? ? onderzoek?dr.ir.N. De Belie, Aspirant FWO, vakgroep Landbouwtechniek, Universiteit Gent *)Betonvloeren in varkensstallen staan in contact met agressieve organische zuren, af-komstig uit verzuurd voeder, waardoor hoge eisen worden gesteld aan de materiaalduur-zaamheid. Aan de hand van laboratoriumonderzoek is onderzocht of impregnering methydrofobeermiddelen, pori?ndichtersof laagvormende impregneermiddelen zou kunnenleiden tot een verlenging van de levensduur van de vloeren.INVLOEDVANIMPREGNEREN OPBETONAAN~TASTINGDOORMELKZUURENAZIJNZUUR')Met dank aan het Laboratorium Magnel voor 8eto-nonderzoek, Universiteit Gent52Beton is ook voor constructies in de land-bouw ??n van de rneest gebruiktebouwma"terialen. In deze constructies wordt het ech-ter onderworpen aan chemische en fysischeomstandigheden, die zeer specifiek enuniek zijn. Zo staan onder meer betonvloe-ren in varkensstallen in contact met eenagressief milieu, waardoor hoge eisen wor-den gesteld aan de materiaalduurzaam-heid. De bovenzijde van de vloerwordtbloot-gesteld aan chemische inwerking doorvasteen vloeibare mestbestanddelen, verzuurdvoeder en reinigingsproducten.Vooral de inwerking van melkzuur en azijn-zuuruitverzuurd voeder veroorzaakt rond devoederbakken een snelle aantasting [1, 2].Deze zuren reageren met de vrije kalk(Ca(OH)2) van het beton totgernakkelijk op-losbare calciumlactaten en -acetaten, dievervolgens kunnen worden uitgeloogd. Doorde veroorzaakte pH-verlaging in de pori?n-oplossing van het beton worden ook de cal-ciumsilicaathydraten (CSH), die het betonzijn sterkte geven, instabiel.Meestal vertoont de aantasting twee ken"merkende fasen: eerst verweekt de buiten-ste laag van het beton door chernischein-werking, daarna wordt deze gedegradeerdebuitenlaag verwijderd door mechanischekrachten veroorzaakt door dieren en (hoge-druk)reiniging.De aantasting van betonnen stalvloerenneemt dan ook vaak veel te snel een om-vang aan die noopt tot herstelling of vervan-ging [3]. Naastdefinanci?le belasting en deextra arbeid die ditvergt van de varkenshou-der, zijn er ook problemen voor het welzijnvan het dier. Beschadiging van de vloer, toe-name van de ruwheid vanhetvloeroppervlaken verbredingvan de spleten bij roostervloe-ren, geven aanleiding tot ongemak,kwetsu-ren en zelfs sterfte. Als het vervangen vaneen betonrooster te lang wordt uitgesteld,kunnen erbovendien roosterbalken breken,In [4] werd reeds aandacht besteed aan ditprobleem. Hierbij werden betonprisma's metportland- of hoogovencement, met kalk-steen ofgrind en mettwee verschillende ce-mentgehaltes getest in simulatievloeistof-fen met rnelk- en azijnzuur. Om de levens-duur van beton in agressief milieu te verho-gen, zou het reeds verharde beton ookge?m-pregneerdkunnen worden om het contacttussen hetbeton en de agressieve stoffen tebemoeilijken.ImpregneermethodenAI naargelang de aard van het impregneer-middel zijn te onderscheiden hydrofoberenen dichten [5 - 7].HydrofoberenHet buitenoppervlak en de pori?nwandenvan het beton worden hierbij voorzien vaneen waterafstotende (hydrofobe) stof. Hettransport van waterdamp door het opper-vlak wordt hierdoor nauwelijks be?nvloed,maar de opname van water met de hierinaanwezige agressieve stoffen wordt sterkverminderd, waardoor hydrofoberen de aan-tasting zou kunnen doen afnemen. Demeest gebruikte hydrofobeermiddelen