conservatief en leiden daarom 
tot een lagere veiligheidsmarge. De toepassing van globale bena-
deringen, gebaseerd op globale veiligheidsfilosofieën, resulteert in 
een grotere veiligheidsmarge, waarbij er een aanzienlijke variatie 
bestaat afhankelijk van de specifieke veiligheidsfilosofie.
In de praktijk kan de strategie worden gehanteerd dat als uit de 
vereenvoudigde analyses voldoende veiligheid blijkt, het niet  
nodig is de geavanceerde methodes te gebruiken. Is dit niet het 
geval, dan kan het economisch zijn over te schakelen naar meer 
geavanceerde methoden, voordat andere maatregelen worden 
genomen zoals belastingbeperking.
CEMENT 6 2024	?17	
DYNAMISCHE ANALYSE VAN EEN 40 M LANGE LIGGER TIJDENS HET HIJSEN
Er bestaan geen aanbevelingen ten aanzien van de 
toegestane snelheden bij het hijsen van voorgespan-
nen betonnen liggers. Dat terwijl er verschillende ge-
vallen bekend zijn waarbij liggers tijdens het hijsen zijn 
bezweken. In een Braziliaanse studie is het dynamische 
gedrag van een lange, voorgespannen betonnen ligger 
onderzocht, waarbij kritische hijssnelheden zijn bepaald. 
Hierbij is de invloed van de excentriciteit van de voor-
spankabels en de hijslussen meegenomen. 
Er zijn 3D-eindige-elementensimulaties uitgevoerd van 
een voorgespannen betonnen ligger met een over-
spanning van 40 m. Spanningen en doorbuigingen zijn 
bepaald met niet-lineaire analyses. Een frequentiedo-
meinbenadering is gebruikt om tijdsafhankelijke resul-
taten te analyseren met behulp van de eigen frequen-
ties van de ligger, die zijn verkregen door middel van 
een modale analyse. Hierbij zijn opwaartse, neerwaart -
se en laterale bewegingen van de ligger gesimuleerd. 
De meest significante verplaatsingen en spanningen 
werden waargenomen bij de hoogste versnellingspie-
ken van de ligger. Scheurvorming en daaropvolgend 
falen kon worden voorkomen bij kraanversnellingen 
van 0,02 g (v = 20 cm/s) en 0,007 g (v = 7 cm/s), bij  
verticale respectievelijk laterale bewegingen. 
De druk- en trekspanningen waren groter dan uit de 
gebruikelijke statische analyse volgde. De trekspanni-
gen werden 27 keer versterkt, de drukspanningen na-
men met 11% toe en de doorbuiging van de ligger 
werd drie keer zo groot.
De dynamische effecten werden versterkt door excen-
triciteiten. De excentriciteiten van de hijslussen hadden 
meer invloed dan de excentriciteiten van de voorspan-
ning. De beperkte inklemming van de hijslussen leidde 
tot een lagere eigenfrequentie. Hierdoor werd de ligger 
gevoelig voor laagfrequente opslingering door kraan-
bewegingen, met hogere spanningen en rotatie tot  
gevolg.	
fig. 3 Excentriciteiten van de hijslussen en de voorspanning
Paper  Dynamical analysis of a 40?m span precast posttensioned concrete girder during lifting operations (SC25/3, p. 1658 ? 1675)  
Door: Gabriel Henrique Arruda Tavares de Lima, Pablo Augusto Krahl, Tiago Morkis Siqueira, Maria Cristina Vidigal de Lima
structural concrete
18?	CEMENT 6 2024	
VERBETERDE METHODE MET BELASTINGOMHULLENDE BIJ KOLOMMEN
Paper  Biaxial bending of RC rectangular column sections: Improved 'load contour' formulation (SC25/3, p. 1782 ? 1800)  
Door: Bhargav Narendra Kolapkar, Bijily Balakrishnan, Devdas Menon
fig. 4 Typisch 3D-interactiediagram voor dubbele (bi-axiale) buiging
In de ontwerppraktijk wordt een willekeurige rechthoekige gewa-
pende betonnen kolomdoorsnede meestal getoetst door ervoor te 
zorgen dat alle mogelijke combinaties van axiale druk (P	
u) en 
bi-axiale momenten (M	
ux, M	uy) bij de uiterste grenstoestand binnen 
de 3D-omhullende van het belasting-momentdiagram liggen. 
