Vragen en antwoorden betreffende cement en betonEvenals vorige jaren werd op 12 februari [l, de cursus Beton-technologie (CBI), ingesteld op initiatief van de Betonvereni-ging en georganiseerd door de Stichting Cursussen Materialen-kennis, besloten met een forummiddag, waarop cursisten vra-gen konden stellen aan een forum, samengesteld uit ondermeer leraren van de betreffende cursus. Het forum werd voor-gezeten door ir.? N. J. Ren g ers; de andere leden waren:ir. L A. A. M. Kli nek ham ers, J. F. Th. Le m, ing., D. W. E.Sm; t, C. Sou w e r b ren en prof. drs. E. M. T hei s sin g.Nadat de voorzitter alle aanwezigen verwelkomd had, werdvervolgens overgegaan tot de beantwoording van de schrifte-lijk ingediende vragen betreffende cement en beton.Vraag 1a. Hoe ziet U de toekomst van de kunststofmortels?b. Voor welke hulpstoffen voor beton acht U het gebruik tech-nisch-economisch verantwoord, c.q. onder welke omstandig-heden?c. Wat is de achtergrond van de snel1e omzetstijgingen vangasbeton? Zal deze stijging zich voortzetten?d. Wat zijn Uw ervaringen met zgn. chemicali?n bestendigebetonsoorten?Prof. Th eis sin g, die vraag la beantwoordde, merkte op datdeze vraag niet alleen op het technische vlak ligt, maar vooraleen economisch vraagstuk is. En de economie voorspelt zel-den, maar geeft na afloop van een ontwikk?ling een verkla-ring. Onder kunststofmortels wordt verstaan een mengsel vankunststof en zand; het cement is dus door een kunststof ver-vangen. Ofschoon kunststofbeton nog maar heel zelden wordttoegepast, vinden kunststofmortels tegenwoordig meermalentoepassing in kleine hoeveelheden. Opvallend is dat de prijsvan deze kunststofmortels zeer hoog is, bij voorbeeld f 1000per m3 ; ter vergelijking zij hier vermeld dat de kosten van eenm3 cementmortel ca. f 100 - 150 bedraagt. Het is begrijpelijk,gezien deze prijzen, dat het toepassingsgebied van de kunst-stofmortel buiten dat van het beton valt. In enkele gevallen kandit materiaal echter een aanvulling van dit gebied zijn.Ingaande op de technische aspecten van deze toepassing, gafprof. Th ei s sin g een overzicht van de verschillende kunst-harsen die voor gebruik in de betontechnologie in aanmerkingkomen. De meest bekende kunstharsen zijn de epoxyharsen.Omtrent het gebruik van epoxyharsen bestaat veel goede lit-teratuur; zo heeft in het augustusnummer van Betonstein-Zei-tung van vorig jaar nog een zeer uitvoerig en goed gedocu-menteerd artikel gestaan van Prof. G. F ra n z en Dipl.-IngR. Bos s Ier.Bij het gebruik van epoxyharsen dient men erop toe te ziendat het toegevoegde zand van te voren gedroogd wordt, om-dat de eigenschappen en kwaliteit van kunststofmortels bij ver-werking van nat zand minder worden. Het epoxyhers bezit velegoede eigenschappen: het is chemisch bestendig, en, mits hetpercentage aan hars voldoende is, waterdicht, zelfs nog beterdan beton. Voorts is de kleefkracht bijzonder groot, met namede kleefkracht op beton, ook wanneer het beton niet van tevoren gedroogd is. De elasticiteitsmodulus ligt bij een buig-treksterkte in de orde van grootte van 200 kgf/cm 2, nog steedsop 80000 - 90 000 kgf/cm2, hetgeen zeer gunstig genoemd magworden. Men dient echter wel te bedenken dat deze elastici-teitsmodulus niet te vergelijken is met de elasticiteitsmodulusvan het beton; bij kunststoffen treedt namelijk veel eerder plas-tische vervorming op, hetgeen betekent dat een bepaalde rekeen blijvende vormverandering tot gevolg heeft. De wijze Waar-op de elasticiteitscurve tussen druk en vervorming verloopt,hangt af van de temperatuur, van de druk en vooral van desnelheid waarmee die druk wordt opgebracht. In alle drie ge-vallen verkrijgt men totaal andere curven. De buigtreksterktekan hoger zijn dan bij beton. In het algemeen is het daardoormogelijk om de constructie lichter te maken en ook de diktevan de constructie te verkleinen. Toch zullen deze voordelenin geld niet opwegen tegen de duurdere aanschaffingsprijs vanepoxyhars.Ook de polythenen kunnen in verdunde hoeveelheid in