Aan de TU Eindhoven is onderzoek verricht naar de invloed van de grootte van de buigtrekwapening en het aantal en de plaatsing van de beugels bij tandconstructies. Dit door een simulatie met een eindig-elementenprogramma én met beproeving op ware grootte in het Van Musschenbroek Laboratorium. Hoewel de correlatie tussen proeven en simulatie goed was, heeft een definitieve afstemming nog tijd nodig. In dit artikel wordendaarom alleen de resultaten besproken van het beproevingsonderzoek op ware grootte.
Buigtrekwapening en beugels 1 2009 27
thema
Aan de TU Eindhoven is onderzoek verricht naar de invloed van
de grootte van de buigtrekwapening en het aantal en de plaat-
sing van de beugels bij tandconstructies. Dit door een simulatie
met een eindig-elementenprogramma én met beproeving op
ware grootte in het Van Musschenbroek Laboratorium. Hoewel
de correlatie tussen proeven en simulatie goed was, heeft een
definitieve afstemming nog tijd nodig. In dit artikel worden
daarom alleen de resultaten besproken van het beproevingson-
derzoek op ware grootte.
ir. Pieter Houwen 1)
Adviesbureau Tielemans
prof. ir. C.S. Kleinman
TU Eindhoven, fac. Bouwkunde,
Constructief Ontwerpen
Buigtrekwapening
en beugels
Invloed op ware grootte beproefd
1) ir. Pieter Houwen is in oktober 2008 afgestudeerd op het onderzoek naar de
krachtswerking in balken met tandopleggingen aan de Technische Universiteit
Eindhoven. Dit onder begeleiding van prof.ir. Cees Kleinman, prof.dr.ir. Dick
Hordijk en ir. Frans Luijten.
Proefstukken en krachtinleiding
Figuur 1 geeft de balkafmeting van de proefstukken die voor
deze proevenserie zijn vervaardigd. De balkbreedte is 360 mm.
De lengte van de tand is 550 mm. Deze is lang gekozen zodat
de verankeringslengte van de buigtrekwapening kan worden
toegepast zoals NEN 6720 voorschrijft.
De krachtinleiding is in het midden tussen de oplegging geplaatst.
Om het systeem statisch bepaald te maken zijn de opleggingen R
uitgevoerd als rolopleggingen. De wrijving onder de vijzel F, zorgt
voor de horizontale fixatie en wordt daarom beschouwd als een
verticale roloplegging. De kracht (F) wordt met een 1000-kN-vij-
zel ingevoerd op het proefstuk. De snelheid van de krachtinlei-
ding is bij alle proeven aangehouden op 0,25 mm / 60 sec.
Uitvoering en codering van de proeven
In deze proevenserie worden modellen 4-12-1-10 t.m. 4-12-4-10
en 4-20-2-10 t.m. 4-20-5-10 op ware grootte beproefd. De code-
ring van de proeven is als volgt: aantal staven buigtrekwapening -
thema
Buigtrekwapening en beugels 1 2009 28
diameter staven buigtrekwapening - aantal beugels kort achter de
tand - diameter beugels kort achter de tand (tabel 1). Eerst beugel
is op 72 mm achter de tand, overige beugels h.o.h. 55 mm achter
de eerste beugel.
De proeven zijn aangevuld met twee tanden die gewapend zijn
volgens het principe van 4-12-4-10 en 4-20-5-10. Het verschil
is dat de eerste beugel kort achter de tand dubbel is uitgevoerd
(4 in plaats van 2 doorsneden Ø10). De codering is respectieve-
lijk: 4-12-5-10 en 4-20-6-10.
Beton en staal
Op elke proefdatum zijn de betondruksterkte en -treksterkte
bepaald. Deze zijn gemeten door middel van druk- en splijt-
proeven. Voor deze proeven zijn, op de zelfde datum als de
balken, kubussen met afmetingen 150 x 150 x 150 mm gestort.