Hoewel zo'n controle wordt vereenvoudigd door softwarepakket -
ten, wordt deze traditioneel uitgevoerd op basis van een belas-
tingomhullende bij een gegeven axiale belasting (voor het eerst 
voorgesteld door Bresler).
In een Indiase studie is een efficiënt algoritme voorgesteld, met 
gebruik van een model met integratie van lagen en de zogenoem-
de  nested bisection-methode. Hiermee kan de 'exacte' belastingom-
hullende (en daarmee het volledige interactieoppervlak) worden 
gegenereerd voor elke symmetrisch gewapende kolomdoorsnede, 
conform de voorschriften uit ACI 318 (of EC2 of IS 456). 
Het algoritme genereert ook een veiligheidsmarge, ook wel de  
demand-to-capacity ratio (DCR) genoemd. Deze is gedefinieerd als  de verhouding van het resulterende optredende moment (M	
u) tot 
de momentweerstand (M	
u?), bij een gegeven axiale belasting (P	u). 
Voor een optimaal ontwerp moet de piekwaarde van de DCR, ver-
kregen uit verschillende belastingcombinaties, dicht bij 1,0 liggen. 
De mate waarin de piek-DCR lager (of hoger) is dan 1,0 geeft zegt 
iets over de overcapaciteit (of ondercapaciteit).
Na validatie van het algoritme werd een parametrische studie  
uitgevoerd met 36 verschillende doorsneden met verschillende 
hoogte-breedteverhoudingen, wapeningsconfiguraties en wape-
ningspercentages. De studie toont aan dat de belastingomhullende 
niet alleen afhankelijk is van de axiale belasting (zoals momenteel 
aangenomen in ACI: SP17, EC2 en IS 456), maar ook van het percen -
tage langswapening. Dienovereenkomstig zijn er wijzigingen voor-
gesteld om de nauwkeurigheid te verbeteren in de benadering van 
de belastingomhullende volgens de voorschriften, ten behoeve van 
een economischer en veiliger ontwerp.
CEMENT 6 2024	?19	
Paper Cracking and failure mode behavior of hybrid FRP strengthened RC column members under flexural loading (SC 25/3, p. 2164 ? 2182)  
Door: Taraka M. R. Balla, S. Suriya Prakash fig. 5 Onderzochte proefstukken: (a) referentie, (b) NSM-versterking, (c) EB-versterking, (d) hybride 
FRP-versterking (HYB), (e) dwarsdoorsnede van het HYB-proefstuk en (f) detail NSM-sleuf
SCHEURVORMING EN BEZWIJKGEDRAG VAN MET HYBRIDE WAPENING VERSTERKTE KOLOMMEN
Om prestaties bij buiging te verbeteren kan het nodig 
zijn gewapende betonnen elementen te versterken. 
Versterking met behulp van vezelversterkte polymeren 
(FRP) is populair, omdat dit meerdere voordelen biedt 
ten opzichte van conventionele versterkingsmethoden 
met staal of beton. Een veelgebruikte versterkingsme-
thode is uitwendige verlijming (EB) met koolstof-FRP- 
lamellen (CFRP). Nadeel van dit systeem is echter dat 
de lamellen kunnen losraken van het beton. Bij FRP- 
lamellen die vlak onder het oppervlak worden aange-
bracht (Near Surface Mounted, NSM) wordt dit risico  
verminderd, maar deze methode is minder effectief  
bij grote drukkrachten. Het is ook mogelijk beide me-
thoden te combineren. Deze hybride FRP-versterking 
(HYB) combineert de voordelen van de NSM- en de 
EB-technieken.
In een Indiase studie is de ontwikkeling van scheuren 
onderzocht bij HYB-FRP-versterkte kolommen onder 
zuivere buiging, in vergelijking met EB, NSM en een  
referentie (traditioneel gewapende kolom). Proefstuk -
ken zijn onderworpen aan een vierpuntsbuigproef. De 
analyse is uitgevoerd met Digital Image Correlation (DIC). 