mortelsgebruikt worden, dat wil zeggen, bepaalde soorten met eengroot moleculair gewicht. Deze toepassing is echter alleen in- .teressant als vervanging van bitumen in wegen.Ook de polyesters krijgen wdt meer bekendheid, hoewel detoepassing betrekkelijk gering is.Mits er andere produkten ontwikkeld worden, zal de toepas-Cemenl XVI (1964) Nr. 4sing van kunststoffen in mortels in hoofdzaak beperkt blijventot de epoxyhorsen. Deze toepassing betreft dan die gevallen,waar de speciale eigenschappen als chemische bestendigheid,kleefkracht en sterkte in hoge mate gewenst zijn. Tot slot zijvermeld dat men bij dergelijke mortels een verstandige keuzevan verharder dient te treffen.Vraag 1 bDe heer Sou w e r b ren belichtte zowel de economische alsde technische aspecten van het gebruik .von hulpstoffen. Eeneconomische toepassing behoeft niet altijd technisch verant-woord te zijn en andersom kan het voorkomen dat een tech-nischgoede toepassing economisch gezien niet aan te bevelenis. De economische aspecten liggen uiteraard buiten het beton-technologisch gebied; dat is een kwestie van afwegen van prij-zen, enerzijds van de grondstoffen, anderzijds van de daarbijbenodigde apparatuur en arbeidsintensiviteit.Wat de technische factoren betreft, men moet er in het al-gemeen van uitgaan dat goed beton te maken is zonder datdaarbij de toepassing van een hulpstof noodzakelijk is. Is ombepaalde redenen de normale betonsamenstelling niet moge-lijk, dan eerst komt aan de orde om een hulpstof te overwegen.Op dat moment is er natuurlijk een legio aantal mogelijkhedente noemen waarbij een hulpstof heel goed toegepast kan wor-den. De afg?lopen vorstperiode heeft bij voorbeeldaange-toond dat in bepaalde gevallen het gebruik van calciumchlo-ride voordelen kan bieden. Andere omstandigheden vragenweer om een luchtbelvormer of een plastificeerder. AI dezeaspecten vallen binnen het kader van de cursus Betontech-nologie en daarom behoeft er hier niet nader op te worden in-gegaan. De wijze waarop een hulpstof wordt toegepast isvoor ieder geval een geheel eigen probleem. Spreker steldedaarom in het algemeen: beoordeel geval voor geval, be-pordeel de mogelijkheden van de hulpstoffen en de conse-quenties. Beschouw de hulpstof als een factor die risico metzich brengt; er wordt een component ingevoerd, die dik-wijls meer dan ??n werking bezit, zodat het gewenst is om decontrole te verscherpen. Het is dus noodzakelijk om van tevoren na te gaan wat voor gevolgen de toevoeging van eenhulpstof heeft op de kwaliteit van het beton. Als dit dus doormiddel van een voorproef bekend is, en er is bovendien in depraktijk van het werk nagegaan dat een hulpstof vereist is, danis het gebruik van een hulpstof alleszins verantwoord, en zelfsaan te bevelen omdat het in die gevallen bijzonder nuttigestoffen zijn. Geconcludeerd kan dus worden, dat hulpstoffenzeker niet te veroordelen zijn, wel is te veroordelen een on-verantwoorde toepassing van dergelijke stoffen.De voorzitter, ir. Re n g ers, voegde hieraan toe dat er eenC.U.R.-commissie bestaat die de hulpstoffen bestudeert en bin-nenkort met een rapport verschijnt.Prof. Th eis sin g merkte op, dat in het decembernummervan de Journalof de American Concrete Institute een zeergoed verslag is gegeven door een soortgelijke commissie inAmerika die daar circa 20 verschillende hulpstoffen heeft be-studeerd en voor het gebruik ervan praktische aanbevelingengeeft. Ofschoon deze commissie werkt op een analoge manierals in Nederland de CU.R.