De gevraagde betonsterkteklasse is C20/25, met een maximale korreldiameter van 31,5 mm. De resultaten van de metingen
staan vermeld in tabel 2. Voor het meten van de E-modulus
zijn er in totaal vijf betonprisma's gestort met de afmetingen
100 x 100 x 400 mm.
De beoogde staalkwaliteit voor dit onderzoek is de standaard in
de Nederlandse bouw toegepaste FeB500. Door de fabrikant van
de wapening zijn monsters van de Ø10 meegeleverd voor het
bepalen van de vloei- en breukspanning. Hierop zijn trekproeven
uitgevoerd waarvan het resultaat is weergegeven in figuur 3.
Resultaten
In deze proevenserie werden rekmetingen in het vlak van de
ophangwapening verricht, rozetten in de baan van de drukdia-
gonaal en horizontaal in de drukzone met behulp van vijf
rekstroken. Deze zijn geplaatst in het gebied waarin, op basis
van resultaten uit de EEM-modellen, het rotatiepunt verwacht
werd. Wanneer in de chronologische volgorde van de rekstro-
ken een toe- en afname in de rek werd gevonden, werd er
aangenomen dat het rotatiepunt lag op de plaats waar de
grootse rek gemeten is. Daarnaast werd de scheurvorming
nauwkeurig gemonitord.
In figuur 4 en 5 is de scheurvorming in de balken (bij bezwij-
ken) weergegeven. Hierbij staan ook de bezwijklast en het
vermoedelijk opgetreden bezwijkmechanisme vermeld. De
dikker getekende scheuren zijn de bezwijkscheuren. Deze
vertonen grote gelijkenis met de bezwijkscheuren in de EEM-
analyses. Over de betekenis van dit bezwijkmechanisme A, B of
C zal te zijner tijd na volledige correlatie EEM en de proeven
worden bericht. Hier wordt volstaan met:
mechanisme A: een dominerende horizontale scheur met een
rotatiepunt dat ver in de balk ligt;
mechanisme B: een horizontale scheur gecombineerd met een
schuine scheur uit de keel;
mechanisme C: een dominerende schuine scheur vanuit de
keel, rotatiepunt relatief dichtbij.
Het rotatiepunt (rt) is het punt waarom de tand bij bezwijken
roteert. Dit is het punt achter de tand en aan de bovenzijde van
de balk, waar de grootste horizontaal gerichte spanning
optreedt. In de proefstukken waarin de locatie van het rotatie-
punt niet aan de hand van deze metingen was vast te stellen, is
deze aangenomen boven het einde van de bezwijkscheur(en).
Dit was ook de plaats waar in de resultaten van de EEM-model-
len, de grootste horizontaal gerichte spanning gevonden is. Ter
vergelijk tussen tekening en werkelijkheid staat in foto 9 de
beproeving van model 4-12-4-10 (mechanisme C).
1 Balk en krachtinleiding
2 Schematische weergave proefstukken
4-12-2-10 ? 4-20-4-10
3 Spanning-rekdiagram van het toegepaste
wapeningsstaal
4 Resultaten modellen 4-12-1-10 t/m 4-12-4-10
5 Resultaten modellen 4-20-2-10 t/m 4-20-5-10
360 340
550 5502620 1370
1370 F
R
R
220
b=360mm
Oplegplaten t.p.v. R: 200x360x30
O
plegplaten t. p.v. F: 100x360x50
4 Ø 12
2 bgls. Ø 10
h.o.h. 55mm
4 Ø 10
4 Ø 25
4 Ø 20
4 bgls. Ø 10
h.o.h. 55mm
4 Ø 10
4 Ø 25
72 220 72 220
100 200 300 400 f
s = 500600
00,2
0,4 0,6 0,8 1,0
1,21,4
1,6 1,8
2,02,2 2,4
2,62,8fu = 540 breuk
? in N/mm
2
? in %
1
2
3
Buigtrekwapening en beugels 1 2009 29
Analyse van de resultaten
Bij het opvoeren van de kracht ontstonden er diagonale scheu-
ren vanuit de tandhoek en/of horizontale scheuren evenwijdig
aan de buigtrekwapening. Als de tand kan worden gemodel-
leerd als een eenzijdig ingeklemde ligger (tand-balk, fig. 7)
verplaatst de inklemming zich verder de balk in met het voort-
schrijden van de diagonale en/of horizontale scheuren. De
lengte van de tand-balk wordt hiermee groter en daardoor het
moment aan de inklemming hoger. De tand-balk bezwijkt als
het optredend moment de momentcapaciteit bereikt en/of de
ophangwapening breekt.
