Rijksweg 35 (De Grotestraat, N35) loopt dwars door Nijverdal. Om de leefbaarheid en veiligheid in het dorp te verbeteren, wordt gewerkt aan het Combiplan Nijverdal. In dit plan wordt de weg naar het noorden verplaatst naar de plek waar het spoor loopt. Een deel van de nieuwe weg en het spoor komen in een tunnel te liggen. Daarmee wordt de eerste, gecombineerde weg- en spoortunnel in Nederland een feit. Om de dikte van de onderwaterbetonvloer te beperken, is gerekend met de oude PSO-methode en afwijkend van de CUR 77-methode. Auteurs:ir. Martijn Takken RO (Volker InfraDesign)ing. Eelco de Winter RO (Royal HaskoningDHV)ir. Guido Meinhardt (Volker InfraDesign)              
                
             
                              
                                          
                         
                       
                                      
                      36	
thema	
Gecombineerde 
weg- en 
spoortunnel	
1	
Onderwaterbetonvloer Combiplan Nijverdal 
berekend met PSO-methode	
Leo ten Brinke
In de jaren zeventig presenteerde Leo ten Brinke, 
plaatselijk caféhouder en grafisch ontwerper, zijn 
plannen voor een gecombineerde weg- en spoor-
tunnel door het centrum van Nijverdal (fig. 2). Hij 
was zijn tijd ver vooruit. Na de nodige studies naar 
rondwegen in de jaren tachtig werd uiteindelijk in 
november 2007 opdracht gegeven voor de aanleg 
van de gecombineerde weg- en spoortunnel.
De naam van Leo ten Brinke wordt nu gehanteerd 
door de bouwcombinatie die in opdracht van Rijks-
waterstaat de realisatie van het Combiplan verzorgt. 
De combinatie bestaat uit Van Hattum en Blanke -
voort, Hegeman Beton- en Industriebouw, KWS en 
Vialis. Het project is aanbesteed op basis van een 
Design&Construct-contract. De combinatie is 
verantwoordelijk voor de uitwerking van het 
ontwerp, de realisatie en het onderhoud gedurende 
drie jaar na ingebruikname van het systeem.
thema	
Gecombineerde weg- en spoortunnel	3 2013
37	
2	
De verschuiving van de as van de bestaande rijksweg 35 en de 
bundeling met het spoor vindt plaats over een lengte van 6 km. 
Ter plaatse van het centrum van Nijverdal worden spoor en 
weg over circa 1500 m verdiept aangelegd. Hiervan bestaat 
500 m uit een gecombineerde weg- en spoortunnel. Het station 
van Nijverdal wordt verplaatst naar het centrum en komt in het 
open deel van de verdiepte ligging. Door dit project moet ook 
de lokale infrastructuur worden aangepast. Hiervoor worden 
twee onderdoorgangen voor langzaam verkeer, twee wegbrug-
gen, twee spoorbruggen, een spoorviaduct en de nodige 
geluidsschermen gerealiseerd (fig. 3).
Omgeving
De beschikbare ruimte voor de verdiepte ligging, in met name 
het gesloten deel, is zeer beperkt. Aan beide zijden staan 
woningen. De beschikbare ruimte is zo krap, dat er geen ruimte 
is voor een middentunnelkanaal en ook niet voor bouwwegen 
langs het werk. Hierdoor werd in eerste instantie gedacht aan 
een bouw in twee fasen. Eerst de spoortunnel en vervolgens, 
vanaf het dak van de spoortunnel, de wegtunnel.
Parallel aan de werkzaamheden voor het Combiplan is de 
gemeente bezig met gemeentelijke vernieuwing en de herin-
richting volgend op het Combiplan. Door een goede afstem-
ming met de gemeente was het mogelijk om toch een bouwweg 
langs het tracé te creëren. Hiermee kon de combitunnel toch in 
één brede bouwkuip worden gerealiseerd.	
