ir.R.E.Hoogenboom, ACN Constructeurs bv, Dordrecht/rU Delft vakgroep UtiliteitsbouwIn de bouwwereld wordt op diverse fronten aandacht besteed aan duurzaamheid. Dit geldtniet alleen voor betonconstructies, maar ook voor constructies van andere materialen.Toch leidt dit niet in evenredigheid tot meer aandacht voor duurzaamheid in het ontwerp.Daarom is als afstudeeropdracht bij de vakgroep Utiliteitsbouw van de TU Delft een ver-kenning gedaan naar de ontwikkelingen op het gebied van de duurzaamheidsweten-schap, met als doel een antwoord te geven op de vraag of ontwerpen op levensduur zinvolen mogelijk is [1].ISONTWERPENOPLEVENSDUURMOGELIJK?GEDRAGSVOORSPELLING VAN BOUWDELEN TEN AANZIEN VAN DUURZAAMHEIDDuurzaamheid wordt vaak als een materiaal-eigenschap gezien. Voor een beschouwingvan het gedrag van bouwdelen is die opvat-ting echter te simpel. Naast het 'materiaal-gedrag' hebben de specifieke vorm en afme-ting alsook de verbindingen en ontmoetin-gen van die bouwdelen een wezenlijke in-vloed. Ter onderscheiding wordt deze in-vloed wel het 'bouwdeelgedrag' genoemd.De duurzaamheid van bouwdelen wordt bo-vendien be?nvloed door de kwaliteit van fa-bricage en uitvoering, het gepleegde onder-houd en de invloedsfactoren van buitenaf,die vrij algemeen 'degradatiefactoren' wor-den genoemd.Huidige ontwerppraktijkVanwege deze veelomvattendheid is duur-zaamheid een complex probleem. Deson-danks blijkt dat vooral in de - zeer keuzebe-palende - eerste fasen van een ontwerp vanbouwdelen nauwelijks over dit probleemwordt nagedacht.Nu is dat niet altijd een kwestie van onwil.Naast het grote aantal andere aspecten datin een ontwerp moet worden beschouwd, zo-alsfunctionaliteit, esthetica en representati-viteit, zijn ook de beperkingen van de huidige'ontwerpinstrumenten' hieraan debet.In de praktijk wordt een ontwerp afgestemdop materiaalgerichte normen en verwantepraktijkrichtlijnen, meestal nadat de ge-noemde aspecten de ontwerpkeuzen al gro-tendeels hebben bepaald. De duurzaam-heid wordt dan via een samenhangend stel-sel van regels in de normen impliciet gere-geld, waarbij veelal niet duidelijk is wat de in-vloed van ??n van die regels is.Hierdoor krijgt een ontwerper geen goed in-zicht in de effectiviteit van mogelijke ont-werpmaatregelen. Over het algemeen kannoch met normen noch met andere publika-ties die als ontwerpinstrument worden ge-hanteerd een steekhoudende uitspraakover een te bereiken levensduur worden be-reikt.Als voor een bepaald bouwdeel zo'n uit-spraak toch wordt gevraagd, heeft een ont-werper momenteel in principe twee mogelijk-heden.Allereerst kan hij een uitspraak baseren oppraktijkervaringen ten aanzien van levens-duur van gelijksoortige bouwdelen. Vanwegede steeds verdergaande opdeling in specia-lismen in de bouw beschikt een ontwerpermeestal zelf niet meer over deze ervaring enheeft hij ook nauwelijks de mogelijkheid omdeze op te doen. Hij zal daarom gebruik moe-ten maken van andermans ervaring. Dezeblijkt echter overwegend slecht toegankelijken voor dit doel slecht hanteerbaar.Daarnaast kan hij een uitspraak baseren opresultaten van experimenteel onderzoek.Dit onderzoek ?s veelal materiaalkundig vanaard. Resultaten moeten daarom in een mo-del worden ingepast dat ook het bouwdeel-gedrag verwerkt, het zogenaamde 