Beton is tijdens het verharden onderhevig aan thermische en autogene vervormingen. Wanneer deze worden verhinderd, resulteert dit in spanningen en het risico op scheurvorming, mede afhankelijk van relaxatie. Aan de TU Delft is onderzoek gedaan naar het effect van spanningsrelaxatie op scheurvorming in jong beton. In tegenstelling tot de verwachtingen, blijkt dat spanningsrelaxatie in de eerste twee dagen juist resulteert in een verhoogd risico op scheurvorming bij bepaalde constructies met verhinderde vervorming. Ook blijkt dat autogene zwelling daarbij een significante rol speelt, die tot op heden in de norm buiten beschouwing wordt gelaten.
Beton is tijdens het verharden onderhevig aan thermische en autogene vervormingen. Wanneer deze worden verhinderd, resulteert dit in
spanningen en het risico op scheurvorming, mede afhankelijk van relaxatie. Aan de TU Delft is onderzoek gedaan naar het effect van
spanningsrelaxatie op scheurvorming in jong beton. In tegenstelling tot de verwachtingen, blijkt dat spanningsrelaxatie in de eerste twee dagen juist resulteert in een verhoogd risico op scheurvorming bij bepaalde
constructies met verhinderde vervorming. Ook blijkt dat autogene zwelling daarbij een significante rol speelt, die tot op heden in de norm buiten beschouwing wordt gelaten.
Scheurvorming in jong beton
Onderzoek biedt nieuwe inzichten in de spanningsrelaxatie
bij jong beton
48? CEMENT 7 2020
1 2
Het verharden van beton is het
gevolg van een chemisch fysi-
sche reactie tussen cement en
water.
Dit wordt hydratie genoemd en is
een exotherm proces, wat betekent dat er
gedurende dit proces warmte vrijkomt. Dit
heeft als gevolg dat de temperatuur van het
beton tijdens verharden eerst toeneemt, en
wanneer vervolgens de reactiesnelheid is
gedaald, weer afneemt. Deze temperatuur-
variaties hebben vervormingen tot gevolg.
Naast temperatuurvervormingen vinden er
ook hydratatie gerelateerde vervormingen
plaats, waarvan autogene vervormingen
het meest relevant zijn voor jong beton.
Autogene vervorming is gedefinieerd als
'de externe volumeverandering in de tijd
zonder vochtuitwisseling met de omgeving'
en is het gevolg van veranderingen in de
microstructuur en de interne relatieve
vochtigheid. Wanneer vervormingen tijdens het
verharden worden verhinderd, treden er
spanningen op in het beton. Er zijn twee
soorten verhindering, namelijk interne ver-
hindering en externe verhindering. Interne
verhindering is het gevolg enerzijds van de
heterogeniteit van het materiaal en ander-
zijds van non-lineaire temperatuurgradiën -
ten in het element. Externe verhindering
wordt veroorzaakt door aangrenzende ele-
menten (fig. 1). In de praktijk zal er altijd
enige vorm van verhindering aanwezig zijn.
Scheurvorming
De materiaaleigenschappen van jong beton,
zoals sterkte en stijfheid, zijn afhankelijk
van de hydratatiegraad. De spanningen die optreden als gevolg van de verhinderde
vervorming zorgen derhalve voor een 'race'
in de tijd tussen de sterkte en spanning
(fig. 2). Wanneer op enig moment in de tijd
de trekspanning in het beton groter wordt
dan de treksterkte, zal het beton scheuren.
Scheurvorming in jong beton ten
gevolge van verhinderde vervorming kan
leiden tot problemen gerelateerd aan duur-
zaamheid, waterkerend vermogen en esthe-
tiek. Het kunnen voorspellen of en in welke
mate vroegtijdig scheuren van betoncon -
structies op zal treden, is daarom van belang.
Toch wordt er in de Eurocode 2 (NEN-EN
1992-1-1) nauwelijks aandacht besteed aan
tijdsafhankelijk gedrag van jong beton, en is
er geen uniforme berekeningsmethode be-
schikbaar om scheurvorming in jong beton
te beschouwen in het ontwerp. Daar komt bij dat beton een visco-
elastisch materiaal is, wat betekent dat het
onderhevig is aan effecten van kruip en
spanningsrelaxatie. Relaxatie resulteert in
een reductie van de spanningen in de tijd,
en wordt dus gunstig geacht met betrekking
tot het risico op scheurvorming in de jonge
betonfase. De grootte van het effect van
spanningsrelaxatie in deze fase is echter
niet eenduidig. Ook hieraan wordt in de
norm nauwelijks aandacht besteed.