-commissies, zijn de publikaties vande C.U.R. veel uitvoeriger en vereisen meer studie als ditresumerende verslag in het Amerikaanse tijdschrift.VraaglcIr. Ren g ers, die deze vraag beantwoordde, vroeg zich afof deze omzetstijging van het gasbeton wel zo groot is als inde vraag wordt verondersteld. Met de toename van de ac-tiviteiten in de woningbouw en bouwnijverheid, zal in het al-gemeen ook de toepassing van gasbeton wel groter zijn gewor-den, maar het is de voorzitter niet bekend dat de toename inhet gebruik van gasbeton op een bijzondere manier naar vo-ren komt. Zoals wellicht bekend, wordt het gasbeton ondermeer gebruikt voor de vervaardiging van geprefabriceerdeelementen, gewapende of niet-gewapende platen en blokken.Bij Bouwen Woningtoezicht in 's-Gravenhage is destijds hetmateriaal onderzocht en vergeleken met andere bouwmateri-alen, speciaal wat betreft de krimp. Deze krimp blijkt bij gas-beton aanmerkelijk groter te zijn dan bij andere bouwmateri-alen, zoals baksteen, kalkzandsteen, beton, en dergelijke. Omdie reden was het gebruik van gasbeton in 's-Gravenhage niettoegestaan. Het vreemde was echter dat in het buitenland deze213Van'links naar rechts: ir. L. A. A. M. KJinckhamers,D. W. E. Sm i t, J. F. Th. Le m, ing., ir. N. 1. Ren ge r s,prof. drs. E. M. Th eis sin 9 en C. Sou w e rb re ngrote krimp niet opgemerkt werd. Tijdens een studiereis naarZweden constateerde spreker echter dat het materiaal daardroog opgeslagen en droog verwerkt wordt. De optredendekrimp in ons land blijkt ook voornamelijk uitdrogingskrimp tezijn. Langzamerhand is men er in Nederland ook wel van door-drongen dat daar het knelpunt gezocht moet worden. In fa brie-ken waar gasbetonelementen vervaardigd worden, gaat menthans op dezelfde wijze als in het buitenland tewerk, door deelementen droog op te slaan en droog te vervoeren. Op de wer-ken laat het droog opslaan evenwel nog veel te wensen over.Prof. Th eis sin g gaf hierop nog een kleine aanvulling. Hetis inderdaad primair om het materiaal droog op te slaan endroog te verwerken. Maar wanneer deze materialen toegepastworden in woningbouw blijkt dat deze elementen, eenmaalverwerkt, vocht uit de omgeving opnemen, dat wil zeggen,vocht dat in de lucht aanwezig is. Ook dit vocht veroorzaakteen grote uitzetting. Deze is weliswaar kleiner wanneer deelementen in stoom onder hoge-druk verhard zijn, maar tochnog altijd aanzienlijk groter dan voor andere betonsoorten.E?n van de redenen waarom men in Zweden van krimp minderlast heeft, is gelegen in de geringere schommeling van hetvochtgehalte in de woonruimten. Betreffende de economischeaspecten merkte prof. T hei s s i ng op dat voor gasbeton nogaltijd vrij veel cement nodig is. Worden bij het gebruik vanlichtgewicht beton niet clleen eisen gesteld ten aanzien vanisolatie maar ook ten aanzien van druksterkte, dan is het in hetalgemeen goedkoper om met minder cement en een licht soorttoeslagmateriaal te werken dan gasbeton toe te passen Waar-in in dat geval toch minstens 300 kg/m3cement naast de metvrij veel kosten ingebrachte lucht aanwezig moeten zijn.Gasbeton blijft natuurlijk uitstekend als materiaal met uitslui-tend isolerende functie. Maar voor uitsluitend isolatiedoelein-den zijn er ook nog de plactics, die in het algemeen lichter zijnen beter te hanteren en waarvan de isolatiewaarde hoger is.Vraag 1dDeze vraag, aldus de heer Le rn, zou beter kunnen luiden:wat zijn de ervaringen met goed cementbeton als bestendigbouwmateriaal tegen diverse chemicali?n. Voorop te stellenis dat cementbeton nooit bestand is tegen zuren. Er zijn ech-ter wel enkele organische zuren waartegen beton bestand is,zoals bij voorbeeld oxaalzuur. Voor wat betreft de olkali?nligt het gunstiger, daartegen is het beton wel bestand. Voortszijn er verschillende zouten waartegen beton minder bestandis, zoals bij voorbeeld sulfaten. Er zijn echter omstandighedenwaarin van bestendigheid te spreken valt, namelijk daar waaraantasting zeer langzaam plaatsvindt. Dit is te bereiken doorte zorgen dat het beton te allen tijde dicht is. De dichtheid isde grootste factor die de bestendigheid van beton bepaalt.Hoe deze dichtheid te bereiken valt, is in de loop van decursus voldoende naar voren gekomen. Door een juiste keuzevan de cementsoort is niettemin de bestendigheid van dichtbeton nog iets te verhogen. Wij denken hier bij voorbeeld aansulfaatbestendige cementsoorten. In portlandcement is hetC3A het mineraal dat slecht tegen sulfaataantasting bestand is.Bij cementsoorten die weinig of geen C3A bevatten, wordt