'theore-tisch gedragsmodel'. Voor een steekhou-dende uitspraak moet zo'n model wel wor-den gekalibreerd aan de hand van praktijker-varingen. Dit kan over het algemeen slechtsdoor specialisten worden ingevuld en is rela-tief tijdrovend en kostbaar.Deze mogelijkheden kunnen toereikend zijnvoor bouwdelen waarvoor relatief veel erva-26ring beschikbaar is of waaraan erg veel aan-dacht kan worden besteed. Voorde normaleontwerppraktijk zijn ze over het algemeenniet bevredigend.Hoewel veel ontwerpers bepaald nog geenenthousiasme tonen om duurzaamheid aande primaire ontwerpaspecten toe te voegen,tekenen zich ontwikkelingen af die hier waar-schijnlijk verandering in zullen aanbrengen.Het besef groeit dat er naast particuliere ookmaatschappelijke redenen bestaan om in-vesteringen in duurzaam materiaal en on-derhoud te optimaliseren.Daarnaast groeit het besef dat vanuit milieu-technisch oogpunt het onnodig gebruik vangrondstoffen voorkomen moet worden.Restmaterialen mogen na be?indiging vande levensduur geen problematisch afval vor-men en moeten bij voorkeur recyclebaar zijn.0,ok zal het vanwege de reeds aanwezige ofte verwachten schaarste van bepaaldegrondstoffen steeds vaker nodigzijn alterna-tieve grondstoffen of materialen met eennog onbekende duurzaamheidskarakteris-tiek toe te passen. Ten slotte is er een ver-schuiving van ontwerpactiviteiten naar detoeleverende industrie op gang gekomen.Hier bestaat een relatief grote behoefte aaninnovatie [2].De eerste twee ontwikkelingen vormen deachtergrond voor enkele beleidslijnen in hetNationaal Milieubeleidsplan Plus (NMP+).Beide laatste ontwikkelingen duiden op eennoodzaak risico's goed te kunnen analyse-ren, hetzij om redenen van aansprakelijk-heid, dan wel om maatschappelijke redenen.Beseft moet worden dat teleurstellende er-varingen van veel opdrachtgevers of bou-wers met nieuwe Produkten wellicht de be-langrijkste redenen zijn voor conservatismein de bouw.De ontwikkelingen geven voldoende aanlei-ding voor het optimaliseren van de levens-duurprognostiek.Duurzaamheid en levensduurAlvorens de huidige ontwikkelingen te be-handelen is het zinvol in te gaan op de be-grippen 'duurzaamheid' en 'levensduur'. Zeworden in de literatuur op verschillende ma-nieren gebruikt, overigens meestal wel metdezelfde bedoeling. Hier worden de volgen-de definities gehanteerd:Duurzaamheid /'s het vermogen om te blijvenvoldoen aan bepaalde prestatie-eisen, on-der invloed van bepaalde degradatiefacto-ren.De levensduur van een bouwdeel is de tijds-duur waarin het bouwdeel, in unieke samen-hang met een bepaald gebouw, een presta-tiecapaciteit bezit die groter of gelijk is aande actuele prestatie-eisen.Duurzaamheid bevat aldus in feite twee ver-mogenscomponenten: ??n qua prestatieca-paciteit en ??n qua degradatieweerstand.Een duurzaamheidsmaat valt nietalgemeengeldend aan te geven, maar is afhankelijkvan de betreffende prestaties en degrada-tiemechanismen.Duidelijk is wel dat de duurzaamheid norma-liter in de loop van de tijd afneemt. Door bij-voorbeeld onderhoud kan ze tijdelijk weerworden verhoogd, maar uiteindelijk-aan heteinde van de levensduur - zal ze onvoldoen-de worden.Een theoretische complicatie is nog datprestatie-eisen in de loop van de tijd kunnenveranderen. Voor de perioden met gelijkblij-vende eisen