Nokken en tanden worden bij berekeningen veelal op dezelfde manier behandeld, waarbij verwezen wordt naar NEN 6720 (VBC). De dwarskrachtslankheid voor tanden wordt verondersteld zeer klein te zijn, wat de weg vrijmaakt om met een zeer hoge t1 te rekenen. De onjuistheid hiervan werd toegelicht in Cement 2006/7 [1]. Nadere aanvullingen hierop in de vorm van proeven op ware grootte volgden in Cement 2007/2 [2] en een voorbeeldwerd behandeld in Cement 2007/3 [3]. Hierbij werd eveneens aandacht geschonken aan de optredende krachten in de beugels. In dit artikel wordteen aantal aspecten nader toegelicht.
thema
Nokken met die tanden! (4) 1 2009 6
thema
foto: Peter de Koning
Nokken met
die tanden! (4)
Nokken en tanden worden bij berekeningen veelal op dezelfde manier
behandeld, waarbij verwezen wordt naar NEN 6720 (VBC). De dwarskracht-
slankheid voor tanden wordt verondersteld zeer klein te zijn, wat de weg vrij-
maakt om met een zeer hoge ?
1 te rekenen. De onjuistheid hiervan werd
toegelicht in Cement 2006/7 [1]. Nadere aanvullingen hierop in de vorm van
proeven op ware grootte volgden in Cement 2007/2 [2] en een voorbeeld
werd behandeld in Cement 2007/3 [3]. Hierbij werd eveneens aandacht
geschonken aan de optredende krachten in de beugels. In dit artikel wordt
een aantal aspecten nader toegelicht.
Horizontale trekband essentieel
Nokken met die tanden! (4) 1 2009 7
Dwarskrachtslankheid
We beschouwen drie voorbeelden: figuur 1, figuur 2 en figuur 3.
Figuur 1 is een balk op twee steunpunten met hoogte h, waarbij
L/d = 20. De ondersteuning is direct en het moge duidelijk zijn
dat de trekband ter plekke van de oplegging aanzienlijk is. Dit
gezien de eis dat ten minste 25% van de hoofdwapening voorbij
de dag van de oplegging moet doorlopen (VBC, art. 9.11.1.2).
Het op te nemen moment bij verschuiving van de momenten-
lijn over de hoogte h ? bij een gelijkmatig verdeelde belasting ?
is ongeveer 20%.
De berekening van ?
1 vindt plaats conform VBC art. 8.2.3.1,
oftewel:
?
1 = 0,4 f b ? k? ? k h ? 3 ?
___ ?0 > 0,4 f b
In dit geval is k ? = 1. Er wordt dus geen verhoging van ? 1 toege-
staan in functie van de dwarskrachtslankheid. Bij een balk met
d = 400 is k
h = 1,2. Met ? 0 = 1% ter plekke van de beschouwde
doorsnede levert dit ?
1 = 0,48 f b.
De oplegreactie op basis van ?
1 wordt in dit geval gelijkgesteld
aan V1.
Figuur 2 is een ligger die twee keer zo hoog is, derhalve L/d =
10. Ook hier is de ondersteuning direct. We zien dat in dit
geval ?
v = 2,5 en k ? = 1,65. Met k h = 1,0 en ? 0 = 1% ter plekke
van de beschouwde doorsnede levert dit ?
1 = 0,66 f b.
De oplegreactie wordt hiermee: V2 = 2 ? 0,66/0,48 ? V1 =
2,74 ? V1
Figuur 3 is de ligger van figuur 2 die indirect is opgelegd met
een tand van halve hoogte. De tand heeft dus de hoogte van
figuur 1. We weten nu absoluut zeker dat de maximaal te
leveren dwarskracht tussen V1 en V2 ligt. k
? is dus altijd kleiner
dan 2,74.
In 'Nokken met die tanden (3)' [3] wordt de bovengrens van k
?
op 1,9 gesteld. Dit komt ongeveer overeen met het gemiddelde
van bovengenoemde waarden van figuur 1 en figuur 2.