debestendigheid tegen de agressiviteit van sulfaten dus ver-214hooqd. Er kan ook een betonsoort verkregen worden die prak-tisch voldoende bestand is tegen verdunde zuren, op voor-waarde dat het beton voldoende dicht is ten einde het binnen-dringen van dat zuur te verhinderen en door te zorgen dot hetaantastende zuur niet voortdurend ververst word. Zo blijkt datsterk zwavelzuur jaren achtereen opgeslagen kan worden innormale betonnen bakken. Hier ontstaat weliswaar een opper-vlakkige aantasting, maar de dunne aangetaste laag vertraagtde verdere werking dusdanig dat men vele jaren van beton-bakken voor deze doeleinden gebruik kan maken. Over ditonderwerp zou zeer uitvoerig gesproken kunnen worden, wan-neer men alle chemieoli?n de revue zou laten passeren. In hetalgemeen kan gesteld worden dat, wanneer er sprake is vancontostinq, men er allereerst voor moet zorgen dat het betoneen goede dichtheid bezit. En daartoe dient men niet alleenaandacht te schenken aan een goede gradering, maar ook aanhet cementgehalte (niet te hoog), aan de woter-cementfactor(laag) en vooral aan de verdichting en nobehundelinq,Vraag 2a. Is het gezien het toenemend gebruik van spramex (5/75)niet gewenst om meerdere gegevens beschikbaar te stellenen de bestaande eisen van de G.B.V. verder aan te vullen?Welke methode kan het best gevolgd worden om een goedmengsel hiervan te verkrijgen dat voldoet aan K 300, ge-zien het cursusboek hierin niet voorziet?b. Bij een zeefanalyse van grind blijkt dat bij voorbeeld 0%blijft liggen op zeef d - 46,4% op zeef d - 32 en 20% op zeefd - 23. De vraag is nu: moet de zeefrest van zeef d- 32 mmook getekend worden in de zeefkromme of trekt men dezeefkromme van de zeefrest op zeef d - 23 door naar zeefd - 46., Dit in verband met de maximale korre/berekeningvolgens methode Zwolsman?De redactie van deze vraag, aldus de heer S m i t, kan aan-leiding geven tot verschillende uitleg. Door de vragenstellerwerd echter bevestigd dat hieruit gelezen moet worden dathet de bedoeling is om een mengsel te verkrijgen van spramex,cement, zand en water.De heer Sm i t begon met een vertnelding van de bestaandeeisen in de G.B.V. 1962. In art. 13, lid 3, wordt gesteld dat voorde betonkwaliteiten K225 en K300 de fijnheidsmodulus moetliggen tussen bepaalde grenzen, afhankelijk Van de verschil-lende cementgehallen. Voorts is aongegeven dot voor beton-specie, bestemd voor bijzondere doeleinden -zoals ondermeer dunne wanden en ribbenvloeren, waarbij het noodzake-lijk wordt geacht dat het grind geheel zeef d - 23 passeert envoor niet meer dan 30% blijft liggen op zeef d - 11,2,-de fijnheidsmodulus van het zand-grindmengsel mag wordenverlaagd tot minimaal 4,5. Hieruit blijkt dus dat de G.S.V. 1962met dergelijke gevallen rekening houdt. Meerdere gegevensen volgens welke methoden tewerk moet worden gegaan omeen goed mengsel te verkrijgen, geven geen moeilijkheden,want de methode die men toepast voor de samenstelling vaneen mengsel van normaal betongrind en -zond kan men ookgebruiken wanneer er sprake is van spramex; alleen moet ge-rekend worden met de kleinere maximale korrel die daarbijgevonden wordt. Wanneer men dan dezelfde methode toepast,blijkt dat in het algemeen een redelijk mengsel verkregenwordt. Het is echter raadzaam aandacht te schenken aan defoto's: AbstedeCement XVI (1964) Nr. 4water-cementfaclor bij de vervaardiging van een kwaliteitK 300.Het tweede gedeelte van de vraag wordt eveneens door deheer S m i t beantwoord. Bij berekening van de maximale kor-rel volgens Zwo Is man maakt men gebruik van de denk-beeldige zeefopening waar 15% van het mengsel op blijft lig-gen. Deze denkbeeldige zeefopening wordt uitgedrukt alsTylerzeven (vierkante mazen). In de vraag wordt de volgendesituatie gesteld: op zeef d - 38 is de rest 0, op .zeef d - 27,de rest 4% en op zeef d - 19, de rest 20% (zeefopeningen uit-gedrukt als Tylerzeven). De vraag is nu deze: moet men voorde hoeveelheid op de denkbeeldige zeefopening waarop 15%van het mengsel blijft liggen de lijn 