is hier het begrip 'gebruiksperio- de' ge?ntroduceerd.In figuur 1 zijn duurzaamheid en levensduurschematisch weergegeven. De figuur beoogttevens aan te geven dat de levensduur nietalleen kan worden be?indigd door degrada-ties. Ook gebruiksmogelijkheden en econo-mische of sociaal/culturele afwegingen kun-nen hieraan debet zijn.Het moge duidelijkzijn dat hetzeker niet in al-le gevallen zinvol is om een bouwdeel zoveelmogelijk duurzaamheid mee te geven. Ande-re dan technische afwegingen kunnen dit totzinloze investeringen doen verworden.Prestatie-eisen en degradatiefactorenVoor een hanteerbare probleemstelling ishet noodzakelijk om het begrip 'duurzaam-heid' te concretiseren. De kwantitatievevoorstelling en uitdrukking liggen in principebesloten in de definitie. Het blijkt echter datde twee kernbegrippen, prestatie-eisen endegradatiefactoren, niet altijd even eenvou-dig zijn uit te werken.Prestat/e-e/senInmiddels zijn diverse pogingen gedaan omvoor gebouwontwerpen een pakket presta-tie-eisen te ontwikkelen. Het huidige Bouw-besluit is daarvan een voorbeeld. Op relatiefhoog objectniveau, dat wil zeggen op het ni-veau van gebouw of ruimte, lukt dit redelijk.Er bestaat echter geen eenduidige relatiemet prestatie-eisen van onafhankelijkebouwdelen op lager niveau.Een prestatiecapaciteit op een hoog object-niveau kan meestal door vele combinatiesvan prestatiecapaciteiten van samenhan-gende bouwdelen worden geleverd. Dit steltvooral de toeleverende industrie voor proble-men, omdat ze bij produktontwikkeiing in fei-te steeds moet overzien in welke bouwkundi-ge constellatie haar produkt kan voorkomen.Op bouwdeelniveau blijkt het moeilijk deprestatieformulering zuiver door te voeren.Op dit niveau moet veelal worden gekozenvoor een oplossingsrichting met bepaaldekenmerken zoals vorm, afmeting en mate-riaalsterkte, waarvan bekend is dat ze eenbepaalde relatie hebben met een presta-tie-eis op een hoger niveau.Een vereiste is dat deze kenmerken waar-neembaar en meetbaar zijn. Over het alge-meen zijn echter onvoldoende - vooral niet-destructieve - meetmethoden voorhanden.27DegradatiefactorenOok het tweede kernbegrip geeft de nodigecomplicaties. Niet alleen kan op verschillen-de geografische locaties, ofwel op macroni-veau, een groot scala aan atmosferische de-gradatiefactoren en intensiteitsniveausdaarvan voorkomen, maar door de sp?cifie-.ke ori?ntatie, vorm en detaillering van eengebouwen bouwdelen kunnen bovendien op??n geografische locatie, op microniveau,ook nog eens aanzienlijke variaties ont-staan.Van dit microklimaat is relatief weinig be-kend, terwijl wel duidelijk is dat juist hierdoorde degradatieprocessen sterk worden be-paald. Vanwege de vari?teit van de degrada-tiefactoren vari?ren ook de optredende de-gradatieprocessen sterk. Dit veroorzaaktweer relatief grote spreidingen in de levens-duur van gelijksoortige bouwdelen.Huidige ontwikkelingenHet mag duidelijk zijn hoe complex het duur-zaamheidsprobleem in feite is. Tegelijkertijdmoet ook worden beseft dat hetzelden volle-dig formeel kan worden doorgrond. Bij bijzon-dere constructies met grote risico's of bij pro-duktontwikkeling kan men zich tamelijk veelontwerpinspanning veroorloven.In de normale ontwerppraktijk is dat echterduidelijk niet het geval. Juist voor die situatiemoet