De met DIC gemeten scheurwijdtes zijn vergeleken met 
de analytische voorspellingen op basis van Eurocode 2 
en fib bulletin 90. Hieruit volgden een aantal bevindin-
gen:
- De NSM- en HYB-versterking verbeterden het scheur-
gedrag. De scheurwijdte en -diepte waren aanzienlijk 
kleiner dan het EB-systeem en de referentie.
- Bij een ontwerp-scheurwijdte van 0,3 mm was de   
capaciteit bij EB-, NSM- en HYB-versterking ongeveer 
93%, 139% respectievelijk 239% hoger ten opzichte 
van de referentie.
- De NSM-versterking is zeer effectief bij het verbeteren 
van de momentweerstand. Deze was 99% hoger dan 
de referentie. De ductiliteit van dit NSM-versterkte 
proefstuk was echter aanzienlijk lager met bros bezwij-
ken tot gevolg.
- De HYB-versterking presteerde aanzienlijk beter dan 
de NSM- en EB-versterking op het gebied van moment -
weerstand, zonder in te boeten op ductiliteit. De meer 
verspreide scheuren leidden tot een hogere energie- 
opname dan bij de NSM- en EB-versterking.
structural concrete
Buig- en 
scheurgedrag   
van beton met 
basaltvezelwapening 	
Experimenteel onderzoek aan de TU Delft	
1 Experiment met balk met basaltvezelwapening	
1
20?	CEMENT  6 2024
Reinforcement fibrePolymer matrixFibre reinforced composite	
In reactie op klimaatverandering 
streeft de bouwsector naar duur-
zamere betonconstructies.	
 Alterna -
tieve materialen en methoden worden onder-
zocht om de milieueffecten van traditioneel 
gewapend beton te verminderen. Een van  
de mogelijkheden is het verduurzamen van 
de wapening, bijvoorbeeld door toepassing 
van basaltvezelwapening als alternatief voor   
wapeningsstaal. Sinds de late jaren 80 winnen alterna -
tieve wapeningsmaterialen aan populariteit, 
vooral uit de FRP-familie (Fibre Reinforced 
Polymer). FRP-wapeningsstaven combine-
ren meerdere materialen waarmee unieke 
eigenschappen worden gecreëerd. Basalt-  
vezelwapening behoort tot de FRP-familie. 
Het bestaat uit sterke basaltvezels en een   
rigide matrix van bijvoorbeeld epoxy, po-
lyester of vinylester (fig. 2). De vezels in de 
matrix zijn grotendeels bepalend voor de 
treksterkte van de staaf. Ter bevordering 
van het hechtgedrag aan het beton kan een 
gladde staaf worden voorzien van een opper-
vlaktevervorming, zoals een zandcoating, 
geribde profilering of spiraalwikkeling. Van Hattum en Blankevoort is geïnte-
resseerd in alternatieven voor wapenings- staal, zoals basaltvezelwapening. Er is veel 
internationale literatuur beschikbaar waar-
uit blijkt dat de eigenschappen en reken-  
methodiek verschillen van wat we met wape-
ningsstaal gewend zijn. Om ervaringen op te 
doen, is in samenwerking met Van Hattum 
en Blankevoort een experimenteel onder-
zoek opgezet als afstudeerproject aan de   
TU Delft. Dit onderzoek richt zich specifiek 
op de stijfheid en het buigscheurgedrag van 
basaltvezelgewapende elementen. 	
Onderzoeksopzet
Het experimentele programma bestond uit 
twee type testen. Allereerst zijn de mecha -
nische eigenschappen van de individuele 
 
staven onderzocht en vervolgens het con -
structieve gedrag in gewapende balken.  
Het experimentele onderzoek had een   focus 
op het scheurpatroon en buiggedrag. De  
onderzochte parameters zijn: 
 trekgedrag van basaltvezelwapening versus 
wapeningsstaal; 
 buiggedrag van beton gewapend met basalt-
vezel versus staal; 
 ontwikkeling van scheurpatronen en 
scheurwijdte; 
 invloed van staafdiameter, wapenings-	
IR. KEVIN VAN DER  LINGEN
Constructeur
Van Hattum en  Blankevoort auteur 	
Experimenten tonen aan dat basaltvezelwapening anders reageert dan  
wapeningsstaal: een volledig lineair-elastisch gedrag van het materiaal, bros  
bezwijken van de wapening en grotere vervormingen van de gewapende proefstukken.  Balken met basaltvezelwapening laten meer scheuren zien en grotere scheurwijdte  bij lagere belasting, vergeleken met balken gewapend met wapeningsstaal. Deze  verschillen benadrukken de noodzaak voor ontwerprichtlijnen.	