zijndie op basis van organische siliciumverbin-dingen. Hierbij kan onderscheid gemaaktworden tussen:? siliconaten;? siliconenharsen;? silanen;? siloxanen;? polymere alkylalkoxysilanen.DichtenHet oppervlak wordt doordrongen met eenstof die de pori?n vult, al dan niet door reac-tie met bestanddelen in het beton.CEMENT1997/9Vooreerst bestaan ermiddelen die hetbetonbinnendringen en zich daar met kalk omzet-ten in slecht oplosbare zouten. Bekendemiddelen van dit type z?n fluaten en water-glas, producten die door Kleinlogel [8] ookexpliciet worden aangeraden ter bescher-mingtegen melkzuuren az?nzuur.ln de Vere-nigde Staten wordt in de zuivelindustrie in-str?ken met natriumsilicaat (waterglas) metsucces toegepast ter beperking van demelkzuuraantasting. De vrije kalk wordt hier-b? omgezet in onoplosbare collo?dale kalksi-licaten. Deze nemen een groter volume indan de vr?e kalk en vullen zo de pori?n.Verder Z?n er middelen die niet met kalkreageren, maar die, eenmaal de pori?n bin-nengedrongen, een vaste stofvormen en depori?n gedeeltel?k opvullen. Dit Z?n ondermeer de kiezelzuuresters.Tenslotte worden producten op basis vankunstharsen toegepast, meestal epoxyhars,polyurethanen of acrylaten. Wanneer dezeproducten ook het betonoppervlak bedek-ken, is eerder sprake van coatings of laag-vormende impregneermiddelen.Om te kunnen beoordelen of de weerstandvan betonvloeren in stallen tegen aantas-ting door organische zuren kan worden ver-hoogd door impregneren, werd laborato-riumonderzoek uitgevoerd.BetonsamenstellingDe samenstelling van het referentiebetonwas gebaseerd op de door een producentvan geprefabriceerde betonroosters ter be-schikking gestelde betonsamenstelling(tabel 1).Tabel 1Samenstelling en eigenschappen van versen verhard (28 dagen) referentiebeton RImpregnerenProefstukken 40 x 40 x 80 mm3 van het vol-doende verharde referentiebeton werdenbehandeld met verschillende impregneer-middelen. De producten, zoals in de handelverkr?gbaar, z?n weergegeven in tabel 2. Hetsilaan SN werd gebruikt zoals geleverd. Deemulsie SWwerd op voorschrift van de pro-ducent verdund met water: SWa had een ac-tievestofgehalte van 25%, SWb van 10%.Met SE werd een verdunning van 1.0% actie-ve stof in ethanol gemaakt. EP werd geleverdin een geconcentreerde vorm EPG en in eenverdunde vorm EPV.Voordat de impregnering plaatshad, werdende monstersten minste vier dagen in een ge-conditioneerde ruimte b? 60 ? 5% relatievevochtigheid en 20 ? 2 oe geplaatst, aange-zien de opname van het impregneermiddelsterk afneemt als het relatieve vochtgehaltevan het beton boven 80% stijgt. Als controlewerd voor de impregnering het relatievevochtgehalte van twee betonprisma's perreeks bepaald. Het bleek te vari?ren tussen60% en 73%.De behandeling metSN, SWa, SWb, SE, FL enW gebeurde door onderdompeling van debetonmonsters gedurende ??n minuut. Demengsels EPG en EPV werden aangebrachtmet een zachte borstel; volgens de product-voorschriften tot verzadiging optrad. De op-name van de impregneermiddelen werd be-paald als het verschil tussen de massa vanhet proefstuk voor en na onderdompelen entwee minuten uitlekken [9]. Uit tabel 3 bl?ktdat de opname laag was (normaal 150 tot250 g/m2). Dit kan wellicht verklaard wor-den door de goede betonkwaliteit.Na de behandeling werden de proefstukkengedurendezeven dagen bewaard