Grondwater
De ondergrond bestaat voornamelijk uit zand, met grind-
lagen. Al komen er aan de voet van de Nijverdalseberg ook 
enkele stoorlagen met veen en oerhout voor. De invloed van 
de Nijverdalseberg is ook merkbaar bij de grondwaterstro-
ming. Er is een aanzienlijk verhang van de berg naar het 
riviertje de Regge. De tunnel wordt evenwijdig aan de stro-
mingsrichting gerealiseerd, waardoor opstuwingseffecten 
minimaal zijn.
Het maaiveld varieert van circa NAP +13 m aan de kant van 
de Nijverdalseberg tot +10 m aan de oostzijde. Kenmerkend 
aan de grondwaterstand is de grote variatie. Uit peilbuis-
metingen blijkt de waterstand te kunnen variëren van 
NAP +6,5 tot +9,0  m. Om een eventuele stijging van het 
grondwater in de komende 100 jaar te kunnen opvangen, is 
door de opdrachtgever een drempelhoogte voorgeschreven; 
aan de oostzijde NAP +10,0  m en aan de westzijde 
NAP  +10,5  m. De rekenwaarde voor de hoogste grondwater -
stand is door de opdrachtgever vastgelegd op NAP +11,9  m.
Voor het ontwerp van de tijdelijke bouwkuip is met name naar 
de peilbuismetingen van de afgelopen jaren gekeken. Over de 
jaren blijkt de grondwaterstand te dalen. Op basis van deze 
metingen en statistische analyses is gekozen voor een ontwerp-
waterstand voor de bouwfase van NAP +8,0 m. Als borging zijn 
extra peilbuizen geplaatst en zijn zogeheten 'verklikkers' in de 
damwand aangebracht. De peilbuizen zijn continu gemonitord, 	
Rijksweg 35 (De Grotestraat, N35) loopt dwars door 
Nijverdal. Om de leefbaarheid en veiligheid in het dorp te 
verbeteren, wordt gewerkt aan het Combiplan Nijverdal. 
In dit plan wordt de weg naar het noorden verplaatst 
naar de plek waar het spoor loopt. Een deel van de 
nieuwe weg en het spoor komen in een tunnel te liggen. 
Daarmee wordt de eerste, gecombineerde weg- en spoor -
tunnel in Nederland een feit. Om de dikte van de onder -
waterbetonvloer te beperken, is gerekend met de oude 
PSO-methode en afwijkend van de CUR	
 77-methode.	
ir. Martijn  takken RO
Volker InfraDesign
ing. e elco de Winter RO
Royal HaskoningDHV
ir. Guido Meinhardt
Volker InfraDesign	1  Droge bouwkuip met Gewi-ankerpalen
2  Het plan van Leo ten Brinke in de jaren 
zeventig
Gecombineerde weg- en spoortunnel	3 2013
38	
OWB d = 950	
N.A.P.	3381	1725	
30500	
3
4	
5	
3 Tunneltracé: eindsituatie 2014
4  Dwarsdoorsnede gesloten tunnel
5  Om geluidsoverlast te voorkomen is een 
mobiel geluidsscherm geplaatst
foto: Emile Willems	
circa 35 000 m	2 onderwaterbetonvloer met een gemiddelde 
dikte van 1,0 m aangebracht. De dikte van de vloer verloopt 
van 800 mm bij de toeritten tot 1100 mm bij de diepere delen 
met een waterdruk van 6,6 m ten opzichte van de onderzijde 
onderwaterbeton. Ter plaatse van de pompkelder is de dikte 
1300 mm bij een waterdruk van 10 m.	