2	
2 Principe van ingebedde vezels in een rigide matrix [1]	CEMENT  6 2024	?21
verhouding en betondekking op buig- en 
scheurgedrag.
Trekproeven
Om het gedrag onder trek te onderzoeken is 
zijn proefstukken gemaakt, die bestaan uit 
een staaf basaltvezelwapening, ingelijmd in 
twee ronde stalen buizen (fig. 3). Het proef -
stuk is ontworpen volgens richtlijn ACI440.3R 
[2]. Deze richtlijn schrijft voor dat de buizen 
aan weerzijden van het blootgestelde deel 
van de staaf moet worden geplaatst. De uit-
einden van de proefstukken zijn geplet om 
in de bekkenvorm van de machine te passen 
en voldoende grip te hebben (fig. 3). Conform 
ACI440.3R moet er minimaal veertig maal 
de staafdiameter vrije ruimte zijn tussen de 
buizen, zodat de staaf ongehinderd kan be-
zwijken op het zwakste punt. Voor staafdia -
meter van 8 mm is dit 320 mm. Met een extensometer is op het bloot-
gestelde deel van het proefstuk de rek ge-
meten. De trekproeven zijn verplaatsings-  
gestuurd met een snelheid van 1 mm per 
minuut (conform ACI440.3R). 
Resultaten?	Voor zowel het bepalen van de 
mechanische eigenschappen als de statisti -
sche interpretatie is gebruikgemaakt van 
ACI440.1R [3] en ACI440.3R. De verkregen  
eigenschappen zijn:	
 kracht bij bezwijken;
 spanning bij bezwijken;
 rek bij bezwijken;
 elasticiteitsmodulus. De beproefde basaltvezelstaven hadden alle 
drie hetzelfde bezwijkmechanisme (foto 4). 
Tijdens de trekproef bezweken eerst de  
individuele vezels aan de buitenzijde van de 
staafdoorsnede (de perimeter). Hierna nam 
de kracht nog iets toe totdat uiteindelijk de 
hele staaf bros bezweek. Voor het bepalen van de materiaalei -
genschappen beschrijft de ACI440.3R twee 
methoden: de composietoppervlaktemetho-
de en de vezelgehaltemethode. In deze stu -
die is de composietoppervlaktemethode 
aangehouden, omdat de matrix ook invloed 
heeft op de treksterkte. Op basis van drie 
testen zijn het gemiddelde, de standaardde-
viatie en de variatiecoëfficiënt bepaald. De 
spanning bij bezwijken is verkregen door de 
maximale bezwijkkracht te delen door het 
theoretische oppervlak (staafdiameter 8 mm). 
De resultaten zijn weergegeven in tabel 1.  De trekproeven tonen een zekere 
spreiding in de spanning-rekrelatie (fig. 5), 
wat blijkt uit de standaarddeviatie. Hoe klei -
ner deze spreiding van de resultaten door 
variatie in breukrek en maximale trekspan -
ning, hoe gunstiger de gegarandeerde eigen -
schappen volgens richtlijn ACI440.1R. Sprei -
dingen in de testresultaten kunnen worden 
veroorzaakt door materiaalonvolkomenhe-
den of foutieve uitlijning tijdens de testvoor-
bereiding van de proefstukken.  Voor een vergelijking van de basalt- 
vezelwapening met wapeningsstaal is uit  
dezelfde batch als het gebruikte wapenings-
staal voor de balkproeven één staaf getest. 	
3 Ontwerp proefstuk voor trekproeven
4 Bezweken proefstukken na trekproeven	
AFSTUDEERONDERZOEK
Dit artikel is gebaseerd op de afstu-
deerstudie 'Flexural Behaviour of   
Concrete Reinforced With Basalt Fibre 
Reinforcement Bars' dat Kevin van der 
Lingen uitvoerde op de TU Delft, facul-
teit Civil Engineering & Geosciences,   
in samenwerking met Van Hattum en 
Blankevoort. Hij werd voor zijn onder-
zoek begeleid door dr.ir. Mladena   
Lukovic, prof.dr.ir. Erik Schlangen, ir. 