b? 60 ?5%relatieve vochtigheid om de reactie t?d tegunnen. Daarna onderging een deel van deproefstukken de aantastingsproeven.Tabel 3Opname van de verschillende impregneer-middelencementsoortcementgehaltezand 0-2zand 0-5grind 4-7grind 4-14waterwater-cementfactorCEMENT1997/9EM142,5R(kg) 375(kg) 280(kg) 420(kg) 1.20(kg) 1.050(I) 1460,3981,25Tabel 2Toegepaste, in de handel verkrijgbare impregneermiddelenhydrofobeermiddelen:? SN: een silaan, 40% actieve stof in ethanol;? SW: een waterige emulsie van oligomeer siloxaan, 50% actieve stof, nog te verdunnen;? SE: een ethoxyfunctioneel oligomeer siloxaan, 100% actieve stof, nog te verdunnen;pori?ndichters:? FL: fluosilicaten in kristalvorm, op te lossen in leidingwater in een volumeverhouding 1:9;? W: natriumsilicaat (waterglas) in oplossing;laagvormend impregneermiddel:? EP: nvl?eibaar epoxy-impregneersysteem3:1. gemengd moetenen een gecombi53? ? onderzoek?Tabel 4Wateropname (% van de beginmassa) van de betonmonsters als functie van de tijd in gede-mineraliseerd waterWateropname van de ge?mpregneerdemonstersTevens werd op drie monsters per serie overeen periode van 28 dagen de wateropnamebepaald. Hiertoe werden de monsters zoda-nig ondergedompeld in gedemineraliseerdwater, dat het waterniveau zich 15 mm bo-ven het bovenvlak van de prisma's bevond[9]. De monsters werden gewogen na 1 uur,1 dag, 2, G, 22 en 28 dagen, telkens na ver-wijderen van het oppervlaktewater met eenzeem (tabel 4).De monsters behandeld met SN, SWa, SWb,SE, EPG en EPVnamen duidelijktrager waterop dan de referentiemonsters en de uitein-delijke wateropname na 28 dagen lag danook duidelijk lager. Deze behandelingen wa-ren volgens [9] dus goede impregneermid-delen, omdat na 28 dagen onderdompelingde gemiddelde wateropname in %(11'1/11'1)voor de ge?mpregneerde monsters signifi-cant kleiner was dan voor de referentiemon-sters.Het product EP, dat als enige een zichtbarelaag vormde op hetbetonoppervlak, zorgdevoor de kleinste wateropname. Uitsluitendbeide EP-behandelingen voldeden aan deDuitse norm ZIV-SIB 90, volgens welke dewateropname na 28 dagen maar half zogrootmag zijn als bij de referentiemonsters[10].Deproefstukken behandeld metFL en Wver-toonden weinig verschil met de referentie R.Dit zijn echter geen waterafstotende produc-ten, maar pori?ndichters.Indringdiepte van de impregneermiddelenNa een nieuwe periode van zeven dagen bijGO ? 5% relatieve vochtigheid, werd op dezemonsters de indringdiepte van de impreg-neermiddelen bepaald. Daartoe werden ze54gespleten volgens twee vlakken loodrechtop de lengteas. De vier breukvlakken wer-den besprenkeld meteen in water opgelostekleurstof(eosinerood). Aangezien de ge?m-pregneerde laag vochtafstotend was, werdenkel het niet-ge?mpregneerde deel ge-kleurd. De indringdiepte van het impreg-neermiddel werd dan voor elk breukvlak opacht plaatsen gemeten, namelijk telkens op13 mm van de hoekpunten.De indringdiepte van de beschouwde im-pregneermiddelen bleek zeer gering te zijn.Voor hetproduct SE bedroeg de indringdiep-te ongeveer1mmo VoorSWwas deze waardebij sommige prismavlakken nog geringer. Bijimpregneren met SN varieerde de indring-diepte tussen 0 en 11 mmo De hogere waar-den kwamen echter voorop plaatsen waarhet product, via de meer poreuze zone tus-sen cementmatrix en granulaten, blijkbaardieper was kunnen