het probleem hanteerbaar worden ge-maakt. Er zijn momenteel dan ook verschei-dene ontwikkelingen gaande die zich hieroprichten.Enige tijd geleden is onder verantwoordelijk-heid van de Programma Co?rdinatieraad(PCR) van de Collectief Onderzoek Program-merende Instellingen op het gebied van debouw in Nederland, ofwel COPI's (CUR, SBR,ISSOenCROW)doordeCUR-Programma Ad-vies Commissie PAC 11 een verkenning ge-daan naar deze ontwikkelingen [3].Vanuit diverse disciplines en voor verschil-lende toepassingsgebieden zijn onder-zoeksmethoden aangedragen. Vanwegeverschillen in de gedachtenkaders waarbin-nen de betrokken onderzoekers opererenbleek het moeilijk de diverse methoden te in-tegreren tot ??n samenhangende weten-schap, ofwel een 'generieke methode'.Het bleek dan ook zinvol deze onderzoeks-methoden samen met meer recente ontwik-kelingen nader te analyseren op overeen-komsten en verschillen, teneinde conclusieste trekken over de samenhang en ontbre-kende schakels. In dit artikel kunnen slechtsde belangrijkste bevindingen worden aange-haald.Het OnderhoudnormeringssyteemDit systeem, dat door Damen, Gorter en vanRooy bv voor hettechnisch onderhoud is ont-wikkeld, moet leiden tot adviezen voor ingre-pen en prognoses van een restlevensduur. Inbreder verband blijkt hierbij vooral de intro-ductie van het begrip 'conditie' van belang.De totale hoedanigheid van een bouwdeelmoet worden geregistreerd in condities 1 toten met 6. Conditie 1 betekent ruwweg nieuw-bouwkwaliteit, conditie 6 daarentegen datvervanging onvermijdelijk is. In feite is deconditienormering een eenvoudige catego-rale weergave van de prestatiecapaciteit, diehet mogelijk moet maken over dit complexefenomeen te communiceren.In het kader van een Brite-Euram project zalaandacht worden besteed aan de verdereonderbouwing van het conditiebegrip [4].De LevensduurcatalogusDe Levensduurcatalogus is een documentdat in principe is ontwikkeld voor het tech-nisch onderhoud, maardat ookgebruikt kanworden in het ontwerp. In dit document zijngemiddelde levensduren en cycli van onder-houdsactiviteiten weergegeven voor veelvoorkomende combinaties van bouwdelenen materialen. Voor het bereiken van het ein-de van de levensduur is conditie 4 van hetOnderhoudnormeringssysteem aangehou-den.De gegevens zijn hoofdzakelijk ontleend aanpraktijkervaring en gebaseerd op gemiddel-den ten aanzien van initi?le kwaliteit, degra-datiefactoren enz. Men moet daarom reke-ning houden met relatief grote afwijkingen.Desondanks vormt dit document vooralsnog28de beste, algemeen toegankelijke bron vanreferentlegegevens. Het document wordtmomenteel geactualiseerd in een onder-zoek van de SBR [5].DURABRIKIn het kader van het onderzoekprogrammaBRIK van het Koninklijk Verbond van Neder-landse Baksteenfabrikanten en onder bege-leiding van onderzoekcommissie B51 vande CUR, is een model ontwikkeld dat be-staande kennis voor de beoordeling van deduurzaamheid van baksteenmetselwerktoegankelijk en hanteerbaar moet maken.De kennis is wiskundig verwerkt in de vormvan een degradatieformule, gekoppeld aanhet begrip 'relatieve conditie', dat refereertaan de prestatiecapaciteit van het metsel-werk (fig. 2). In dit geval loopt de conditie-schaal van 0 tot 1.Voor diverse degradatiemechanismen, zo-als vorstschade, en diverse