Gewi-palen
De damwanden en het onderwaterbeton hebben alleen een 
functie in de bouwfase. In principe kan de tunnel op staal 
worden gefundeerd. Bij hogere grondwaterstanden moeten de 
open delen echter worden geborgd tegen opdrijven in de eind-
fase. Vanuit uitvoerbaarheid en omgevingshinder zijn Gewi-
palen toegepast als trekelementen. Deze Gewi-palen verzorgen 
waarbij de meetgegevens via sms'en werden verzonden. De 
verklikkers bestonden uit damwandplanken waarvan de boven-
zijde op NAP +7,8 m was afgebrand. De tijdens de bouw 
gemeten grondwaterstand lag tussen NAP +6,50 m en +7,50 m.	
Bouwkuip
De tunnel is gebouwd in een bouwkuip van verankerde stalen 
damwanden met een door Gewi-ankers verankerde onder-
waterbetonvloer. Als alternatief is nog gekeken naar een onder
-
afdichting met gelinjectie. In verband met de aanwezige  
stoorlagen, de extra benodigde damwandlengte en de risico's,  
is deze variant echter afgevallen.
De bouwkuip was verdeeld in secties van circa 150 tot maxi-
maal 250 m bij een maximale breedte van 40 m. In totaal is 
Uitvoering
Eerst zijn de damwanden aangebracht. Hierbij is gebruikgemaakt 
van een mobiel geluidsscherm om de geluidsoverlast te beper -
ken (foto 5). Door de relatief lage grondwaterstand kon daarna 
enkele meters droog worden ontgraven. Na het aanbrengen van 
de verankering van de damwanden is de bouwkuip in den natte 
verder ontgraven. Om de transportbewegingen door het 
centrum te beperken, is hierbij gebruikgemaakt van persleidin-
gen. Vervolgens zijn de Gewi-palen vanaf pontons gemaakt  
(foto 6). Na het schoonmaken van de kuip is de onderwaterbe -
tonvloer gestort (foto 7).
thema	
Gecombineerde weg- en spoortunnel	3 2013
39	
6
7	
6 Aanbrengen Gewi-ankers vanaf ponton
7  Storten onderwaterbeton met betonpomp
3. Toetsing van de verbinding van de ankerpaal met de onder -
waterbetonvloer op pons volgens de CUR-Aanbeveling 77, 
met een verzwaring van de toets ten aanzien van de toleran-
ties en toelaatbare schuifspanning (extra reductiefactor van 
0,8).
Uitgangspunten berekeningen:
?  belastingsfactor op waterdruk 1,2;
?  betonsterkteklasse: C28/35;
in de bouwfase samen met de onderwaterbetonvloer de onder
-
afdichting van de bouwkuip. In het gesloten deel, wat wel zwaar 
genoeg is, hebben de Gewi-palen alleen een functie in de 
bouwfase. De palen onder het gesloten deel zijn voorzien van 
een enkele schotel in het onderwaterbeton (fig. 4), terwijl de 
palen onder de open delen ook een schotel in de constructie-
vloer hebben.
Het gekozen paalstramien van de Gewi-palen was het resultaat 
van een afweging, waarbij zowel de belastingen in de bouwfase 
als in de eindfase een rol speelden, maar ook praktische uitvoe-
ringsaspecten van belang waren. Het stramien kent vaste rand-
afstanden van 1,725 m in dwarsrichting en 1,50 m in langsrich-
ting. Daartussen zijn de h.o.h.-afstanden in dwarsrichting circa 
3,4 m en in langsrichting 3,6 m. Om de verticale voegbeweging 
te beperken, is het stramien nabij de dilatatievoegen verdicht. 
Voor een deel van de Gewi-palen is vermoeiing het maat-
gevende criterium.	
Ontwerp
Als gevolg van het ruime stramien met slanke Gewi-palen, is  
er een groot verschil in verticale stijfheid tussen de trekelemen-
ten en de damwanden. In combinatie met de relatief geringe 
waterdruk en dus geringe normaaldrukkracht in de onder-
waterbetonvloer, leidde dit ertoe dat dimensionering van de 
onderwaterbetonvloer volgens CUR-Aanbeveling 77 een grote 
dikte zou vereisen (fig. 8).