doordringen. Misschienzou een herhaling van de behandeling voordeze producten tot betere resultaten kun-nen leiden. De indringing van het visceuzeepoxyharssysteem was voor beide concen-traties zeer gering. Wegens hun niet-hydro-foberende werkingwas ook de indringdieptevan de producten FL en W niet via de be-schreven methode terug te vinden.SimulatievloeistoffenOm de aantasting door voederzuren in var-kensstallen te simuleren, werden verschil-lende simulatievloeistoffen aangemaakt.Uit voorafgaande proeven [2] bleek datvooral de vorming van melkzuur en azijnzuureen zeer lage pH veroorzaakte in verzuurdevoeder/watermengsels. Ook in monstersgenomen op stalvloeren voor de voederbakwerden vrij hoge concentraties van deze zu-ren vastgesteld: tot ongeveer 30 mg melk-zuur en 30 mg azijnzuur per mi filtraat. Dezeconcentraties werden aangehouden voor debereiding van de simulatievloeistoffen. Deeerste simulatievloeistof (SV1) bevatte en-kel melkzuur en azijnzuur in leidingwater enhad een pH van ongeveer 2, hetgeen heelwat lager was dan de in verzuurde meelwa-termengsels gemeten pH, vanwege de afwe-zigheid van vaste voederbestanddelen.Door het gebruik van een simulatievloeistofmet een dergelijke lage pHzal de aantastingworden versneld, maar de vraag is of de al-dus verkregen beoordeling van de betonre-sistentie geldig blijft bij inwerkingvan minderzure vloeistoffen. Daarom werden nog drieandere simulatievloeistoffen gemaakt methogere pH, door toevoeging van een base(NaOH): simulatievloeistof 2 (SV2) met pH= 3,8 (8,22 g NaOH/I); simulatievloeistof 3(SV3) metpH = 4,5 (18,OGg NaOH/I) en si"mulatievloeistof 4 (SV4) met pH = 5,5(30,00 g NaOH/I). De pH-waarde 3,8 was delaagste gemeten waarde bij de laborato-riumproeven op voederverzuring, 4,5 vormtde grens tussen matig en sterk agressief en5,5 tussen zwak en matig agressief [11].AantastingsproevenAlvorens de prisma's bij het begin van elkecyclus in verse simulatievloeistof te plaat-sen, werden ze eerst ??n dag gedroogd ineen geconditioneerde ruimte bij GO?5% re-latieve vochtigheid, om een betere absorp-tie mogelijk te maken.De aantastingsproeven bestonden uit viergestandaardiseerde proefcycli (C1, C2, C3en C4), waarbij drie proefstukken van elkesoort telkens gedurende acht dagen in eenrecipi?nt met 800 mi simulatievloeistofwer-den ondergedompeld. Na de eerste vier da-gen van elke cyclus werden de prisma's uitde simulatievloeistof genomen en werdenze gedurende ??n uur gedroogd (oppervlak-kig) in de geconditioneerde kamer. Intussenwerd de pH van de simulatievloeistoffen ge-meten en werden de vloeistoffen aange-zuurd tot de oorspronkelijke pH-waarde voorSV2, SV3 en SV4 en tot pH 3 voor SV1. Nanogmaals vier dagen werden de simulatie-vloeistoffen gefiltreerd en werd van het fil-traat een staal genomen voor calciumbepa-ling.Deprisma's werden, na ??n dag drogen in degeconditioneerde ruimte, automatisch ge-borsteld. De drie prisma's die dezelfde be-handeling hadden ondergaan werden hier-toe ingeklemd in een bakje en geborsteldmet een borstelschijf,gemonteerd op eenkolomboormachine (foto 1). Na een voorbe-CEMENT1997/9reidende proef werden een borstelduur van40 seconden per prismavlak en een toeren-tal van 350jminuutaangehouden. Hetafge-filterde en het afgeborstelde materiaal wer-den gedroogd bij 105 oe en gewogen.V??r de proef en na elke cyclus werden demonsters