Jelle Bezemer (TU Delft) en ir. Felix 
Leenders (Van Hattum en Blankevoort). 
Ook ir. Sonja Fennis heeft bijgedragen. 
Een link naar het afstudeerrapport staat 
op www.cementonline.nl.	
3
4	
22?	CEMENT  6 2024
Het resultaat is een vloeispanning (f	y) van 
520 MPa en een rek van 0,26%. De uiterste 
treksterkte (f	
u) is 600 MPa, met een bijbeho-
rende rek van 2,70%. 	
Vierpuntsbuigproeven
Om inzicht te krijgen in de stijfheid en het 
buigscheurgedrag van een betonnen element 
gewapend met basaltvezelwapening, zijn ver-
schillende vierpuntsbuigproeven uitgevoerd 
(fig. 6). Een vierpuntsbuigproef bestaat uit een 
tweezijdig scharnierend opgelegde balk en 
twee aangrijpingspunten voor de belasting. Zo-  
danig ontstaat er in het midden een zone met 
een constant moment zonder dwarskracht.  De beproefde balken hebben een afmeting 
van 1900 x 150 x 200 mm	
3 (l x b x h). Er zijn 
vier balken met basaltvezelwapening en twee 
met wapeningsstaal beproefd. De balken  
gewapend met wapeningsstaal dienden ter 
referentie om het gedrag te kunnen vergelij-
ken. De balken zijn gecodeerd op basis van 
het toegepaste wapeningsmateriaal, de wa -
peningsconfiguratie en de betondekking. 
Een overzicht van de beproefde balken is 
weergegeven in tabel 2. Tussen de aangrijpingspunten is het 
scheurpatroon gemonitord door middel van 
Digital Image Correlation (DIC). Dit is een 
optische techniek, waarbij aan één van 	
Basaltvezel- 
wapening is  
lineair-elastisch 
tot bezwijken	Tabel 1?Resultaten trekproeven	
Kracht bij  
bezwijken [kN] Spanning bij  
bezwijken [MPa] Rek bij  
bezwijken [%] Elasticiteits-
modulus [GPa]
Proefstuk 1 55,901112,152,0954,16
Proefstuk 2 53,851071,261,8754,86
Proefstuk 3 62,231238,002,3951,44
Gemiddelde 57,331140,512,1253,49
Standaarddeviatie 3,5771,010,211,47
Variatiecoëfficiënt 6,23%6,23%9,94%2,75%	
5	
5 Spanning-rekdiagram trekproeven
6 Vierpuntbuigproef ontwerp	
6	
CEMENT  6 2024	?23
de zijkanten van de balk met verf een spik-
kelpatroon (pixels) wordt aangebracht, waar 
hoogwaardige foto's van worden gemaakt. 
Met een computerprogramma kunnen ver-
volgens de rekken, verplaatsingen en 
scheurvorming van de balk nauwkeurig in -
zichtelijk worden gemaakt. De verticale ver-
plaatsing van het midden van de balk is ge-
monitord door middel van een laser. Lokale 
horizontale verplaatsingen (druk en trek) 
zijn bepaald met LVDT's die aan de zijkant 
waren aangebracht. Een LVDT (linear varia -
ble differential transformer) is een sensor die 
verplaatsing meet over een zekere afstand.
Resultaten ?	Een samenvatting van de test- 
resultaten voor alle geteste balken is gegeven 
in tabel 3. De belangrijkste resultaten op 
constructief gedrag zijn de maximale belas-
tingen bij bezwijken, de daarbij behorende 
doorbuiging en de maximale doorbuiging. 
Met betrekking tot de scheurvorming wor-
den het aantal scheuren en de gemiddelde 
scheurafstand gepresenteerd.  Alle balken met een betondekking van 
31 mm zijn bezweken bij een belasting van 
ongeveer 60-65 kN, terwijl alle balken met 
een kleinere dekking, en daardoor een gro-
tere interne hefboomarm, zijn bezweken bij 
ongeveer 65-70 kN.	