De proefstukken 4-20-2-10 t.m. 4-20-4-10 zijn bezweken nadat
er breuk optrad in de ophangwapening. In deze proeven is bij
bezwijken vermoedelijk mechanisme A of B opgetreden (fig.
5). In de proeven 4-12-1-10 t.m. 4-12-5-10, 4-20-5-10 en 4-20-
6-10 is geen breuk in de ophang- of buigtrekwapening opgetre-
den. Deze proeven zijn afgebroken nadat er bij langdurig
opvoeren van de verplaatsing, geen krachtsverhoging meer
gemeten werd.
Als de momentcapaciteit wordt overschreden, op de plaats
waar ook een grotere dwarskracht aanwezig is (ter plaatse van
de ophangwapening) treedt er een diagonale bezwijkscheur
op. Dit duidt op het optreden van bezwijkmechanisme B of C.
De stijfheid van de dwarskrachtwapening bepaalt de helling
van de druk- en trektrajectoriën, en daarmee de helling van
de scheurvorming. Vergelijk hierbij de resultaten van proeven
4-12-1-10 (lage dwarskracht, lage helling) t.m. 4-12-4-10
(hoge dwarskracht, hoge helling).
De krachtinleiding uit de ophangwapening bepaalt de toename
van het moment en de dwarskracht in de tand-balk (fig. 7). Bij
het verhogen van de hoeveelheid beugels kort achter de tand,
nemen het moment en de dwarskracht sneller toe en nemen
daarbij ook een hogere waarde aan dan in balken met minder
ophangwapening. Door het toevoegen van ophangwapening
zonder daarbij de hoeveelheid buigtrekwapening te verhogen, zal de momentcapaciteit op een kortere afstand achter de
oplegging onder de tand (R) worden bereikt. Hierom verschuift
het rotatiepunt richting tand, bij het verhogen van het aantal
beugels achter de tand.
In mechanisme A, wordt de momentcapaciteit niet overschre-
den op de plaats waar de grootste dwarskracht optreedt. Hier-
door gaat de horizontale scheur verder de balk in (zie de
scheurvorming van de proeven 4-20-2-10 en 4-20-3-10 in
figuur 5). De balklengte en daarbij het maximaal optredende
moment in de tand-balk neemt toe. De rotatie om het punt rt
wordt groter door de toenemende rek in de ophangwapening.
De tand bezwijkt nadat de breuk-rek in de eerste beugel wordt
behaald. De overige beugels bezwijken direct hierna.
aantal beugels Ø10 (FeB 500) h.o.h. 55 mm achter de tand
buigtrekwapening123456
2Ø12 4-12-1-10 4-12-2-10 4-12-3-10 4-12-4-10bgl. 1 2x
1-12-5-10
2Ø20 4-20-2-10 4-20-3-10 4-20-4-10 4-20-5-10bgl. 1 2x
1-12-6-10 Tabel 1 Codering proeven
model proefdatumdruksterkte
(N/mm 2)treksterkte
(N/mm 2)E-modulus
(N/mm 2)uithardings tijd
(dagen)
4-20-4-10 26-6-2008 30,9 3,04 31
4-12-3-10 1-7-2008 31,2 3,02 34 156 36
4-20-5-10
4-12-2-103-7-2008 26,8 2,44 33 815 38
4-20-3-10
4-12-4-108-7-2008 32,0 2,93 30 724 41
4-20-2-10
4-12-5-1010-7-2008 32,8 3,42 28 856 43
4-20-6-10
4-12-1-1015-7-2008 33,8 2,81 32 165 48
Gemiddeld 31,3 2,94 31 943 Tabel 2 Resultaten proefkubussen en prisma's
rt 835
rt 690
4-12-1-10, mech B 4-12-2-10, mech B
4-12-3-10, mech B 4-12-4-10, mech C R=155 kNR=208 kN
R=235 kN R=223 kN
x
rt rt480
550 25 50
4-12-5-10, mech C
450
R=259 kN
rt
958816678678450 450 190 450
rhsrhsrhs
rhs
R=312 kN
R=353 kNR=406 kNR=400 kN rt rt rt rt
4-20-2-10, mech A4-20-3-20, mech A
4-20-4-10, mech B 4-20-5-10, mech B
36 28
R=432 kN
4-20-6-10, mech B
678190
rhs
rt
rhs: hart eerste horizontale rekstrookje
4
5
Buigtrekwapening en beugels 1 2009 30
veren van minder beugels achter de tand. De breedte l opw is
daarom geen vooraf vaststaande waarde, maar een waarde
die afhankelijk is van het percentage buigtrekwapening in de
tandbalk.