Het ontwerp van de onderwaterbetonvloer is daarom gebaseerd 
op een traditionele modellering als puntvormig, star onder -
steunde plaat 'PSO', of ook wel de 'Bouwdienst-methode' 
genoemd. De werkelijke momentverdeling zal afwijken van de 
verdeling volgens de PSO-methode, maar de praktijk heeft 
bewezen dat ook vloeren met relatief slappe trekankers en  
gedimensioneerd volgens de PSO-methode prima voldoen 
(Betuweroute, diverse HSL-projecten en Hubertustunnel).
Ter vergelijking: bij het gesloten deel levert de PSO-methode een 
vloerdikte voor het onderwaterbeton van 950 mm op, terwijl bij 
het hanteren van de CUR-methode dit leidt tot een dikte van 
2000 mm (toets 2a BGT 'zonder scheurvorming' en voor de UGT 
toets 3b voldoet met een dikte van 1550 mm). Dit als gevolg van 
een geringe normaaldrukkracht (N	
rep = 100 kN/m, bij een water -
druk van 6,2  m), slappe ankers en stijve damwanden.
De toetsingen volgens de PSO-methode bestaan uit:
1.  Toetsing van betondrukspanning in de UGT (drukboog, in 3 
of meer richtingen).
2.  Toetsing van buigtrekspanning in de BGT (buigend moment 
volgens tabel 19 NEN 6720 of aanvullend met een 2D-plaat-
berekening van enkele maatgevende moten; omdat niet 
voldaan wordt aan de randvoorwaarden die gelden voor 
tabel 19, bijvoorbeeld afwijkende veldlengten).
Gecombineerde weg- en spoortunnel	3 2013
40	
toets 1 sterkte toets in lange richting, BGT
toets 2 sterkte toets in korte richting, BGT
2a  (zonder scheurvorming)
2b (met scheurvorming)
2c (scheurvorming en herverdeling van momenten)
toets 3 (Sterkte toets in korte richting, UGT)
3a (zonder scheurvorming)
3b (met scheurvorming)
M 29,51kNm/m¹
b 0,05 N/mm²
f
b 1,4 N/mm² 
M  774kNm/m¹
N  ' 100 kN/m¹
b  1,33 N/mm²
f
b  1,40 N/mm² 
x
toel;waterdruk	  100 mm
x	
toel;N´	  7,9 mm
x	
toel;max 	100 mm	 	x   -20476,7 mm
  '
b 	-0,01 N/mm² 
f  '	
b;rep 	25,2 N/mm² 
M	
s  88,28kNm/m¹
s1  0,001rad
 	0,055	 	   0,071
s 	0,621 mrad 
	
r 	0,167 mrad
V	
max  258 kN
M  1608kNm/m¹
N  '
 	90 kN/m¹
	
b 	2,82 N/mm²	 	
z  847 mm
N  '
dz  76,2 kNm
1/8 q
d l 2 	47,8 kNm voldoet
voldoet
voldoet
De OWB - vloer voldoet
	
b < fb  voldoet
	
b < fb  voldoet
  '	
b < f  'b  voldoet
	
s < 	r  voldoet niet
x > x	
toel;max  	voldoet niet
u	
max [mm] = 5,18
u
damw	 [mm] = 1,50
	
b < (f	b/1,25) voldoet niet
d< 1 voldoet
N  '	
dz > 1/8 q	d l 2 voldoet	 	
8	
8  Berekening moot 15 volgens de huidige CUR77 
? opbuigen van de owb-vloer na droogzetten bouwkuip (type 2);
?  scheurvorming bij storten van de constructieve vloer op de 
owb-vloer (type 3).