Beschouwing stijfheidscurves?	Een gewa -
pend betonnen balk doorloopt over het alge- meen vijf stadia vanaf de eerste belasting tot 
en met bezwijken: 	
 ongescheurd stadium; 
 initiële scheurvorming; 
 gestabiliseerde scheurvorming; 
 vloeien van het wapeningsstaal (niet van 
toepassing bij basaltvezelwapening); 
 bezwijken betondrukzone.
In het ongescheurde traject is een vergelijk -
bare stijfheid te zien ongeacht het wape-
ningsmateriaal. De balken met basaltvezel -
wapening (blauwe lijn) scheuren eerder dan 
die met wapeningsstaal (rode lijn); de scheur-  
belasting is respectievelijk 12 en 17 kN. De   
reden hiervan is dat de gecombineerde stijf -
heid lager is vanwege de aanzienlijk lagere 
stijfheid van basaltvezelwapening. Zodra initiële scheurvorming begint, 
neemt de wapening de trekkracht over die 
eerst door het ongescheurde beton werd  
opgenomen. Na scheurvorming is de door-
buiging van de balken gewapend met basalt-
vezelwapening aanzienlijk groter dan de 
balken met wapeningsstaal, wat wijst op een 
grotere stijfheidsreductie, zoals te zien is in 
figuur 7. De balken gewapend met staal berei -
ken bij een relatief kleine doorbuiging van 
5 mm de vloeigrens. Vanaf dit punt neemt 
de vervorming significant toe terwijl de be-
lasting nagenoeg gelijk blijft. Bij basaltvezel -
wapening treedt dit fenomeen niet op.  	
Tabel 2?Lijst met beproefde balken
Balktype Wapeningsmateriaal Toegepaste wapening [mm²] Betondekking [mm]
B-3r8-c31 Basaltvezel 3Ø8 [151] 31
B-2r10-c31 Basaltvezel 2Ø10 [157] 31
B-2r8-c31 Basaltvezel 2Ø8 [101] 31
B-3r8-c11 Basaltvezel 3Ø8 [151] 11
S-3r8-c31 Wapeningsstaal 3Ø8 [151] 31
S-3r8-c11 Wapeningsstaal 3Ø8 [151] 11
Tabel 3?Samenvatting testresultaten balken vierpuntsbuigproef	
B-3r8-c31 B-2r10-c31B-2r8-c31B-3r8-c11S-3r8-c31S-3r8-c11
Maximum belasting [kN] 61,8965,1759,9671,0559,3864,77
Verticale verplaatsing bij maximum belasting [mm] 25,6425,4732,1621,9017,1717,47
Maximale verticale verplaatsing [mm] 46,8325,4737,7621,9021,7623,87
Aantal waargenomen scheuren 777857
Gemiddelde scheurafstand 71,4371,4371,4362,510071,43	
De balken met 
basaltvezel -
wapening 
scheuren eerder 
dan die met 
wapeningsstaal
24?	CEMENT  6 2024
7	
Bij de balken
met basaltvezel -
wapening treedt
wel voldoende
waarschuwings-  
capaciteit op
7 Stijfheidscurves balken vierpuntsbuigproef	
Basaltvezelwapening is lineair-elastisch tot 
bezwijken en dit vertaalt zich in een lineaire 
stijfheidscurve na initiële scheurvorming. 	
De manier van bezwijken van beide 
 
typen gewapende balken verschilde ten op	
-	
zichte van elkaar. De balken met wapenings	-	
staal bezweken op de wapening, oftewel 
vloei. De balken met basaltvezelwapening 
bezweken op betonstuik. Uit de proeven met 
de balken met basaltvezelwapening is echter 
wel gebleken dat er ? hoewel de balk bestond 
uit materialen met ieder een bros bezwijk	
-	
mechanisme ? voldoende waarschuwingsca	-	
paciteit optreedt in de vorm van vervorming, 
voordat de constructie bezwijkt. 	