Dat l
opw geen vooraf vastgestelde waarde kent, is in tegenspraak
met uitgangspunten waarin wordt gesteld dat de ophangwape-
ning binnen een vooraf vastgestelde breedte moet worden
verdeeld. Na het beschouwen van de capaciteit van de proeven
in figuur 8, met in het bijzonder proef 4-12-3-10 en 4-12-4-10,
lijkt het dat de breedte waarover de ophangwapening kan
worden verdeeld, moet worden begrensd. Deze begrenzing
moet niet worden bepaald aan de hand van de optredende rek
in de beugels, maar door de helling van de drukdiagonaal.
Ondanks een extra toegepaste beugel wordt er in proefstuk
4-12-4-10 (223 kN) een lagere capaciteit gevonden dan proef
4-12-3-10 (259 kN). Dit is in mindere mate, maar in vergelijk-
bare wijze terug gevonden in proef 4-20-4-10 (406 kN) en
proef 4-20-5-10 (400 kN).
Capaciteit van de drukzone; het betonaandeel
In de drukzone achter de tand wordt ook een deel van de
dwarskracht in de balk overgedragen naar de oplegging. Dit is
in bestaande literatuur beschreven onder ander in het werk
'Vorlesungen über Massivbau' van F. Leonhardt [5]. Deze
dwarskracht geeft een verhoging van de capaciteit van de tand
en wordt hierna het betonaandeel (V
b) genoemd. Uit de resul-
taten van de hier beschreven proeven is het betonaandeel bena-
derd door de lineaire verhoging van de capaciteit (door het
toevoegen van beugels) naar beneden (tot 0 beugels) te extra-
poleren, zie V
b figuur 8.
Percentage en concentratie buigtrek- en
ophangwapening
De hoeveelheid buigtrekwapening, de hoeveelheid ophangwa-
pening en de verdeling van de ophangwapening bepalen welk
mechanisme bij bezwijken optreedt. Uit de resultaten van
deze proevenserie blijkt dat door het verhogen van het
percentage buigtrekwapening in de tand het bezwijkmecha-
nisme omhoog verschuift (van C naar A). Door het verhogen
van de hoeveelheid ophangwapening of deze over een grotere
afstand verdelen, verschuift het bezwijkmechanisme omlaag
(van A naar C).
Verdeling van de ophangwapening
Figuur 8 geeft de gevonden capaciteit hij het aantal beugels
ophangwapening. In de proeven 4-12.. wordt er bij benade-
ring een lineaire verhoging gevonden tot drie beugels. Deze
lineaire verhoging is ongeveer 52 kN per extra beugel. De
proeven 4-20.. gaven bij benadering een lineaire verhoging
tot 4 beugels. De verhoging per beugel is gemiddeld 47 kN en
daarmee bijna gelijk aan de verhoging die gevonden is in de
proeven 4-12. Gemiddeld over alle proeven werd er een
verhoging van (47 + 52)/2 = 50 kN per extra beugel Ø10
gevonden.