Casus
Om meer inzicht te krijgen in het tijdsaf -
hankelijk gedrag van jong beton en de effec-
ten van spanningsrelaxatie en autogene
vervormingen op het risico op scheurvor-
ming in de vroege fase, is een specifieke
casus beschouwd.
auteurs
IR. JOCHEM VAN
BOKHORST
Constructeur Mobilis, TBI
PROF.DR.IR.
ERIK SCHLANGEN
Professor of
Experimental
Micromechanics / Director Microlab TU Delft
IR. HANS
GALJAARD RO
Principal Design
Engineer / Strategic Specialist
VolkerWessels Infra
Competence Centre
DR.IR. BRANKO ?AVIJA
Assistant Professor
TU Delft, faculteit CiTG
DR.IR. MLADENA LUKOVI?
Assistant Professor
TU Delft, faculteit CiTG
1 Scheurvorming door verhinderde vervorming [1]
2 Scheurvorming is afhankelijk van de ontwikkeling van de spanningen en de sterkte [2]
CEMENT 7 2020 ?49
4
3
5
AFSTUDEERSTUDIE
Jochem van Bokhorst is
afgestudeerd aan de TU Delft,
faculteit Civiele Techniek op
de studie Early-age cracking
of concrete: A study into the
influence of stress relaxation
on early-age cracking of concrete
structures under imposed
deformations. Het afstudeer-
rapport is beschikbaar op
repository.tudelft.nl. De overige
auteurs van dit artikel hadden
zitting in zijn afstudeercommissie.
Bij Herfte wordt gebouwd aan een vrije
spoorkruising, een zogenoemde dive-under
(gebouwd door VolkerWessels in opdracht
van Zwolse Alliantie Zwaluw (ProRail) (foto 3).
Deze dive-under maakt het ongehinderd
kruisen van meerdere treinsporen mogelijk,
waar voorheen een gelijkvloerse kruising
lag. Dit vergroot de capaciteit van het spoor-
netwerk in de regio.
De dive-under is opgebouwd uit indi -
viduele segmenten bestaande uit een in-situ
gestorte vloer met erop twee wanden (fig. 4).
Het dak zal uiteindelijk bestaan uit prefab
liggers, die later worden geplaatst. Omdat
de wanden per segment worden gestort
wanneer de vloer reeds is uitgehard, zijn de
wanden tijdens uitharden onderhevig aan
externe verhindering vanuit de vloer. Voor
de wanden, die voor het beschouwde seg -ment een dikte van 800 mm hebben, wordt
geen gebruik gemaakt van koeltechnieken.
Dit zou in theorie kunnen resulteren in een
verhoogd risico op scheurvorming in de
vroege fase. Er kan daarom worden gecon
-
cludeerd dat het verhardingsproces van de
wanden van de dive-under een typisch geval
is van verhinderde vervorming, waarbij het
risico op scheurvorming in deze fase nader
moet worden beschouwd. Dit is gedaan door middel van een
model. Aan de hand van eindige-elementen-
software Femmasse Heat (versie 8.5,
Femmasse B.V.) is een model van de dwars-
doorsnede van een segment van de dive-
under opgezet. Hierbij is gebruikgemaakt van
de verticale symmetrieas in de doorsnede,
resulterende in een reductie van de model -
grootte (fig. 5).
3 Dive-under bij Herfte, foto: ProRail, Stefan Verkerk
4 Het in de casus beschouwde element van de dive-under 5 Model van de dwarsdoorsnede van een segment 50? CEMENT 7 2020
6
maatgevende punt in doorsnede
Initiële verhardingsberekeningen
Aan de hand van het model zijn initiële
verhardingsberekeningen uitgevoerd die
resulteren in de sterkte- en spanningsont-
wikkeling van de wand in de tijd. Deze initiële
berekeningen zijn uitgevoerd om het maat-
gevende punt in de doorsnede met betrek -
king tot scheurvorming in de vroege fase te
bepalen, en om een indicatie te krijgen van
het temperatuurverloop in de wand tijdens
het verharden. Dit is gedaan voor het beton -
mengsel dat in de praktijk wordt toegepast,
met cement CEM III/B 42,5N. De overige
initiële modelparameters zijn bepaald aan
de hand van literatuur en NEN-EN 1992-1-1. In de initiële berekening zijn louter
thermische vervormingen meegenomen.