De balken met basaltvezelwapening 
vertoonden, zoals eerder aangegeven, eer-
der scheurvorming door hun lagere elastici -
teitsmodulus in de ongescheurde doorsnede, 
zoals verondersteld door Shamass & Cashell 
[4]. De balken met de grootste interne hef -
boomsarm (kleinste dekking) vertoonden de 
laatste scheurvorming in de   belastingscyclus 
voor beide wapeningsmaterialen. De vroegst 
waargenomen scheurvorming is gevonden 
in balk B-2r8-c31 vanwege de laagste wape-
ningsverhouding, waardoor de neutrale as 
het minst naar beneden verschuift. Het be-
rekende scheurmoment op basis van de  
betondoorsnede en de betoneigenschappen 
van 2,90 kNm met een overeenkomstige 
kracht van 11,60 kN bleek algemeen accu -
raat voor balken met staven basaltvezelwa -
pening, maar conservatief voor balken met 
stalen staven. Afwijkingen kunnen worden 
toegeschreven aan de werkelijke betoneigen -
schappen, waar de berekening was gebaseerd  op een veronderstelde betonsterkteklasse 
van C30/37. De met basaltvezelwapening gewapen -
de balken missen het vloeistadium, omdat 
dit materiaal geen plastische vervorming 
kent. Bij een belastingniveau van ongeveer 
50 kN zijn de scheurpatronen in het gemo-
nitorde deel van de balken volledig ontwik -
keld (fig. 8). Scheuren in balken gewapend 
met staven basaltvezelwapening (fig. 8a t/m 
d) hebben een aanzienlijk grotere scheur-
wijdte dan de met wapeningsstaal gewapen -
de tegenhangers (fig. 8e en f ). Dit is veroor-
zaakt door de lagere elasticiteitsmodulus 
van staven basaltvezelwapening. 	
Splijtscheuren?	Een verschijnsel dat niet 
was voorzien, is dat er op wapeningsdiepte 
aanzienlijke horizontale secundaire scheur-
vorming is waargenomen bij de balken ge-
wapend met basaltvezelwapening. Dat was 
niet het geval bij de balken met wapenings-
staal. De horizontale secundaire scheuren 
ontstaan uit primaire buigscheuren. Volgens 
de theorie van Tepfler (beschreven in fib 
bulletin 40 [5]) is dit mechanisme te wijten 
aan een te goede aanhechting. Deze secun -
daire scheuren laten zich dan ook uitleggen 
als splijtscheuren. Deze scheuren ontstaan 
als de spanning ten gevolge van de hechting 
ter plaatse van de wapening aan het beton de 
trekspanning van het beton overschrijdt. In 
de richtlijnen BRL0513 en ACI440 is er ech -
ter geen enkele verwijzing naar het ontstaan 
en beperkingen van dit type scheurvorming. De genoemde spijtscheuren in de  
balken met basaltvezelwapening en een  	
CEMENT  6 2024	?25
dekking van 31 mm verschillen bij een ver-
schillende hoeveelheid wapening. Bij 2Ø10 
(B-2r10-c31) is een significant kleinere ont-
wikkeling van dit type scheurvorming te 
zien, waar bij 3Ø8 (B-3r8-c31) en 2Ø8 
(B-2r8-c31) wel over de gehele lengte scheur-
ontwikkeling plaatsvindt. Dit is toe te schrij-
ven aan de hart-op-hart-afstand in combi -
natie met het wapeningspercentage. 2Ø8 
(B-2r8-c31) komt neer op dezelfde hart-op-
hart-afstand als 2Ø10 (B-2r10-c31), maar 
heeft een aanzienlijk lager wapeningsper-
centage, waardoor de hechtspanning sneller 
toeneemt in vergelijking met de andere  
balken. Dit versnelt de ontwikkeling van de 
splijtscheuren over de lengte.
Scheurwijdtes?	Basaltvezelwapening wordt 
veelal geprezen vanwege de hoge trekspan -
ningen en dat het niet kan corroderen, 
waardoor een grotere scheurwijdte wordt 
toegestaan in relatie tot met staal gewapend 
beton. Hieruit wordt door menigeen snel de 
conclusie getrokken dat men uit kan met 
minder wapening en daarmee eenzelfde 
weerstand te behalen. Echter suggereert de 
beschikbare literatuur snellere ontwikkeling 
van scheurwijdte dan bij elementen gewa -
pend met staal. Dit kan echter logisch wor-
den verklaard doordat basaltvezelwapening 
een elasticiteitsmodulus bezit die ongeveer 
een factor 4 kleiner is. De ontwikkeling van de scheurwijdte is  
beschouwd met de DIC-gegevens en uitgezet 
in figuur 9. Deze resultaten bevestigen het-
zelfde beeld als de literatuur schetst. Wan -
neer dezelfde hoeveelheid wapening wordt 
toegepast, is te zien dat de ontwikkeling van 
scheurwijdte bij balken met basaltvezelwa -
pening significant sneller gaat. 	