Op basis van de bestaande literatuur was de verwachting dat
elke beugel binnen een vooraf bepaalde breedte achter de tand
(l
opw), de capaciteit met zijn opneembare trekbelasting zou
verhogen, F
delta;cap = f s · A s = 500 · 2 · 79 · 10 ?3 = 79 kN / beugel.
De gevonden lineaire verhoging blijkt gemiddeld maar
(50/79) · 100 = 63% van de verwachte verhoging.
Het verhogen van de beugeldoorsnede, bijvoorbeeld naar
Ø12 in plaats van Ø10 geeft een steilere krachtsinleiding. Bij
het gelijk houden van de buigtrekwapening zal de tand-balk
korter achter de tand bezwijken. Dit staat gelijk aan het acti-
6
thema
Buigtrekwapening en beugels 31
In [5] wordt met de volgende formule een ondergrens gegeven aan
het betonaandeel, afhankelijk van de beoogde ontwerpcapaciteit:
V
b = R ( 1- 0,35 h balk ____ h tand )
Met de afmetingen van de tanden en balken in de hier beschre-
ven proeven, betekent dit:
V
b = R ( 1 - 0,35 700 ____ 340 ) = 0,28 R
De gevonden grootte van het betonaandeel in de korte duur
proeven met buigtrekwapening 4Ø20 is
V
b = 218 kN (V b/Rmax ? 0,40 R) en in de proeven met buigtrek-
wapening 4Ø12 is V
b = 103 kN (V b/Rmax ? 0,50 R). Deze zijn
beide groter dan [5] hiervoor aangeeft (0,28 R).
Conclusies uit het onderzoek
? De helling van de drukdiagonaal wordt bepaald door de toege-
paste hoeveelheid buigtrekwapening in de tand, de hoeveel-
heid van de ophangwapening en de verdeling van de toege-
paste ophangwapening. De helling wordt steiler naarmate er
meer ophangwapening kort achter de tand wordt geplaatst, of
naarmate er minder buigtrekwapening wordt toegepast.
? Alleen de ophangwapening die wordt doorsneden door de
drukdiagonaal heeft een effectieve bijdrage aan de dwars-
krachtcapaciteit.
? Om de scheurvorming tot een minimum te reduceren, is het
van belang de ophangwapening zo kort mogelijk achter de
tand te concentreren.
? De bijdrage van de beugels is niet het resultaat van oppervlak
x vloeispanning, maar moet aanzienlijk worden gereduceerd.
? Om het betonaandeel mee te nemen in de dwarskrachtcapa-
citeit, moet de invloed hiervan worden meegenomen in de
momentcapaciteit.
)
6 Proefstuk 4-20-4-10 in de proefopstelling
7 Tand gemodelleerd als een eenzijdig ingeklemde ligger
8 Capaciteit proefstukken
9 Beproeving van model 4-12-4-10
10 Mechanisme A, proef 4-20-2-10
4r20
4r12 Vb=218 kN
V
b=103kN
100223 450
400
350
300
250
200
150
50
12345 0259
208
155
tan 52 tan 47312353406
400
r2ar1ar2a
6 4-12-5-104-20-6-10
432
235
oplegreactie R in (kN)
beu gels kort achter de tand
M
R = oplegreactieF
R
eenzijdig ingeklemde ligger
(tand-balk)
F
+
F = kracht in/uit ophangwapeninghorizontale bezwijkscheur diagonale scheur
M-lijn
rt
Lt
wapening
F
F
Vb = betonaandeel
+
V-lijn
8
7
10
9
I LITERATUUR
1 Kleinman , C.S., Nokken met die tanden! Cement 2006/7.
2 Kleinman , C.S., Nokken met die tanden! (2). Cement 2007/2.
3 Kleinman , C.S., Nokken met die tanden! (3). Cement 2007/3.
4 Middeldorp, A en Lagendijk, P., Berekenen en detailleren van
betonconstructies (3), Korte console en tandoplegging.
Cement 2004/5
5 Mönnig E., Leonardt F, Vorlesungen über Massivbau, dritter
Teil. Springer Verlag, 1977
Reacties