daarbij behoren-de combinaties van invloedsfactoren, zijndoordeskundigen de parametersTen a in dedegradatieformule ingeschat. Daartussenwordt ge?nterpoleerd.De kennis wordt gepresenteerd aan de handvan een computerprogramma (fig. 3). Hetmodel geeft ook inzicht in de onvermijdelijkespreidingen door een koppeling aan eentheoretische kansverdeling (Weibull).In de ontwerppraktijk zal men vooralsnogproblemen hebben metde fysieke betekenisvan het begrip 'relatieve conditie' en de waar-dering van diverse invloedsfactoren. In bre-der verband kan dit model echter worden be-schouwd als een waardevol voorbeeld voorwat betreft het ontsluiten van bestaandekennis [6].Het Prestatie-prognosemodelDit model is door Henket en Hermans (TUE)ontwikkeld vanwege het gebrekaan hanteer-bare referentiegegevens over bouwdelen inde ontwerppraktijk. In principe draait het mo-del om een -via herhaald onderzoek van con-crete gebouwen - op te bouwen bestand vangegevens over parameters die voor de duur-zaamheid van bouwdelen van belangzijn, zo-als bouwdeeltype, materiaaleigenschap-pen, initi?le kwaliteit, conditieverloop, on-derhoud, degradatiefactoren en presta-tie-eisen.Na sortering moet de invloed van de variatievan de verschillende parameters op de le-vensduur, bijvoorbeeld de invloed van eenwisselend onderhoudscenario, zo goed mo-gelijk kunnen worden bepaald. Momenteel wordtgewerktaandeaanduidin-gen en de mogelijkheden voor het kwantifi-ceren van de parameters. Vanwege het enor-me aantal mogelijke combinaties van para-meters, zijn voor de ideale werking van ditmodel zeer veel gegevens nodig. Aanvanke-lijk zal in de ontwerppraktijk een pragmati-sche hantering noodzakelijk zijn. In brederverband is in ieder geval de ontwikkelingvanhet inzicht in de relevante parameters en dekwantificeerbaarheid daarvan waardevol[4] [7].De CIB/RILEM-methodeVanwege het bestaan van een grote ver-scheidenheid aan methodieken in het expe-rimentele duurzaamheidsonderzoek, heb-ben internationaal in de CIB en RILEM ver-enigde onderzoekers voor een systemati-sche, uniforme aanpak van dit onderzoekeen protocol ontwikkeld.De methode moet afdwingen dat zo veel mo-gelijk voorhanden zijnde kennis en juiste on-derzoeksmethoden worden gehanteerd endat er uitwisselbaarheid van gegevens ont-staat De methode kan daarom een wezenlij-ke rol gaan spelen in het kader van atteste-ring.Het bij het onderzoek te volgen traject is ver-eenvoudigd aangegeven in figuur 4. De eer-ste twee stappen betreffen ruwweg een ana-lyse van de prestatie-eisen, degradatiefac-toren en mogelijke degradatiemechanis-men.Bij het vinden van voldoende referentiegege-vens, zou het onderzoek in principe hier alkunnen eindigen. Bij ontstentenis moeten inprincipe versnelde en lange-duur-veroude-ringsproeven parallel aan elkaar worden uit-gevoerd. Bij een overeenkomstigdegradatie-gedrag kan op basis van de versnelde proe-ven uiteindelijk een levensduurprognoseworden ontwikkeld.29Kennelijk wijkt het gedrag bij versnelde proe-ven regelmatig af van de realiteit, waardoorde proefopzet aangepast moet worden. Eenonderzoek mag dan ook nooit uit alleen ver-snelde proeven bestaan.Het uitvoeren van versnelde proeven opcomplete bouwdelen is moeilijk dan wel be-grotelijk. Het complete traject lijkt daaromover het algemeen slechts