Tijdens de afkoelperiode van het verhardings-
proces treden er trekspanningen op onderin
de wand, wat ervoor zorgt dat hier het maat-
gevende punt in relatie tot scheurvorming
in de vroege fase ligt (fig. 6). Daarom ligt
voor de uiteindelijke bepaling van het risico
op scheurvorming in de vroege fase de focus
op dit punt.
Maxwell chain model
Om een eerste aanname te kunnen doen van
het visco-elastisch materiaalgedrag van het
beton, en daarmee het effect van spannings-
relaxatie in de vroege fase, zijn kruipgegevens
uit literatuur geanalyseerd. Aan de hand hiervan zijn meerdere datasets afgeleid, die
in het model konden worden gebruikt om
het effect van relaxatie in de analyse mee te
nemen.
Om kruipcurves te vertalen naar
modelinput, wordt gebruik gemaakt van het
Maxwell chain model. Dit model bestaat uit
eenheden van veren en dempers, en wordt
gebruikt om visco-elastisch materiaalgedrag
te modelleren. De eenheden zijn parallel
geschakeld en hebben ieder een andere stijf -
heid en vertragingstijd (fig. 7). De respons
van het systeem op een belasting wordt be-
paald door de distributie van de E-modulus
van het materiaal over de verschillende een -
heden. Omdat het visco-elastisch gedrag van
het materiaal verandert met toenemende
rijpheid, moet deze distributie voor verschil -
lende rijpheden worden gedefinieerd. Dit
wordt gedaan door middel van distributie-
coëfficiënten voor de verschillende eenheden. Het Maxwell chain model wordt be-
schreven door een set van gekoppelde eerste
orde gewone differentiaalvergelijken, die
kunnen worden opgelost aan de hand van
de begincondities. De respons van het sys-
teem kan vervolgens worden gefit aan de
kruipcurves behorende bij de reeds gedefi -
nieerde datasets. Dit wordt gedaan door
middel van het variëren van de distributie-
coëfficiënten over de verschillende eenheden
van het model. Uiteindelijk resulteert dit
De grootte van
het effect van
spannings
relaxatie in jong
beton is niet
eenduidig en
hieraan wordt in
de norm nauwe
lijks aandacht
besteed
6 Spanningen in het segment met het maatgevende punt voor de scheurvorming CEMENT 7 2020 ?51
k
Ek
Ekk
7
9
8
10
in meerdere Maxwell chain datasets die
rechtstreeks in het eindige-elementenmodel
kunnen worden gebruikt.
Testen in Stevinlab
Als vervolg op de initiële analyse en het defi -
niëren van de Maxwell chain datasets, zijn
testen uitgevoerd in het Stevinlab aan de TU
Delft. Hierbij was het doel om meer inzicht
te krijgen in het materiaalgedrag onder ver-
hinderde vervorming en om verschillende
materiaaleigenschappen te bepalen die
vervolgens weer kunnen worden gebruikt
ter verhoging van de nauwkeurigheid van
het model. Dit is gedaan voor het specifieke
betonmengsel van de wanden van de
dive-under, dat is gereproduceerd in het lab.
ADTM-test? Een Autogenous Deformations
Testing Machine (ADTM) test is gedaan om
meer inzicht te krijgen in de autogene ver-
vormingen van het betonmengsel in de
vroege fase. De test wordt uitgevoerd door
het betonmengsel onder constante tempera -
tuur te laten verharden en de optredende
vrije vervormingen te meten. Het is hierbij van belang dat er tijdens de test geen vocht-
uitwisseling met de omgeving kan optreden.
De metingen kunnen vervolgens rechtstreeks
worden gebruikt als input voor het model.
Omdat het beton enige stijfheid moet
hebben om te kunnen starten met meten,
zijn er in de eerste 9 uur na de productie
van het mengsel geen metingen gedaan.
