?56? ?Vraag 1074.3.3: Scheurvorming/opgelegde vervor-mingenDient in de bruikbaarheidsgrenstoestandvolgens 4.3.3 altijd op krimp (als die verhin-derd wordt) te worden gerekend? Voor tem-peratuur geldt namel?k een ondergrens vanJ1T = 20 K. Mag of moet de krimp wordenomgezet naar een equivalente temperatuur-dalingen geldt daarvoordan dezelfde onder-grens?AntwoordIn de bruikbaarheidsgrenstoestand moet al-t?d met de invloed van krimp worden gere-kend als deze geheel of gedeeltel?k wordtbelemmerd. De onder voorwaarde b. ge-noemde temperatuurverandering geldt dusniet voor een equivalente krimpwaarde.Overigens is 4.3.2 gewijzigd metde volgendetoevoeging:'B? constructies in milieuklasse 1 mag detoetsing van de scheurvorming achterwegebl?ven onder de voorwaarde dat geen her-verdeling van momenten volgens 7.3.5wordt toegepast'.Ditgeldtvoor scheurvormingzowel ten gevol-ge van belastingen als ten gevolge van opge-legde vervormingen.De in 4.3.3c gegeven voorwaarde houdt danin dat in milieuklasse 1 de invloed van opge-legde vervormingen op de scheurwijdteslechts in rekening behoeft te worden ge-bracht als ?n de bedoelde temperatuurver-andering hoger is dan 20 K ?n er herverde-ling wordt toegepastIn een droog milieu is geen scheurwijdtecon-trole nodig, omdat de duurzaamheid hierb?niet in het geding is. Om te voorkomen dat inde bruikbaarheidsgrenstoestand te hogestaalspanningen optreden is toetsing welnodig als in de uiterste grenstoestand her-verdeling van momenten wordt toegepastIndien beperking van de scheurwijdte uit es-thetisch oogpunt gewenst is, zal ook eentoetsing nodig z?n.Vraag10S7.5.3.2: Gebruik tabellen voor puntvormigondersteunde platenIn 7.5.3.2 wordt aangegeven onder welkevoorwaarden de tabellen 19 i.m. 26 voorpuntvormig ondersteunde platen mogenworden toegepast B? uitwerking van dezevoorwaarden bl?kt dat er praktisch geen be-perkingen z?n voor het gebruik van de tabel-len. Waarom mogen de tabellen nu in veelmeer gevallen worden toegepast dan opgrond van de VB 1974/1984 was toege-staan?Deze vraag is vooral van belang vanwege hetfeit dat de raamwerkmethode in veel geval-len tot meer benodigde wapening leidtAntwoordVolgens E-308.4.1 van de VB 1974/1984mochten de tabellen worden toegepast als:qdmin ;;:: 0,4 %maxDit leidttot de voorwaarde datde veranderl?-ke belasting niet groter mag zijn dan 1,5maal de permanente belasting (q ~ 1,5 g).Volgens 7.5.3.2 van de VBC geldt:qdmin ;;:: 0,6 qd maxUit: %max = Yg g + Yq qqd min = Yg g + Yq 1jJ qvolgt dan:Yg 0,4q~- gYq 0,6 ~ 1jJVoorveiligheidsklasse3geldt(metYg = 1,2en Yq = 1,5):q ~ 032 Vg0,6~1jJHieruit volgt voor:1jJ = 0: q ~ 0,5g1jJ = 0,2: q ~ 0,8 g1jJ = 0,4: q ~ 1,6 g1jJ = 0,5: q ~ 3,2 gUit de voorwaarde blijkt dat b? grote JjJ-waar-den (klein verschil tussen extreme en mo"mentane veranderlijke belasting) de tabel-len altijd mogen worden toegepast Bij 1jJ =0,4 (woningen, winkels) is de voorwaardeongeveergelijk aan die in de oude voorschrif-ten, terwijl b? kleine JjJ-waarden de VBC meerbeperkingen geeft.De verruiming, die voor de meeste prakti-sche gevallen geldt, is bewust gekozen om-dat de verschillen met de raamwerkmetho-de hierbij acceptabel klein zijn.Het komt er globaal gezegd op neer dat toe-passing van de tabellen alleen dan niet istoegestaan als er sprake is van grote ver-schillen in overspanning en/of in belastings-soort.CEMENT1996/1016 - 300 + 012 " 10016+3 ? 120km = = 13 mm40l82 +0/818?AntwoordDe minimumwaarde van de overlappings"lengte van 300 mm is niet bedoeld voorponswapening (vergelijk beugels volgens9.5.2). Wel moet worden voldaan aan 9.6.2.Bij volledige benutting (geen spanningsre"ductie) geldt dan bijvoorbeeld voor B 25 eenlaslengte van 27 0k(zie tabel 49 bij C/0k =4). Haarspelden 08 kunnen dan worden toe"gepast in vloeren met een dikte groter dancirca 270 mm. Bij een kleinere vloerdiktemoet spanningsreductie worden toegepasten/of moet een kleinerekenmiddellijn wor"den gekozen.Vraag 1129.11.1.6: Detaillering pon8wapeningIn 9.11.1.6 is voorgeschreven dat ponswa"pening moet bestaan uit opgebogen wape"ning of haarspelden. De rechte einden vande haarspelden moeten elkaar over de vollelengte overlappen. Moet in deze situatie wor"den voldaan aan 9.8.1c, waarin wordt ge"steld dat de laslengte niet kleiner mag zijndan 300 mm? Als dit zo is dan zou ponswa"pening in de vorm van haarspelden slechtskunnen worden toegepast bij een vloerdiktedie ten minste circa 350 mmbedraagt.Totale doorsnede As "" 1801 mm2'"013" 74.De toetsing van de scheurwijdte moet dusworden gebaseerd op 0km = 13 mm en 8 =74mm.In formulevorm:Vraag 1118. 