in water geplaatst tot ze een con-stante massa hadden bereikt, waarna hetvolume werd bepaald door hydrostatischeweging.Om de betonaantasting te beoordelen wer-den na elke cyclus de volgende karakteris-tieken gemeten of berekend (zie ook [4]):? de procentuele volumevermindering;? de vermindering van de verzadigde massaper oppervlakte;? de massa's van het materiaal losgekomendoor zuiver chemische aantasting en vanhetlosgeborsteld materiaal; CD Borsteltoestel? de pH-verandering van de simulatievloei-stof;? het calciumgehalte van de simulatievloei- ? Totale procentuele volumevermindering en massaverlies peroppervlakte na viercyclistof.~? Verloop procentuele volumeverminde-ring voor de ge?mpregneerde betonprisma'sin simulatievloeistof 2De eerste twee karakteristieken werden ge-bruikt om significante verschillen tussen debetonsamenstellingen vast te stellen metbehulp vaneen Student-Newman-Keulstestuit het statistisch pakket SPSS.SV4SV4SV2 SV3simulatievloeistofSV2 SV3simulatievloeistofU!DR-t-~-~.;t-~------~~------ 0 SN~ SWa- - - - r l - - - l ! I I l ! - - - - - - - - - - - 111 SWb[] SE0J--~~-~----- 11 FL~r-- ~'W11 EPG;:j- ~ EPV-t-~-~I':+-------~~--------lIJ] Ro SN+-----i0l---=-~-----~------ ~ SWa~i-----l 1--fi0f' ~-~~-~~~-- lil SWbKl SE"'l--~----,,,,,,~----- 111 FL~W,"}------ 111 EPG1--_-_ ~ EPV1816~3;: 14*" 12enc 10L-(lJB-0CE 6L-(lJ>(lJ 4E:::J2~0>j 0-2SV1450400N 350Eu300-enE250VlQ)L-200Q)> 150ltJVlVlltJ 100Ej 500SV1_____ R_ ...~..._ hydrofob._._._.FL_ _ W.?............. EPG+_+_+ EPVo 1 2 4~aantal cycli in SV21412Resultaten en besprekingProcentuele volumevermindering en massa-verlies per oppervlakteDe gemiddelde procentuele volumevermin"dering en het massaverlies per oppervlaktevan de ge?mpregneerde prisma's na de viercycli zijn weergegeven in figuur 2. In figuur 3is hetverloop van de aantasting over de viercycli afgebeeld voor SV2.eEMENT1997/9 55? ? onderzoek?De indeling in groepen na de vier cycli, viaeen meervoudige vergelijking van gemiddel-den door de Student-Newman-Keulstest(significantieniveau 0,05) wordt weergege-ven in figuur 4. De proefseries zijn hierbij ge-rangschikt van meer naar minder aangetastende series die niet significant van elkaarverschillen worden dooreen volle lijn verbon-den.Het was duidelijk dathet epoxy-impregneer-systeem EP doeltreffend werkte: bij alleagressiviteitsniveaus was er een aanzienlijkverschil in aantasting tussen de EP-seriesen de overige series. Het waren dan ook deprisma's behandeld met dit product die hettraagst water opnamen en die de kleinstewateropname na 28 dagen vertoonden(tabel 4). De geconcentreerde vorm EPGleek hierbij wel iets minder goed te werkendan de verdunde EPV, vermoedelijk dooreenminder goede indringing in de betonpori?n,waardoor een slechtere hechting ontstond.Dit werd voor SVl en SV2 merkbaar tijdensde derde aantastingscyclus, voor SV3 tij-dens de vierde: de EPG-coating begon bruinte verkleuren en op sommige plaatsen af teschilferen en tegen het einde van de vierdecycluS was de beschermende laag bij deproefstukken diein SVl en SV2 warenonder-@ Significante verschillen tussen ge?m-pregneerde betonprisma's na vier aantas-tingscycli, gerangschikt van meer (links)naar minder aangetast (rechts); de groepenwaartussen geen significant verschil be-staat, zijn door dezelfde lijn verbonden; sig-nificantieniveau = 