Scheuren door verhinderde vervorming (type 1)
De scheurvorming door verhinderde vervorming (type 1) trad 
op voordat de kuip was drooggezet en de vloer nog niet belast 
werd door waterdruk. Omdat de vervorming voornamelijk 
wordt verhinderd door de damwanden, ontstaan scheuren 
dwars over de kuip en in de hoeken van kuipen. Deze scheur -
vorming trad plotseling op en werd door omwonenden gevoeld 
en gehoord. Deze scheuren hebben een scheurwijdte van 1 tot 
10 mm (foto 11). De scheuren zijn hersteld middels injectie 
onder water. Scheuren met een scheurwijdte groter dan 2 mm 
zijn met een cementgebonden materiaal geïnjecteerd om de 
constructieve eigenschappen te herstellen. De overige scheuren 
zijn met gel waterafdichtend hersteld.
? 
eigen gewicht: owb = 23 kN/m	
3;
?  belastingsfactor op het eigen gewicht 0,9;
?  de minimale stempelkracht is maar voor 50% in rekening 
gebracht;
?  minimale dikte: 800 mm;
?  tolerantie bovenzijde: 75 mm;
?  tolerantie onderzijde: 150 mm;
?  tolerantie schotel: 100 mm;
?  uitvullaag van 100 mm beton tussen onderwaterbeton en 
constructievloer van de spoortunnel;
?  volgens de PSO-methode wordt de oplegging op de 
damwand verwaarloosd. De randstrook van de vloer wordt 
ter plaatse beschouwd als een uitkraging van 1,725 m.
Voorafgaand aan de keuze voor deze ontwerpmethode is uitge-
breid overleg geweest met Bouw- en Woningtoezicht van de 
gemeente Hellendoorn en Rijkswaterstaat. Tevens is de gehan-
teerde methode voorgelegd aan externe deskundigen die 
betrokken waren bij de totstandkoming van de CUR-Aanbeve-
ling 77. Verder zijn aanvullende plaatberekeningen gemaakt, 
om de effecten van de stijfheidsverschillen in beeld te brengen. 
Hierbij is ook het effect van stramienverdichtingen bij de 
voegen onderzocht.
Als extra borging zijn van de eerste compartimenten, de 
vervormingen van de vloer bij het droogzetten gemeten. Uit 
deze metingen bleek, dat het onderwaterbeton niet slipt langs 
de damwand en dat de gehanteerde stijfheden van de Gewi-
ankerpalen goed waren bepaald. Voor een Gewi-ankerpaal zijn 
de berekende en gemeten stijfheden (statisch op trek) in de 
orde van grootte van 40 à 60 MN/m (staafdiameter 50 mm, 
groutdiameter 180 mm).	
Scheurvorming
Ondanks de afgewogen keuze voor de ontwerpmethode en de 
gedane controlemetingen, ontstonden in de onderwaterbeton-
vloer scheuren (fig. 10). Hierbij waren drie typen scheuren te 
onderscheiden:
?  scheurvorming door verhinderde vervormingen (type 1);
Tabel 1  Toetsresultaten moot 15 volgens PSO-methode
PSO middenveld; L	x = 3,381 m en L	y = 3,80 m randveld; r	x = 1,725 m en r	y = 1,5 m
  BGT  UGT  BGT 
    ponsdrukboog
h	
gem	M ?	b;gem	?b;min	?d;dmin	?bd	Mrx	?b;gem	?b;min	[mm][kNm/m]  [N/mm	2][N/mm	2][N/mm	2][N/mm	2] [kNm/m] [N/mm	2][N/mm	2]
950 55,4 0,370,540,5114,7 66,70,39 	1)0,59 	1)
eis   ? 0,42? 0,70? 0,90? 15,75  ?  0,42? 0,70	
1) met N' = 0,5 * 100 = 50 kN.
thema	
Gecombineerde weg- en spoortunnel	3 2013
41	
moot 9moot 11moot 12
moot 13
moot 14moot 15	
type 2	
type 1 gaat over in type 2	
overige scheuren type 1	
plaat l x 200 x 3 mm	
h	
plaat l x 100 x 3 mm betonstaal rond 16 mm	
stortrichting	
hoogte (h) is 2/3 van de betondikte	9	
10	
11	
  9 Tekening scheurinleider
10  Typische scheurvorming sectie moot 9 t.m. 15
11  Scheurvorming (type 1) naast een Gewi-paal	
De 'type 2'-scheuren waren maar beperkt watervoerend. Er 
waren geen aanvullende beheersmaatregelen noodzakelijk.