20% - 4% trekken of de lijn20% - 0%. Wanneer men de publikaties van Zwo I s manhierop na zou slaan, blijkt dot deze nooit met de zeef d - 32werkt moor met de zeven d - 23 en d - 46 (ronde opening). Vol-genszijn publikatieszouden deze zeven aangehouden moetenworden. Bij een nauwkeurige uitwerking vindt men in het ene-geval een maximale korrel van 21,5 mm en in het tweede gevalvan 23,5 mm, uitgedrukt in vierkante zeven. Volgens de heerS m i t zijn zonder enig bezwaar beide methoden te volgen.Het verschil in korrelgrootte maakt betrekkelijk weinig uit. Alsvan het ene of andere mengsel de zeefresten uitgezet worden,blijkt het verschil nauwelijks uit de grafiek afleesbaar. Mendient echter niet te vergeten dat hier wordt uitgegaan van ge-vonden zeefanalyses en van monsters die zo goed mogelijkrepresentatief geacht worden voor de gehele partij zand engrind. Het is duidelijk dot een volgend, ook schijnbaarrepre-sentatief monster nooit exact dezelfde procenten aan, zeef-resten zal geven, met andere woorden, men dient de betrekke-lijkheid van de zeefanalyse in te zien.Vanuit de zaal wordt de vraag gesteld op welke wiize de maxi-male korrel bepaald wordt, wanneer op de zeef van d - 32geen rest bliift liggen.De heer S m i t stelt voorop dat ondanks de gestelde analyseaangenomen wordt dot voldaan wordt aan de eisen van deG.B.V. Het vraagstuk geeft geen enkele moeilijkheid. Men zetde zeefresten op de zeven d - 11,2 en d - 23 rnrn grafisch en oplineaire schaal uit en vindt don de denkbeeldige zeefopeningwaarop van het materiaal blijft liggen, door de lijn tetrekken door de zeefrestenop genoemde zeven. Als controle ishet raadzaam om ook de zeefrest op zeef d - 16 uit te zetten.Wanneer dit punt niet te veel van de rechte lijn afwijkt, konaangenomen worden dot de analyse juist geweest is. Is de af-wijking echter wel groot, don moet er een fout gemaakt zijn bijhet zeven ofwel bij het trekken van het monster.Prof. T hei ss i n g voegde hier nog een opmerking aan toe.Hij stelde voor om de genoemde zeef d - 16 niet alleen te ge-bruiken in gevallen dot er geen rest op zeef d - 32 aanwezigis, maar ook wanneer dit wel het geval is. Men dient te be-denken dat de percentages aan kleinerefraclies het nauw-keurigst zijn. Wanneer op een gegeven moment in de zeeflijneen knik ontstaat don is het moeilijk vast te stellen op welkCernent XVI (1964) Nr. 4punt deze precies valt. Spreker rr.eent dat het extrapoleren al-tijd juister is dan het resultaat te laten afhangen Van de hoe-veelheid grovere korrels die men in de grindhoopgevangenheeft. Men kon ook een groter monster nemen en alleen uit-zeven over de grootste zeven om de verdeling boven de16 mm nauwkeuriger vast te stellen, Van het materiaal < 16 mmkan dan door kwarteren het menster verkleind worden.Vraag 3Welke mogeJiikheden ziin er vc Igens U om na te gaangerezen iwiiie! over de iuistheid van de door een betonmorte/-bedriif opgegeven van een aangevoerde beton-specie-? hoe in werkeliikheid de samenstelling van deze beton-specie is?Er zijn in de praktijk, aldus ir. L. A. A. M. Kli n c k ham 13 r s,meerdere methodes om de juistheid van de betonmortel te ana-lyseren. Een van deze methodes, die van 0 u na g on, beschre-ven in het cursusboek,gaatervanuitdat van de aangevoerdespecie een zo goed mogelijk gemiddeld monster getrokkenwordt, in de orde van grootte van 5 kg. Dit monster wordt inlucht gewogen, waarna een vergelijking opgesteld kon worden,die opgebouwd is uit het volume van de toeslagmaterialen maalhet soortelijk gewicht, het volume water maal het soortelijk ge-wicht en het volume aan cement maal het soortelijk gewicht.In deze vergelijking zijn drie onbekenden aanwezig, zodat hetnoodzakelijk is om nog twee vergelijkingen op te .stellen teneinde deze onbekenden te Kunnen oplossen. De tweede ver-gelllking is te verkrijgen door de specie onder water te gaanwegen en de derde vergelijking door het uitwassen van despecie over de zeef 0,15 mm, waarbij men de zeefresten even-eens onder water weegt. Deze laatste