0,05SVlprocentuele volurnedalingW SE FL SNrnassaverlies per oppervlakteW FL R SNSV2procentuele volurnedalingSN SE FL SWbrnassaverlies per oppervlakteSN FL SWb SESV3procentuele volurnedalingSWb SN W FLrnassaverlies per oppervlakteSWb SN FL WSV4procentuele volurnedalingSN W FL Rrnassaverlies per oppervlakteR FL SN WRSERRSWaRSWaSESWbSWbSWaWSESWaSESWbSWaSWaWSWaRSESWbSWaEPGEPGEPGEPGEPGEPGEPGEPVEPVEPVEPVEPVEPVEPVEPVEPGgedompeld, bijna volledig verdwenen. Deprisma's behandeld met de verdunde vormEPVweerstonden de aantasting langer, hoe-wel na vier cycli in SV1 de beschermendelaag ook op enige plaatsen begon los te ko-men.De hydrofobeermiddelen (silaan SN en si-loxanen SWen SE) en de pori?ndichtendemiddelen (fluosilicaat FL en waterglas W)brachten blijkbaar weinig soelaas. Het aan-tastingsverloop was voor de verschillendehydrofobeermiddelen zo gelijklopend, dat infiguur 3 alleen de gemiddelde waarden vandeze vier behandelingen zijn afgebeeld. Uitdeze figuur blijkt ook duidelijk dat deze ge-middelde waarden voor de sterk tot zeersterk agressieve vloeistoffen goed aansluI~ten bij die van de referentie en van de metpori?ndichters behandelde proefstukken.Wel moet erop worden gewezen dat dezetest redelijk zwaaris, omdatde proefstukkengedurende elke cyclus twee keer vier dagenwaren onderworpen aan een continue on-derdompeling en dus aan een zekere hydro-statische druk. Na zes dagen (iets minderdan 1 cyclus) bedroeg de wateropname vande meeste gehydrofobeerde proefstukkennochtans slechts ongeveer de helft van dievan de referentie, maar dit effect bleek tochonvoldoende om de aantasting tegen tegaan. In eerdere proeven werd wel een signi-ficant positief resultaat bereikt door combi-natie van een pori?ndichter met een hydro-fobeermiddel [12].Zoals reeds eerder vermeld vertoonden deproefstukken behandeld met het epoxy-im-pregneersysteem EP de kleinste wateropna-me na 28 dagen. Dit leidde ertoe het ver-band tussen de wateropname en de aantas-ting door de verschillende simulatievloei-stoffen te onderzoeken. De correlatie tus-sen de wateropname na 28 dagen en hetmassaverlies per oppervlakte, uitgedrukt inde correlatieco?ffici?nt p, bleek voor alle si-mulatievloeistoffen redelijk te zijn: p = 0,84voor SV1, p = 0,79 voor SV2, p = 0,82 voorSV3enp = O,80voorSV4. Dewateropnamevan ge?mpregneerd beton isdus een goedewaarde voor een eerste beoordeling van deweerstandsverhoging die met het be-schouwde product, aangebracht op een be-paalde manier, kan worden bereikt.pH-verloop van de simulatievloeistofHet pH-verloop van simulatievloeistof 2 isvoorgesteld in figuur 5. Voor de hydrofobeer"middelen, de pori?ndichters en de referen-56 CEMENT1997/9?3228--41...-- max. rest-~e~- min. rest..........l:t EPG--1,'-'~ EPV? pH-verloop tijdens vier cycli in simula-tievloeistof 2? 4 8 ~ ~ W ~---7 tijd in simulati.ev!oeistof 2 {dagen)4.55,0~ 4,05,5Literatuur1. De Belie, N., Aantasting van betonvloerenin varkensstallen in Belgi?. Agrabeton 1994,nr. 1.2. De Belie, N., De Blaere, B., Verschoore, R.,Compounds aggressive to concrete floors inpig houses. Landwards 1996, nr. 3.3. De Belie, N., Asurvey on concrete floors inpig houses and theirdegradation.Joumal ofAgricultural Engineering Research 1997, nr.3.4. De Belie, N., Betondegradatie in veestal-len onder invloed van voederzuren. Cement1995, nr. 4.5. Bijen, J.M., Onderhoud en reparatie vanbetonconstructies (VII). Oppervlakbescher-ming (deel A). Cement 1988, nr. 2.6. Bijen, J.M., Onderhoud en reparatie vanbetonconstructies (VIII). Bescherming vanbetonoppervlakken - deel 2. Cement 1988,nr. 3.7. Taerwe, L., Algemene principes en werk-wijzen voor de herstelling en beschermingvan betonoppervlakken. Cursus Laborato-rium Magnel voor Gewapend Beton, Univer-siteit Gent, 1992.8. Kleinlogel, A., L'influence des divers ?l?