Scheurvorming bij storten constructieve vloer (type 3)
De scheur 'type 3' is weer een scheur dwars over de bouwkuip. 
De scheur treedt op ter plaatse van een pasgestorte moot van 
de constructievloer op de onderwaterbetonvloer. Deze scheur 
ontstaat waarschijnlijk door de momenten die in langsrichting 
ontstaan, omdat de onderwaterbetonvloer belast is door het 
stortgewicht van de moot van de constructievloer terwijl de 
naastgelegen moot onbelast is (zogeheten schaakbordbelas-
ting). De onderliggende zandbodem heeft hierbij een negatieve 
invloed. Enerzijds omdat deze niet zwelt en dus geen extra 
steundruk onder de onderwaterbetonvloer geeft. Er is mogelijk 
zelfs een spleet tussen de onderwaterbetonvloer en de grond 
aanwezig. Anderzijds heeft de onderliggende zandbodem een 
negatieve invloed, omdat de waterdoorlatendheid van het 
zand-/grindpakket erg groot is. Hierdoor ontstaat snel een fors 
debiet bij scheurvorming. Deze lekkage leidt tot lekwegen in de 
versgestorte constructievloer. Deze scheuren (type 3) hebben 
daarmee invloed op de definitieve constructievloer, die daar -
door moet worden hersteld.
Als beheersmaatregel ter voorkoming van scheuren zijn, in de 
latere secties van de bouwkuip, een lager cementgehalte toegepast 
en scheurinleiders geplaatst. Het verlagen van het cementgehalte 
beperkte de opwarming, maar kon scheurvorming niet voorko-
men. Daarnaast zouden kunnen worden toegepast: een low heat 
cement, vulstoffen met een bindend vermogen zoals poederkool-
vliegas, en hulpstoffen die de verharding vertragen. Echter de 
vertraagde verharding heeft als consequentie dat de bouwput op 
een later tijdstip mag worden drooggezet. Scheurinleiders bestaan 
uit een driehoekig rek van betonstaal, waaraan dunne staalplaten 
zijn gelast (fig. 9). Deze staalplaten zorgen voor een verzwakking 
van de doorsnede van het onderwaterbeton. Boven op de scheur-
inleider komt een ductube. Na het ontstaan van een scheur ter 
plaatse van de scheurinleider wordt de ductube opgeblazen. Deze 
ductube zorgt voor de waterdichtheid, zodat injecteren van de 
scheur niet nodig is. De hoogte van de scheurinleider is 2/3 van de 
dikte van de onderwaterbetonvloer. Ter plaatse van vrijwel alle 
scheurinleiders is daadwerkelijk een scheur ontstaan. De afstand 
tussen de scheurinleiders moet ongeveer gelijk zijn aan de breedte 
van de bouwkuip.	
Scheuren als gevolg van opbuigen (type 2)
De tweede fase scheurvorming trad op na droogzetten van de 
bouwkuip (fig. 12). Deze scheuren (type 2) hebben een grilliger 
verloop. De scheuren lopen over het algemeen in langsrichting 
in het midden van de kuip. Een aantal scheuren buigt vervol-
gens af en eindigt haaks op de langswanden. Verwacht wordt 
dat de 'type 2'-scheuren voortkomen uit het opbuigend 
moment in de vloer. De gemeten verplaatsing van de onderwa-
terbetonvloer ter plaatse van de damwand is gelijk aan de 
gemeten verplaatsing van de damwand. In combinatie met de 
relatief slappe trekelementen ontstaan grote momenten in de 
onderwaterbetonvloer.