Het nulpunt van de metingen komt dus niet
overeen met het beginpunt van het hydrata -
tieproces van het beton. De resultaten zijn
weergegeven in figuur 8. Zoals hier te zien is,
vindt er in de periode van 0 ? 30 uur na het
starten van de meting autogene zwelling
plaats. Dit wordt gevolgd door een periode
van autogene krimp. De autogene zwelling
zoals hier gemeten, is van significante
grootte en zal dus effect hebben op het
spanningsverloop. Toch wordt zwelling tot
op heden in de norm niet meegenomen.
TSTM-test? Om de situatie van verhinderde
vervorming tijdens het verhardingsproces
onderin de wanden van de dive-under te si -
muleren, is een Temperature Stress Testing
Machine (TSTM) test gedaan. Het doel van deze test is uiteindelijk om aan de hand van
een model van de test, het visco-elastisch
materiaalgedrag in de vroege fase te af te
leiden. De algemene testmethode is als volgt:
het betonmengsel wordt in de mal gegoten,
die daarna volledig wordt geseald om vocht-
verlies te voorkomen. Vervolgens worden
alle vervormingen van het beton tijdens het
verharden volledig verhinderd en wordt de
kracht gemeten die hiervoor nodig is. Het
temperatuurverloop van het beton kan wor-
den gereguleerd en is gelijkgesteld aan het
temperatuurverloop van de te simuleren
wand van de dive-under zoals die in de
initiële analyse is bepaald.
Om uiteindelijk het visco-elastisch
materiaalgedrag af te leiden, is gebruikge-
maakt van een eindige-elementenmodel van
de TSTM-test. Door de resultaten van dit
model te fitten aan de resultaten van de
daadwerkelijke test, kan het materiaalge-
drag worden afgeleid. Het resultaat hiervan
is weergegeven in figuur 11. In de figuur is
allereerst het spanningsverloop in het beton
tijdens de test te zien, behorende bij de curve
'Resultaat van TSTM-metingen'. Ook hier
7 Het Maxwell chain model, bron: Femmasse B.V.?8 Autogene vervorming in de tijd 9 TSTM-test, bron: Lokhorst, 2001?10 TSTM-test, bron: Lokhorst, 2001 52? CEMENT 7 2020
11
geldt dat er kon worden gestart met meten
zodra het beton enige stijfheid bezat, wat
erin resulteert dat er in de eerste 2,5 uur na
productie van het mengsel geen metingen
zijn gedaan. Daarnaast is het spannings-
verloop volgens het model en het initieel
aangenomen visco-elastisch gedrag te zien,
behorende bij de curve 'Resultaat van analyse
met visco-elastisch gedrag volgens kruipdata
uit literatuur'. Er kan worden geconcludeerd
dat de optredende drukspanning in de eerste
fase van het verhardingsproces wordt over-
schat, waardoor de hele curve verschoven
lijkt te liggen ten opzichte van de curve be-
horende bij de resultaten van de test. Omdat
het effect van spanningsrelaxatie nu de grote
onbekende is, kan door aanpassingen te
maken in het visco-elastisch gedrag in deze
periode, het model worden gefit aan de test-
resultaten. Dit resulteert in een indicatie
van het daadwerkelijke materiaalgedrag
tijdens de test. Het resultaat is de spannings-
curve behorende bij 'Resultaat van analyse
met visco-elastisch gedrag zoals afgeleid van
TSTM-test'. De hiermee afgeleide Maxwell chain
data kan vervolgens weer worden vertaald
naar kruipcurves voor dit specifieke jonge
beton. Een gemiddelde relaxatiefactor van
2,4 wordt gevonden voor de periode van
0 - 48 uur. Ten slotte zijn er standaard kubustesten
gedaan om de sterkteontwikkeling van het
materiaal te bepalen. Dit is gedaan voor
zowel de druksterkte als de splijtsterkte.
Deze resultaten kunnen vervolgens recht-
streeks worden gebruikt als input voor het
model.
Temperatuurmetingen in de
praktijk
Naast de testen in het lab zijn er tempera -
tuurmetingen gedaan in de praktijk, met als
doel om gegevens te verkrijgen die vervol -
gens in het model konden worden gebruikt.
Er zijn temperatuurmetingen gedaan tijdens
het verharden van een wand van de dive-
under. De metingen zijn gedaan op de maat-
gevende locatie onderin de doorsnede van
de wand. Daarnaast is ook het verloop van
de omgevingstemperatuur gemeten. Al deze
metingen konden vervolgens rechtstreeks
worden gebruikt in het model.