vergelijking levert hetvolume aan toeslagmateriaal op. Door substitutie van de ge-vonden woorden in de andere vergelijkingen is het mogelijkom de speciesomenstelling te berekenen. Voor het uitvoerenvan deze analyse is een goed uitgerust laboratorium nodig enbovendien een zekere handigheid en ervaring.Er is een andere analysemethode die eenvoudiger is en op hetwerk gemakkelijker uit te voeren. Bij deze methode, die in deDuitse norm DIN 52171 omschreven is, gaat men enigszins an-ders tewerk. Genomen wordt een monster Van co. 40 kg dotgoed wordt gemengd. Van dit monster neemt men een portievan 5 kg, direct wanneer de specie is aangevoerd, dus voordathet cement kan gaan binden. Deze portie wordt vervolgens ineen blik gebracht en onder roeren verhit om het water eruit tedrijven. Aangenomen wordt dat er nog geen water chemischgebonden is door het cement, Nadat het monster gedroogd is,wordt een rest aan toeslagmateriaal en cement verkregen, enhet gewir.ht hiervan bepaald. Het tweede gegeven verkrijgtmen door het volumegewicht van een kubus te bepalen. (Daar-bij dient men erop bedacht te. zijn dot de inhoud van dezekubus nauwkeurig bekend is). De derde handeling die ver-richt wordt is het uitwassen van een monster specie (5 kg) overdezeef 0,15 mm, en dot levert na drogen het gewicht van hettoesloqmoteriool op. Het oplossen van de drie vergelijkingenresuIteertin de gegevens omtrent de opbouw van de specie.Aan beide methodes kleeft ??n bezwaar, namelijk, men gooter bij het wassen vanuit dot er behalve de cementdeeltjes. geenkorrels kleiner zijn don 0,15 mmo Is dit wel het geval, don levertde analyse een fout op. Deze fout is echter volgens spreker inhet algemeen niet groot maar kon toch in de orde van groottevan 1% belopen.Prof. Th 13 i s sin g merkte op dot, wanneer er in het toeslag-materiaal een fractie kleiner dan 0,15 mm van 3% aanwezig is,hetgeen veel genoemd kon worden maar toch alleszins mo-gelijk, dit ten opzichte van het cementgehalte een onnauwkeu-righeid van 8 - 9% betekent. Dit is een fout die ontoelaatbaaris. Spreker acht het raadzaam om tegelijk met de specie-ana-lyse een monster van het gebruikte zond te controleren teneinde na te gaan of er bij het cement niet een gedeelte fijnzand berekend is. Er zijn overigens ook wel mogelijkheden omna te gaan of bij hetgeen uitgespoeld wordt zand aanwezigis. Wanneer men het doorgespoelde laat bezinken dan zal hetzond eerder uitzakken omdat deze deeltjes groter zijn enminder weerstond ondervinden van het water. Het is even-tueel ook mogelijk om het doorgespoelde uit te schudden metbehulp van een zware vloeistof (soortelijk gewicht 2,8) waar-door het zond goot drijven en het cement zinkt.De heer S m i t legt er de nadruk op dat de beide door ir.KI i nc k hom 13 r s omschreven analysemethodes niet ge-schikt zijn om uitgevoerd te worden door personen die hiermeegeen ervaring bezitten en niet gewend zijn om nauwkeurig tewerken. Wanneer in de praktijk getwijfeld wordt aan de samen-215stelling Van een mengsel, is het raadzaam dergelijke proevente loten uitvoeren door ervaren krochten en in overleg met hetdesbetreffende betonmortelbedrijf. Spreker meent dat er weleens beschuldigingen geuit worden als gevolg van de resul-taten van niet geheel juist uitgevoerde controleproeven.Vraag 4Het is U wellicht bekend dat Zwo Is man voor de in hetgrind aanwezige plotte stukken, de fijnheidsmodulus van hetmengsel met bepaalde waarden vermindert. Nu is mijn vraagdeze: mag men, met het oog op de in ons land te gebruikenmaterialen, altijd de fijnheidsmodulus van het mengsel metde door Zwo Is man gegeven waarden verminderen?Ir. Ren g ers lichtte het ontstaan toe van de misvatting dieuit deze, vraag te lezen valt. Ongeveer 25 jaar geleden werdendoor J. A. Zwol sm a nen spreker reeds cursussen in beton-technologiegeorganiseerd. In een speciaal daarvoor geschre-venboekje, dot inmiddels in de vergetelheid is geraakt, waseen tabel opgenomen van de fijnheidsmodulussen, in verbandmet de maximale korrelqrootte, en daarbij