haalbaar voor het'materiaalgedrag', te bepalen met hanteer-bare proefstukken. Voor het 'bouwdeelge-drag' zal meestal het monitoren van bouwde-len onder gebruikscondities ofwel veldon-derzoek nodig zijn. Geconstateerd is dat be-kende inspectiemethodieken daarbij tekortschieten [8] [9].Het Kwaliteit-meetsysteemDit systeem, dat door Van Schayk (TUE) inhet kader van het Innovatiegericht Onder-zoekprogramma Bouw (IOP-Bouw) is ontwik-keld, is in feite een wetenschappelijk ant-woord op de vraag hoe in het technisch on-derhoud kwaliteitsverliezen van bouwdelenkunnen worden gemeten en beoordeeld.Uitgangspunt is dat ?lle degradatieverschijn-selen worden gemeten en vervolgens wor-den beoordeeld op de mogelijkheid dat zeonderdeel uitmaken van een procesketenofwel een'mechanisme'met een topgebeur-tenis die prestatieverlies inhoudt (fig. 5).Wanneer referentiegegevens van een me-chanisme voorhanden zijn, kan een levens-duurprognose worden ontwikkeld. Ook hierblijken referentiegegevens dus van groot be-lang.Vanwege de wetenschappelijke en principi?-le aard en omdat er relatief weinig relevantemeetmethoden en referentiegegevens be-schikbaar zijn, zal het systeem voor het tech-nisch onderhoud te bewerkelijk zijn. Wel kanhetdaarvoorgoed als een'moedermethode'fungeren. Ook kan het een goede aanzet vor-men voor de ontwikkeling van inspectieme-thodieken bij het veldonderzoek in de Cl-B/RILEM-methode. Ontwikkelingen in datkader kunnen vervolgens weer worden benutin het technisch onderhoud [10].ProbabilistiekDe bij levensduur onvermijdelijke spreidin-gen kunnen hanteerbaar worden gemaaktdoor introductie van het begrip 'risico', ofwelde kans op het be?indigen van de levens-duur op een bepaald tijdstip, vermenigvul-digd met het gevolg: risico = kans gevolg.Varianten van een ontwerp of van ingrepen inhet technisch onderhoud kunnen wordenbeoordeeld op basis van het bijbehorende ri-sico, eventueel in gekapitaliseerde vorm ineen zogenaamde 'life cycle costs'-bereke-ning verwerkt. Hierbij is het nodig een kans-verdelingvoor de levensduurte bepalen. Ide-aal is het wanneer statistische gegevensvoorhanden zijn, zoals bij bepaalde typenwegverharding.Voor bouwdelen is dit echter zelden het ge-val. De kansverdeling kan dan worden bere-kend aan de hand van een theoretisch ge-dragsmodel op basis van een maatgevenddegradatiemechanisme. Voor de tijdsafhan-kelijke waarde en spreiding van variabelen indit model moeten aan de hand van veiligeonder- en bovengrenzen schattingen wordengedaan (fig. 6).Wanneer relatief weinig bekend is, zal mengeneigd zijn het 95 % betrouwbaarheidsge-bied ruim te kiezen. Hierdoor zal de resulte-rende kansverdeling van de levensduur een30grote spreiding vertonen. Veelal zal de sprei-ding zelfs onhanteerbaar groot zijn. Het isdesondanks mogelijk om met een aldus be-rekend risico een optimalisatie uitte voeren,omdat deze op de relatieve waarde van dekansuitspraken kan worden gebaseerd.Ook is het mogelijk met het theoretisch mo-del een zogenaamde 'gevoeligheidsanalyse'uitte voeren ter onderscheiding van de voorduurzaamheid meest effectieve aanpassin-gen. Veelal ontbreken echter de benodigdekwantitatieve gegevens van degradatieme-chanismen. Het kansbegrip kan dan slechtsintu?tief worden gehanteerd [11].Conclusies en aanbevelingenNa analyse