Voor Nederland geldt dat buigscheuren in 
agressieve omstandigheden voor gewapend 
beton doorgaans beperkt moeten blijven tot 
0,2 mm. In de BRL0513 [6] (de Nederlandse 
richtlijn voor glasvezelstaven, vergelijkbaar 
met basaltvezelwapening) zijn scheuren 	
 	
beperkt tot 0,5 mm voor beton met basaltve	-	
zelwapening. Het is dus toegestaan om aan	-	
zienlijk grotere scheuren toe te laten voor 
composietwapening. Uit het experiment volgt 
echter dat, ondanks de grotere toegestane 
scheurwijdte, bij basaltvezelwapening deze 
grenswaarde bij lagere belastingen wordt ge	
-	
haald dan dat wapeningsstaal de strenge 
grenswaarde behaalt (fig. 9). Een vergelijking 
met de theoretische modellen om de scheur	
-	
wijdtecurves in perspectief te plaatsen, is 
voor elke beproefde balk in de vierpuntsbuig	
-	
proeven weergegeven in figuur 10.
De resultaten laten een patroon zien dat er 
in de balken met basaltvezelwapening een 
grotere scheurwijdte optreedt, dan uit de 	
8	
8 Volledig ontwikkelde scheurpatronen vierpuntsbuigproef	26?	CEMENT  6 2024
9
10
9 Ontwikkeling scheurwijdte en ondergrens w	max	10 Ontwikkeling scheurwijdte vergelijking met modellen in normen en richtlijnen	
Beton met  
basaltvezel -
wapening   
vertoont een 
grotere   
ontwikkeling 
van scheur-
vorming bij   
dezelfde kracht	
CEMENT  6 2024	?27
berekening zou moeten volgen. Dat terwijl de 
opterende scheurwijdte in balken met wape	
-	
ningsstaal vrij goed lijkt te overlappen. De 
balk met 3Ø8 en dekking 11 mm (B-3r8-c11) 
echter laat een aanzienlijk grotere afwijking 
zien ten opzichte van de afwijkingen van de 
andere balken. Dit is toe te schrijven aan de 
kleinere betondekking, waardoor een grote	
-	
re gevoeligheid ontstaat voor het ontstaan 
van splijtscheuren. Dit sluit aan bij de theo	
-	
rie van Tepfler, die stelt dat een kleinere 
dekking leidt tot een grotere gevoeligheid 
voor splijtscheuren. Een theorie van Harajli 
[7] stelt dat het ontstaan splijtscheuren als 
gevolg heeft dat de hechtsterkte van de wa	
-	
peningsstaaf aan het beton afneemt. Deze 	 	
afname van hechtsterkte heeft weer als ge	-	
volg dat de benodigde afstand om spannin	-	
gen over te brengen van de wapening naar 
het beton, groter wordt. Hierdoor ontstaat 
een grotere scheurafstand over het gemoni	
-	
torde deel van de balk, wat uiteindelijk leidt 
tot grotere ontwikkeling van scheurwijdte.
Conclusie
Het afstudeeronderzoek heeft zich voorna	-	
melijk gericht op het buig- en scheurgedrag 
van balken gewapend met basaltvezelwape	
-	
ning. Deze balken zijn vergeleken met twee 
referentiebalken uitgevoerd met wapenings	
-	
staal.  De balken met basaltvezelwapening 
vertonen significant meer doorbuiging en 
vertonen eerder scheurvorming. Dit is te 	
 	
relateren aan de lagere elasticiteitsmodulus 
van de staaf zelf. Deze lagere elasticiteitsmo	
-	
dulus zorgt ervoor dat de neutrale lijn van 
een ongescheurde sectie minder naar de trek	
-	
zone verschuift. Hierdoor wordt eerder de 
scheurspanning van het beton overschreden.	
Na het scheuren van het beton biedt 
de basaltwapening minder weerstand tegen 
vervorming.   Basaltvezelwapening is volledig lineair 
elastisch, wat ook terug te zien is in de stijf -
heidscurve van de balken. De balken met 
wapeningsstaal laten na scheur                  
                 
              
Reacties