7.2:VoJledig ontwikkeld 8cheurenpatroonIn 8.7.2 wordt de staafafstand 8 aangeduidals hart"op"hart"afstand van de staven, bijbalken als 8 = bin. Hoe moet de staafaf"stand bij variaties in kenmiddellijn en af"stand worden bepaald?AntwoordBepaal eerst de gewogen gemiddelde ken"middellijn en bepaal 8 vervolgens zodanig,dat de doorsnede van de wapening gelijk isaan de werkelijke wapening.Het volgende voorbeeld maakt dit duidelijk:AntwoordIn de VBC is ernaar gestreefd de doorbuigingzo nauwkeurig mogelijk door berekening tevoorspellen. Voorwaarde blijft wel, dat de re"kenregels praktisch hanteerbaar dienen tezijn. De slankheidseisen in de VB1974/1984waren eenvoudig, maar haddenslechts een zeer beperkte nauwkeurigheid.Zo werd het wapeningspercentage geheelbuiten beschouwing gelaten, terwijl de toe"laatbare slankheid hier sterk mee samen"hangt.Dat er geen eenvoudige rekenregels zijn ge"geven isoverigens nietgeheeljuist. Art. 8.6.3kan gebruikt worden voor het uitvoeren vanelastische berekeningen, uitgaandevan eenequivalente buigstijfheid. De toch nog be"werkelijke methode waarmee debuigstijf"heid moetwordenbepaald, kan omzeild wor"den door de ondergrens voor de buigstijf"heid, met a = 0,27 Jwo' te kiezen. Door Woaan de belasting te koppelen kan hieruit eeneenvoudige slankheidseis worden afgeleid.Hieruit volgen dan wel vloeren die soms dik"ker zijn dan noodzakelijk.Sinds het verschijnen van de GTB"tabellen13.2 is dit overigens niet meer nodig, omdathier een praktisch hanteerbare methodemet een uitgebreide toelichting is gegeven(zie ook Cement 1995, nr. 7/8). Deze slank"heidsgrafieken geven zowel een schattingals een definitieve toetsmethode.Vraag 1108.6: DoorbuigingIn de VBCzijn soms vereenvoudigde rekenre-gels aanwezig, zoals in het geval van dwars-kracht (Tl 1:: 0,4 fb)' Ten aanzien van door-buiging moeten steeds vrij ingewikkelde be"rekeningen worden gemaakt. Dit is tijdenshet ontwerpen nogal lastig. Waarom zijn hier"voor geen vereenvoudigde rekenregels be"schikbaar?Hetvoorgaande geldt voor die categorie ge"bouwen waarbij 6.4.1.4 van NEN 6702 vantoepassing is. Deze categoriebetreft wonin"gen, kantoren, scholen en ziekenhuizen (zie8.2.2.1a enb van NEN 6702). Bij deze ge"bouwen is het verschil in veranderlijke belas"ting tussen aangrenzende velden beperkttothet verschil tussen extreme en momenta"ne belastingen. Bij andere gebouwen moetop grond van 6.4.1.3 van NEN 6702 op eenveel groter verschil worden gerekend, name"lijk de extreme belasting op ??n veld en geenbelasting op de andere velden.In dit geval geldt % min = Yg g, zodat uit devoorwaarde qd min ~ 0,6 qdmaxvolgt: q< 0,5g(onafhankelijk van 1/J). Voor deze categoriegebouwen geldt dus dat de tabellen in veelgevallen niet mogen worden gebruikt, omdatde veranderlijke belasting meestal groter isdan de helft van de permanente belasting.AntwoordIn 7.7.2.1 en 7.8.2.1 is voor ongeschoordeen schorende constructies een voorwaardegegeven, waarmee bepaald kan wordenwanneer tweede"orde berekeningen achter"wegekunnen blijven. Eenvoudigheidshalveis hierbij gebruik gemaakt van een fictievestijfheid, gebaseerd op Et = 1/3 . 1000 f'ck'Als niet aan de genoemde voorwaarde wordtvoldaan, moet een berekening volgens deniet-lineaire (NLE) ofde quasHineaire elasti"citeitstheorie (KLE) worden toegepast. Wan"neer gebruik wordt gemaakt van de KLEmoet de buigstijfheid worden bepaald vol"gens 7.2.3; hierbij moet worden uitgegaanvan de fictieve elasticiteitsmodulus Et vol"gens tabel 15.De waarde van Et hangt onder meer af vanhetwapeningspercentage. Omdatin hetont-werp de wapening nog nietbekend is, zal eenschatting moeten worden gemaakt. In depraktijk wordt dit wel ondervangen door Et =1/3 . 1000 f'ck te nemen. Tegen deze werk"wijze, die ook wordt genoemd in 'Construc"tief ontwerpen in beton' van Vis en Sagel, isgeen enkel bezwaar. Wel zal achteraf gecon"troleerd moeten worden of Et volgens tabel15 niet te veel verschilt van de gehanteerdewaarde.Vraag 1097.8.2.1: Voorwaarden kracht8verdeling zon"der tweede ordeIndien bij kernen en schijven niet wordt vol"daan aan de in 7.7.2.1 en 7.8.2.1 gesteldevoorwaarde, mag dan volgens deKLE"me"thode worden gerekend met een fictieveelasticiteitsmodulus Et = 1/3 . 1000 f'ek?CEMENT1996/1 57
Reacties