Kans op scheurvorming volgens
model
Door de gemeten materiaaleigenschappen,
het gemeten temperatuurverloop en het af -
geleide visco-elastische materiaalgedrag toe
te passen in het Femmasse Heat model, kan
de kans op scheurvorming ten gevolge van
verhinderde vervorming worden bepaald.
Om meer
inzicht te
krijgen in het
tijdsafhankelijk
gedrag van
jong beton is
de diveunder
bij Herfte
beschouwd met
een eindige
elementen model
11 Spanningsverloop in de tijd volgens TSTM-metingen en -model CEMENT 7 2020 ?53
Dit is gedaan door de sterkte- en spannings-
ontwikkeling voor het kritieke punt onderin
de doorsnede weer te geven. In figuur 12 zijn de resultaten van de
analyse voor het maatgevende punt onderin
de doorsnede van een segment van de dive-
under te zien. De curve behorende bij de
analyse waarin het visco-elastisch materi -
aalgedrag zoals afgeleid van de TSTM-test is
gebruikt, 'Spanning voor nieuwe modelin -
put' genoemd, resulteert net zoals in het
model van de TSTM-test in een reductie van
de drukspanning. Door de reductie van
drukspanning in de vroege fase, verschuift
de curve en wordt de maximaal optredende
trekspanning groter. Hierdoor stijgt ook de
kans op scheurvorming. Zoals te zien is in de figuur, wordt
voor het maatgevende punt onderin de
doorsnede de spanningslimiet van 0,85f
ctm
overschreden. Uit literatuur [4] weten we
dat dit betekent dat de kans op scheurvor-
ming daarmee > 50% is. Daarnaast is te zien
dat de volledige treksterkte nagenoeg wordt
overschreden op t = 180 uur. Er kan daar-
om worden geconcludeerd dat volgens dit
model, scheurvorming in de vroege fase ten
gevolge van verhinderde vervorming zal
optreden.
Vergelijking met observaties in
de praktijk
Om de resultaten van het model te valide-
ren, zijn visuele inspecties uitgevoerd in de
praktijk. Hierbij was het doel om te bepalen
of- en wanneer scheurvorming ten gevolge
van verhinderde vervorming op zou treden
in de wanden van de dive-under. De resulta -
ten van de inspecties kunnen vervolgens
worden gebruikt om te vergelijken met de
uitkomsten van het model. Een inspectieschema is opgesteld aan
de hand van de resultaten van de TSTM-test
en de initiële analyse, waarna verschillende
inspecties zijn uitgevoerd in de periode van
0 t/m 240 uur na storten. In totaal zijn er vijf
verschillende wanden geïnspecteerd tijdens
de inspectiemomenten. Voor alle geïnspec-
teerde wanden geldt dat er geen scheurvor-
ming heeft plaatsgevonden in de periode
die naar aanleiding van de TSTM-test en de
initiële analyse als kritiek werd beschouwd. Gedurende een additionele inspectie,
38 dagen na storten, is echter wel scheur-
vorming geconstateerd in alle vijf geïnspec-
teerde wanden.
Wanneer deze resultaten worden ver-
geleken met de resultaten van het model,
kan worden geconcludeerd dat deze niet
overeen komen. In de praktijk is scheurvor-
ming niet opgetreden in de beschouwde
periode van 0 t/m 240 uur na storten, terwijl
dit volgens het model wel het geval zou
moeten zijn. Dit roept uiteraard de vraag op wat
de mogelijke oorzaken zouden kunnen
zijn van het feit dat de resultaten van het
model niet overeenkomen met de observa -
ties in de praktijk. Een aantal mogelijke
oorzaken zijn:
De invloed van temperatuur op het visco-
elastisch materiaal gedrag is groter dan in
het model is meegenomen. Het visco-
elastische materiaal gedrag is afgeleid van
de TSTM-test. Het gemeten temperatuur-
verloop van het materiaal in de praktijk
verschilde van het opgelegde verloop tijdens
de TSTM-test. Dit zou van invloed kunnen
zijn op de resultaten.