-ments physicochimiques surles b?tons. Du-nod, Paris, 1960.9. Geilich, K., Teyssier, C., Impregnation ofconcrete. European Coatings Jouma/1994,nr. 3.10. Fliedner, C., Silane als Hydrophobie-rungsmittel f?r Beton. Bautenschutz &Bausanierung 1994, nr. 3.11. Bulletin d' information 182, Durable con-crete structures: CEB design guide. CEB,Lausanne, 1989.12. De Belie, N., Betontechnologische enchemische aspekten van vloeraantasting invarkensstallen. Doctoraal proefschrift, Uni-versiteit Gent, faculteit Landbouwkundigeen Toegepaste Biologische Wetenschap-pen, 1997.i 3,5-t---"""T""""~--r----r-----,r----r---,-----r--..,ConclusiesBetonvloeren in varkensstallen staan in con-tact met het agressieve melkzuur en azijn"zuur uit verzuurd voeder, waardoor hoge ei-sen worden gesteld aan de materiaalduur-zaamheid. Om de levensduur van beton-vloeren te verhogen, zouden de vloeren be-handeld kunnen worden met impregneer-middelen, waardoor het contact tussen be-ton en agressieve stof wordt beperkt.Impregneren met hydrofoberende middelen(silanen, siloxanen) of pori?ndichters (fluo-silicaten, waterglas) had weinig effect. Ineerdere proeven werd wel een significant po-sitief resultaat bereikt door combinatie vaneen pori?ndichter met een hydrofobeermid-del. Een epoxy-impregneersysteem beperktde aantasting wel. Terwijl gebruik van dit pro-duct in geconcentreerde vorm leidde tot eenminder goede hechting, vertoonden beton-monsters behandeld met de verdunde vormzelfs na vier cycli in de sterkste simulatie-vloeistof een aantasting die maar ??n tien-de bedroegvan de referentie. De wateropna-me van ge?mpregneerd beton bleek eengoede beoordelingsbasis te vormen voor dete verwachten weerstandsverhoging.Bij de meest agressieve SVl was het vanafde eerste cyclus reeds duidelijk dat ook uithet beton behandeld met de epoxyharsen,een base werd uitgeloogd (vrije kalk uit hetbeton). Voor het beton.behandeld met degeconcentreerde versie EPG, was de pH-stij-ging vanafde tweede helftvan detweede cy-clus ongeveer even groot als het maximumvan de groep waartoe de referentie behoor-de. Het was dan ook vanaf deze cyclus dateen volumevermindering en een massaver-lies werden waargenomen, hoewel deze nogveel kleiner bleven dan bij de referentie. Bijhet beton behandeld met de verdunde ver-sie EPVvertoonde SVl steeds een pH-stij-ging die kleiner was dan van de EPG-reeksen dievanaf de tweede helft van de tweedecyclus ging aansluiten bij het minimum vande groep van de referentie.Bij SV2 (fig. 5), SV3 en SV4 kwam de geringeaantasting van EPG en vooral van EPV nogbeter uit.tie zijn alleen de maximum- en minimum-waarden aangegeven. Uit dit pH-verloop zijndezelfde groepen te herkennen als eerderzijn genoemd: over het algemeen waren depH-stijgingen het grootst bij de hydrofobeer-.middelen, de pori?ndichters en de referen-tie en dan volgden de EPG- en de EPV-behan-deling.CEMENT1997/9 57
Reacties