Gecombineerde weg- en spoortunnel	3 2013
42	
0
0	
verplaatsing [mm]	
Afstand tot de damwand [m]
1 2 3 4 5 6 7 8 9
246 810 12 14 161820	12	
13	
12 Opbolling onderwaterbeton na droogzetten kuip
13  Combiplan Nijverdal: de eerste gecombineerde weg- en 
spoortunnel van Nederland	
Het injecteren van de scheuren, met name onder water, heeft 
tot bijkomende kosten geleid. Vanuit een beschouwing van de 
gemaakte ontwerpkeuzen en beheersmaatregelen, blijken alleen 
betontechnologische maatregelen en het toepassen van scheur-
inleiders economisch. Verlagen van de betonsterkteklasse (wat 
resulteert in een circa 10% dikkere vloer) of stijvere trekele-
menten, geven een minder economisch ontwerp.
? PROJeC tGeGe Vens
opdrachtgever  Bouwdienst Rijkswaterstaat
opdrachtnemer  Combinatie Leo ten Brinke
civiel  Van Hattum en Blankevoort, Hegeman Beton- en Industriebouw
wegen  KWS Infra
installaties  Vialis
architect  Hans van Heeswijk
engineering  Volker InfraDesign, Royal HaskoningDHV
planning  oplevering spoortunnel 01-08-2012 
openstelling spoortunnel 01-04-2013 
oplevering wegtunnel 29-10-2014 
openstelling wegtunnel medio december 2014	
CUR-Aanbeveling 77
CUR-Aanbeveling 77 ? 'Rekenregels voor onge -
wapende onderwaterbetonvloeren' wordt 
momenteel herzien (zie artikel 'Herziening CUR-Aanbeveling 77 
(1)'). Deze versie zal beschikbaar komen op www.cementonline.nl 
(voor leden) en www.cur-aanbevelingen.nl . De huidige versie is 
alleen beschikbaar op www.cur-aanbevelingen.nl .
Conclusie
Voor onderwaterbetonvloeren voor ondiepe bouwputten, met 
beperkte stempelkrachten en relatief slappe ankers, geeft de 
huidige CUR-Aanbeveling 77 oneconomische dikten voor de 
onderwaterbetonvloer. Een goed alternatief voor deze ontwerp-
methode is op dit moment echter niet voorhanden. Voor het 
Combiplan is daarom teruggegrepen op de traditionele PSO-
methode. Deze methode heeft zich in de praktijk bewezen, 
maar geeft in feite een onjuiste schematisering voor een onder -
waterbetonvloer met relatief slappe ankers. Bij de PSO-
methode worden de momenten in dwarsrichting onderschat en 
kan de vloer scheuren. Dit opbollend effect wordt wel in de 
CUR 77-methode meegenomen. In Nijverdal zijn deze buig-
scheuren maar beperkt waargenomen en hebben niet geleid tot 
lekkage. De opgetreden scheurvorming die tot lekkage heeft 
geleid, is waarschijnlijk veroorzaakt door verhinderde vervor -
mingen en momenten in langsrichting als gevolg van het stort-
gewicht. Deze mechanismen worden niet in de CUR 77- of in 
de PSO-methode beschouwd. Het blijken echter wel fenome-
nen te zijn waarmee bij het ontwerp en de uitvoering van 
onderwaterbetonvloeren rekening moet worden gehouden.
De ervaringen opgedaan in Nijverdal, waarbij dunnere vloeren 
zijn gedimensioneerd met behulp van de PSO-methode voor 
ondiepe bouwputten, worden nu gebruikt bij het herzien van 
de CUR-Aanbeveling 77.  	
?
thema	
Gecombineerde weg- en spoortunnel	3 2013                  
                 
                              
Reacties