van de ontwikkelingen zijn metbetrekking tot de duurzaamheidsweten-schap onder meer de volgende conclusiesgetrokken.? Voor een beschouwing van de duurzaam-heidvan bouwdelen is zowel materiaalkun-dige als bouw(deel)kundige kennis nodig.Die kennis is momenteel voornamelijk inaparte disciplines aanwezig. Voor een ver-dere ontwikkelingvan de duurzaamheids-wetenschap is daarom multidisciplinairesamenwerking nodig.? In alle toepassingsgebieden blijken refe-rentiegegevens over het gedrag van bouw-delen van groot belang.Er zijn momenteel echter nauwelijks - vol-doende genuanceerde - referentiegege-vens beschikbaar.? Het gedrag van bouwdelen is afhankelijkvan een groot aantal parameters.Bij experimenteel onderzoek kunnen dezeredelijk gedetailleerd worden beschouwden geregistreerd. In de normale ontwerp-praktijk is echter globalisering nodig.? In verband met registratie, communicatieen hanteerbaarheid van de belangrijksteparameters moeten kwantificeerbare aan-duidingen worden ontwikkeld.Een voorbeeld is het nog nader te onder-bouwen conditiebegrip, dat het in principemogelijk maakt om over prestatiecapaci-teit te communiceren. Ook voor andere be-langrijke parameters zoals degradatiefac-toren, degradatieweerstand, onderhouds-effectiviteit en bouwdeelkenmerken is hetdoelmatig een - uniform te hanteren - cate-gorale aanduiding te ontwikkelen.? Het maximale resultaat bij de verdere ont-wikkeling van de duurzaamheidsweten-schap kan worden bereikt als alle - momen-teel hoofdzakelijk onafhankelijk werkende- disciplines gebruik kunnen maken van el-kaars gegevens.Deze laatste conclusie kan als volgt wordentoegelicht:De analyse van de ontwikkelingen leidt tothet inzicht dat de levensduurprognostiek invier niveaus kan worden ingedeeld. In figuur7 is dit in samenhang met de betrokken acti-viteitenvelden weergegeven.? niveau 0 betreft de levensduurcatalogus;? niveau 1 betreft de prognostiek op basisvan de genoemde categorie?n;? niveau 2 betreft het onderzoek op basisvan theoretische gedragsmodellen;? niveau 3 betreft het experimentele duur-zaamheidsonderzoek.Een onderzoek kan bestaan uit een meng-vorm van deze niveaus. Optimaal is het wan-neer tussen de niveaus informatie kan wor-den uitgewisseld. De benodigde informatie-stroom is weergegeven in figuur 8.Voor het onderzoek op zowel niveau 2 als 3vormt de CIB/RILEM-methode de meest lo-gische basis. E?n van de belangrijkste doel-stellingen daarvan is het hanteren van demeest recente informatie. Daarom is hetnuttig dat van zowel referentiebouwdelen als-materialen gegevens worden geregistreerd.Het onderzoek op niveau 1 heeft categoralegegevens nodig. Deze kunnen in principe opvier manieren worden verkregen:? door het vertalen van bestaande kennis(zie DURABRIK);? door het onderzoek aan concrete gebou-wen (zie Prestatieprognosemodel);? uit het technisch onderhoud (zie Onder-houdnormeringssysteem);? door het vertalen van resultaten uit experi-menteel onderzoek.Deze laatste mogelijkheid biedt nog het bij-komend voordeel dat ook het technisch on-derhoud op adequate wijze van referentiege-gevens over degradatiemechanismen kanworden voorzien.Alle aanbevelingen voor de ontwikkeling danwel verbetering van de levensduurprognos-tiek kunnen in feite worden samengevat inI CEMEIMT1994/4 I 31de aanbeveling