Uit literatuuronderzoek blijkt dat thermi -
sche materiaaleigenschappen zoals de
uitzettingscoëfficiënt in de vroege fase van
verharding niet constant zijn. In de analyse
zijn deze echter wel als dusdanig beschouwd,
wat van invloed zou kunnen zijn op de
resulterende spanningen in het materiaal.
Het specifieke beton dat in de praktijk is
gebruikt, is aan de hand van de mixgege-
vens zoals beschikbaar gesteld door de
leverancier, gereproduceerd in het lab. Dit
zou kunnen leiden tot kleine verschillen in
uiteindelijke materiaaleigenschappen.
Conclusies
Aan de hand van de testen in het Stevinlab,
de observaties die zijn gedaan in de praktijk
en de vergelijking met de resultaten van het
model, kunnen een aantal conclusies worden
getrokken. Allereerst kan worden geconcludeerd
dat het materiaalgedrag in de eerste dagen
na storten uitermate belangrijk is voor de
algehele spanningsontwikkeling tijdens
uitharden. Dit terwijl het in deze fase juist
Als vervolg op
de initiële
verhardings
berekeningen en
het definiëren
van de Maxwell
chain datasets,
zijn testen
uitgevoerd in
het Stevinlab
54? CEMENT 7 2020
12
moeilijk is om metingen te kunnen doen en
er in de norm nauwelijks aandacht aan
deze fase wordt besteed. Wanneer het ma-
teriaalgedrag in deze periode echter niet
goed wordt beschreven, kan het spannings-
verloop niet nauwkeurig worden bepaald.
Daarnaast kan worden geconcludeerd, dat
in tegenstelling tot wat in het algemeen
wordt aangenomen, spanningsrelaxatie in
de vroege fase juist niet gunstig blijkt voor
het uiteindelijke risico op scheurvorming
ten gevolge van verhinderde vervorming,
in ieder geval niet in een wand-op-vloer-
constructie zoals deze is onderzocht in dit
artikel. Relaxatie in deze fase resulteert in
een verlaging van de drukspanning, maar
vervolgens ook een verhoging van de maxi -
male trekspanning en daarmee de kans op
scheurvorming. Daarnaast kan, gebaseerd
op de TSTM-test, worden geconcludeerd
dat het effect van spanningsrelaxatie op de
drukspanningen in de vroege fase initieel
is onderschat. Nieuwe kruipcurves zijn
afgeleid voor jong hoogovencement-beton
en een gemiddelde relaxatiefactor van 2,4
is gevonden. Ten slotte geldt voor het betonmengsel
dat is getest in het Stevinlab dat er een
periode van significante autogene zwelling
optreedt, voorafgaand aan de periode van
autogene krimp. Deze zwelling heeft een
effect op het spanningsverloop in de analyse
en zou dus moeten worden meegenomen in de analyse. Tot op heden wordt dit in de
norm echter buiten beschouwing gelaten.
Om het spanningsverloop in jong
beton ten gevolge van verhinderde vervor-
ming beter te kunnen bepalen, is er meer
onderzoek nodig naar het visco-elastisch
materiaalgedrag van beton in de vroege
fase. Zoals gezegd is deze periode uiterst
belangrijk met betrekking tot het span -
ningsverloop in het materiaal. Uit de ver-
schillen tussen het model en de praktijk
blijkt dat er meer onderzoek nodig naar
het effect van temperatuur op visco-elas-
tisch materiaalgedrag in deze fase. Ook de
ontwikkeling van de thermische eigen -
schappen zou een effect kunnen hebben.
Dit zou daarom ook verder moeten worden
onderzocht.
REFERENTIES
1?Bamforth, P.B. (2007). Early-age
thermal crack control in concrete.
Publication C660, CIRIA.
2?Femmasse B.V. (1996). HEAT version
6.2 manual : Material models.
3?Lokhorst, S.J. (2001). Deformational
behaviour of concrete influenced by
hydration related changes of the
microstructure.
4?Van Breugel, K. et al. (1996). Concrete
structures under imposed thermal and
shrinkage deformations - Theory and
Practice. Betonpraktijkreeks 2.
In de praktijk is
scheurvorming
niet opgetreden
terwijl dit vol
gens het model
wel het geval
zou moeten zijn
12 Spanning- en sterkteontwikkeling in de tijd voor het maatgevende punt onderin de doorsnede van de wand CEMENT 7 2020 ?55
Reacties