wcs aangegevendat de genoemde waarden bij aanwezigheid van platte stuk-ken moesten worden verminderd. Deze kennis werd destijdsontleend aaneen Amerikaanse publikatie, en is toen bij gebrekaan eigen ervaring zonder meer overgenomen. Het probleemvan deze platte stukken had echter betrekking opgebrokenmateriaal. Om een duidelijk voorbeeld te geven, in enkel ge-broken basalt komen zeer veel platte stukken voor, en in der-.gelijke gevallen voorzag deze richtlijn ineen correctie. Ookal komt in het in Nederland gewonnen grind een klein per-centage aan platte stukken voor, het is nooit de bedoeling ge-weest om daarvoor deze regel te hanteren. Zonder meer kanworden gesteld dat er in het Nederlondse grind nooit zoveelplatte stukken voorkomen dat het nodig zou zijn om de fijn-heidsmodulus met 0,1 of 0,2 te verminderen.Vraag 5Is de elasticiteitsmodulus van beton afhankelijk van de water-cementfactor? Zo ja, in welke mate?Bestaat er ook nog verband tussen de elasticiteitsmodulus enandere grootheden?De vormverandering is, aldus prof. Th eis sin g, afhankelijkvan de snelheid waarmee de druk en de spanning opgebrachtworden. Verder spelen ook de temperatuur, de vochtigheid ende wijze van verharding van het beton een grote rol. De elas-ticiteitsmodulus van het beton is opgebouwd uit de elastici-teitsmodulus van de grindkorrels en die van de mortel. Dezebeide modulussen zijn meestal niet gelijk. Er bestaat de vol-gende betrekking, die onder meer door de FransmanL'He r mi te voorgesteld is: de elasticiteitsmodulus van hetbeton is ongeveer gelijk aan de elasticiteitsmodulus van hettoeslagmateriaal maal het parti?le volume Van dit toeslag-materiaal (dit is het volume van het toeslagmateriaal ten op-zichte van het totale volume van het beton) opgeteld bij deelasticiteismodulus van de mortel maal het parti?le volumevan de mortel. De vraag is nu: hoe groot is de elcsticiteits-modulus van de mortel? Deze is afhankelijk van onder meerde soort en hoeveelheid cement, de water-cementfactor, dewijze Van mengen, de nabehandeling en het vochtigheidsge-halte op dat moment.Met een reserve voor de betrekkelijkheid ervan geeft sprekerenkele cijfers die door G r o f gevonden zijn en betrekkinghebben op mortels {verhouding cement : zand 1 : 3, water-cementfactor 0,3}. Bij een bepaalde voor- en nabehandeling,temperatuur enz. vindt G raf een elasticiteitsmodulus van ca.450000 kgf/cm 2? Bij mortels van dezelfde cement-zandverhou-ding, maar met een water-cementfactor van 0,5 is de elostici-teitsmodulus 350000 kgf/cm2? Het is van belang er op te wijzendat de achteruitgang in elasticiteit bij het toenemen van dewater-cementfactor niet alleen de modulus (vervorming bij heellage spanningen) maar ook de gehele vervormingscurve kanveranderen; onder meer het moment dat de curve van het elas-tische naar het plastische gebied overgaat. Het eerste gedeeltevan de curve betreft een zuivere vaste stof; zo gauw echtervan een blijvende vormverandering sprake is, kan men niethelemaal meer spreken van een vaste stof.De door G raf genomen proeven geven eveneens oenwijzin-gen over de invloed van het cementgehalte op de waarde vande elasticiteitsmodulus. Voor een mortel met een verhoudingvan 1 cement op 6 zand, en enigszins aan de droge kant, werdeen elasticiteitsmodulus van 350000 kgf/cm2 gevonden. Hieruitblijkt dus de betrekkelijke invloed van het cementgehalte.Bij een mortel eveneens met een verhouding 1 : 6, maar nu meteen water-cementfactor van 0,7, blijkt de elasticiteitsmodulus216200000 kgf/cm2te zijn. De elasticiteitsmodulus is dus wel dege-lijk afhankelijk van de weter-cementfeetor.Het is belangrijk zich te realiseren dat druksterkte en elastici-teitsmodulus geen rechtstreeks verband met elkaar hebben. Bijmetalen bij voorbeeld, kunnen 2 soorten met gelijke sterkteeen geheel verschillende elasticiteitsmodulus bezitten. Bij po-reuze stoffen kan men in het algemeen wel zeggen dat bij gro-tere porositeit de sterkte en elasticiteitsmodulus beide lagerworden. Hij wijst er voorts op dat de