alle ontwikkelingen aan tegaan, die de in figuur 8 gegeven structuuroperationeel kunnen doen worden.Van het allergrootste belang is hierbij decommunicatie. Daarvoor moet een apart vo-.cabulaire worden ontwikkeld, waarbij de ge-noemde categorale aanduidingen een we-zenlijke rol kunnen spelen.Hoe verder ?De ontwikkelingvan de levensduurprognos-tiek is een kwestie van 'lange adem'. De be-nodigde multidisciplinaire samenwerkingzalniet zomaar tot stand komen. Beseft moetworden dat alle betrokken activiteitenvelden- het technisch onderhoud, het ontwerp vangebouwen, de produktontwikkeling en hetexperimenteel onderzoek-inwezen autono-me disciplines betreffen, die vrijwel altijd pro-jectmatig opereren.Extra werkzaamheden die niet direct leidentot een verbetering van het eigen produktzullen daarin zeker niet pro deo kunnen wor-den uitgevoerd. Dit neemt niet weg dat ereen consensus moet kunnen worden be-reikt. Individuele ontwikkelingen kunnen danzoveel mogelijk worden gericht op de ge-meenschappelijke structuur.Momenteel zijn diverse ontwikkelingengaande. Genoemd zijn al de verdere ontwik-keling van het Onderhoudnormeringssys-teem in het kader van een Brite Euram-pro-ject en de Levensduurcatalogus in een SBR-onderzoek. Internationaal wordt gewerktaan de concretisering van de CIB/RILEM-methode.Op de TU Eindhoven wordt onder leiding vanprof.ir.H.J.Henket en gesteund door de SBRaan de essenti?le gereedschappen voor deniveau 1-levensduurprognostiek gewerkt.Bovendien zal binnenkort bij de CUR, in sa-menspraak met de SBR, een Algemene On-derzoekcommissie 'Duurzaamheid' wordeningesteld metals doel ontwikkelingen op hetgebied van de duurzaamheidswetenschapte structureren.Literatuur1. Hoogenboom, R.E., Gedragsvoorspellingvan bouwdelen ten aanzien van duurzaam-heid. Afstudeerverslag TU Delft, 1993 {metuitgebreide literatuurlijst).2. Adviesraad Technologiebeleid Bouwnij-verheid (ARTB), ARTB Bouwvisie 2010,1993.3. Siemes, A.J.M. en Th. Monnier, Onder-zoekprogramma materiaaltechnologie enlevensduur van bouwdelen. Verslag 3e fasevan het onderzoekprogramma en voorstelkaderprogramma, TNO-Bouw rapportBI-91-112, Delft, 1991.4. Henket, H.A.J, en M.H. Hermans, Hetbouwdeelonderzoek op basis van empirie,TU Eindhoven, vakgroep BPU, 1991.5. Damen, Gorter en van Rooy bv, Levens-duurcatalogus van bouwdelen en bouwma-terialen. Empirische gegevens. Rapport IV inhet kader van het IOP-Bouw Technisch Be-heer, TU Eindhoven, vakgroep FAGO, 1991.6. CUR, Duurzaamheidsmodel voor bak-steenmetselwerk. CUR-rapport 165, CURGouda, 1993.7. Hermans, M., Een prestatie-prognosemo-delvoor bouwdelen, TU Eindhoven, vakgroepBRB, 1990.8. Masters, L.W. en E. Brandt, Prediction ofservice life of building materials and compo-nents, CIB W80/RILEM 71-PSL final report.9. Bijen J.M.J.M, G. van den Wegen en vander Plas, Knelpunten en voorspellen van detechnische levensduur. SBR rapport F 19,SBR Rotterdam.10. Schayk, L.A. van, Kwaliteit-meetsysteemvoor bouwdelen ten behoeve van het tech-nisch beheer van gebouwen. Rapport III inhet kader van het IOP-Bouw Technisch Be-heer (concept), TU Eindhoven, vakgroep FA-GO, 1990.11. Siemes, A.J.M., A.C.W.M. Vrouwenvelderen A. van den Beukei, Durability of Buildings:a reliability analysis. Heron volume 301985,nr.3, Stevin-Laboratorium Delft.32
Reacties