invloed van de Water-cementfactor op de elasticiteitsmodulus van geheel andereaard is dan op de druksterkte, hetgeen ook nog van cementtot cement zal verschillen.Vanuit de zaal wordt de vraag gesteld of eventueel toege-voegde tras aan betonspecie geheel of gedeeltelijk in minde-ring gebracht kan worden op de hoeveelheid cement.Ir. Ren g ers stelt voorop dat tros voor wat betreft de ver-harding, niet de functie Van het cement kan overnemen. In depraktijk doen zich echter gevallen voor dat een hoog cement-gehalte een te sterke temperatuurverhoging tot gevolg heeft,zoals bij voorbeeld in zware massieve betonconstructies. Der.gelijke constructies kunnen dikwijls ook de vereiste druksterktebehalen wanneer met minder cement wordt volstaan. Om diereden wordt hetcementgehalte dan verlaagd van bij voorbeeld325 kg tot 275 kg/m3beton. Ten einde toch een goed verwerk-baar mengsel te behouden wordt de 50 kg cement door 50 kgtras vervangen. Of de tras een rol in de verharding speelt,hangt af van de hoeveelheid kalk die voor de verharding be-schikbaar is. Men verkrijgt dus een mengsel met geheel andereeigenschappen, maar in dergelijke gevallen prevaleert een ge-ringere kans op scheurvorming, terwijl een goede verwerkbaar-heid behouden blijft. Met name in de gemeente Rotterdamkomt de toepassing van tras nogal eens voor.Prof. Th eis sin g merkte op dot in gewapend beton 325 kgcement nodig is om voldoende bescherming van de wapeningte verkrijgen. Cement verschaft kalk en dit milieu biedt voldoen-de bescherming tegen het roesten van het staal. Anderzijds heefthet cement ook een taak bij het verkrijgen van een dicht betonen deze taak kon gedeeltelijk door het tras worden overge-nomen. Verwerkbaarheid van een cementarme specie kan heteenvoudigst met behulp van hulpstoffen verkregen worden.De heerS m i t weidde vervolgens uit over enkele praktijk-gevallen bij gebruik van tras in de gemeente Rotterdam.al wordt per m3beton 30 kg tras toegevoegd, en laboratorium-proeven hebben spreker de indruk gegeven dat dit bij zwareconstructies enige verbetering geeft, Maar er wordt in Rotter-damook betonspecie verwerkt waarin 75 kg Cement door trasvervangen is, en dit blijkt een ongunstige invloed op de ver-werkbaarheid te hebben.In de zaal wordt gevraagd hoe de hogere sterkten verklaardmoeten worden, die verkregen zijn door twee keer te mengen.De heer tem lichtte deze vraag toe aan de hond van eenpraktijkvoorbeeld. Bij de aanleg Van een betonweg werd,voordat het cement verhard was, voor de duur van 12 uurintensief gemengd met behulp van een soort landbouwma-chine. Door deze onderlaag naderhand weer te verdichtenbleek men hogere sterkten verkregen te hebben. Dit effect isongeveer gelijk te stellen aan de werking van een fijner gema-len cement, er is meer oppervlak aan cement om met waterte reageren. Wanneer cement op de beschreven wijze 'gemal-traiteerd' wordt, worden de gelhuidjes om de cementkorrelsverstoord waardoor weer nieuw oppervlak aan cement be-schikbaar komt en waardoor men tevens meer aanmaakwaterzal kunnen binden.Een Vraag uit de zaal luidde: wat is het verschil tussen zomer-en wintercement.De heer Le m lichtte toe dat de begrippen winter- en zomer-cement alleen van toepassing zijn op hoogovencement. De in-voering van de winterkwaliteit werd noodzakelijk geacht, con-gezien hoogovencement van nature iets trager reageert danportlandcement en de reactiesnelheid bij hoogovencementmeer be?nvloed wordt door de temperatuur. Dit verschil inreactiesnelheid gaat steeds meer spreken naarmate de tem-peratuur lager wordt. Om dit bezwaar te ondervangen ge-bruikt men in de winter een bepaaldeslaksoort die gemakke-lijker te activeren is en ook gemakkelijker reageert en menverhoogt voorts het percentage van portlandcementklinker.De kwaliteit van het wintercement ligt tussen die van het nor-male hoogovencement, klasse A en het hoogovencement, klasseB in. Het is begrijpelijk dat deze speciale maatregelen alleenin de winter genomen worden. N e.Cement XVI (1964) Nr. 4
Reacties