Een essentieel onderdeel bij een tandoplegging is de horizon-
tale trekband; deze is minstens zo belangrijk als de trekband bij
gewone balken zoals in de liggers van figuur 1 en 2. De grootte
van de kracht in deze trekband wordt bepaald door verschui-
ving van de momentenlijn over een afstand gelijk aan de
hoogte van de tand. Toepassing van VBC artikel 9.11.1.2 zou
betekenen dat de trekband berekend moet worden met het
moment dat op een afstand van (1/4?1/8 q?L
2) / 1/2 q?L = 1/16 L
van de ondersteuning aanwezig is.
Het beproefde model van artikel 'Nokken met die
tanden! (2)' [2]
Gezien de ontvangen opmerkingen van een aantal collega's het
volgende:
De in [2] beproefde balk is een kopie van een in de praktijk
aangetroffen tandoplegging. Soortgelijke details zijn overigens
op vele plaatsen in vele projecten aangetroffen. Het is onmoge-
lijk om de krachtswerking met deze detaillering te waarborgen.
Gezien de discussie over dit detail in een geschil tussen markt-
partijen, heb ik destijds besloten deze balk '1-op-1' te beproe-
ven. De detaillering van de beproefde tand is dus gelijk aan de
praktijkdetaillering. In de praktijk wordt de opgebogen wape-
ning, die bij grote overspanningen bestaat uit Ø20 en Ø25,
helaas beschouwd als ophangwapening.
Deze wijze van detailleren is een absoluut verkeerde interpreta-
tie van de NEN 6720. Van deugdelijke knoopvorming is geen
sprake. De ophangwapening moet bestaan uit beugels zoals in
[3] wordt aangegeven. Deze beugelwapening moet de langswa-
pening op deugdelijke wijze omsluiten. Bovendien moet voor
een goede knoopvorming aandacht worden besteed aan de
detaillering loodrecht op de balk.
Plaatsing beugels
In [3] werd stilgestaan bij de plaatsing van de beugels. Aange-
kondigd werd dat er in dit kader alsnog een beproeving van de
1 Voorbeeld 1 dwarskrachtslankheid
2 Voorbeeld 2 dwarskrachtslankheid
3 Voorbeeld 3 dwarskrachtslankheid
L
L/d
1 = 20
d
1
V
1 ?
1 25% ?1 25% ?
1
V
1
h
L/d
2 = 10
d
2
V
2 = 2,74 V
1 ?
2 25% ?
2
%? ?
2 %? ?
2 25% ?
2
L/d
1 = 20 L/d
2 = 10
d
1 d
2 ?
2
prof.ir. C.S. Kleinman
TU Eindhoven, fac. Bouwkunde,
Constructief Ontwerpen
1
2
3
thema
Nokken met die tanden! (4) 1 2009 8
I LITERATUUR
1 Kleinman , C.S., Nokken met die tanden! Cement 2006/7.
2 Kleinman , C.S., Nokken met die tanden! (2). Cement 2007/2.
3 Kleinman , C.S., Nokken met die tanden! (3). Cement 2007/3.
4 Middeldorp, A en Lagendijk, P., Berekenen en detailleren van beton-
constructies (3), Korte console en tandoplegging. Cement 2004/5.
4 VBC-nok gewapend conform
berekening uit Cement 2004/5
5 KN-nok met wapening dichter
tegen de keel
6 Verplaatsing uitgezet tegen
oplegreactie VBC-nok en KN-nok
7 Scheurvorming uitgezet tegen
de oplegreactie VBC-nok en
KN-nok
8 Bezwijkpatroon VBC-nok
9 Bezwijkpatroon KN-nok
10 Schematisering vakwerkmodel
nokken zou plaatsvinden. Dit experiment heeft in augustus
2007 plaatsgehad.
Er zijn twee proefbalken gemaakt. Iedere balk werd voorzien
van twee nokken. Eén kant (verder: VBC-nok) werd gewapend
conform de berekening in Cement 2004/5, de andere kant
(verder: KN-nok) conform de uitgangspunten uit [3]. De
VBC-nok (fig. 4) was voorzien van 3 beugels Ø12. De afstand
vanaf de keel bedroeg respectievelijk 96, 246 en 396 mm.
Beugelwapening was in totaal dus 3 x 113 = 339 mm
2 dubbel-
snedig. De buigtrekwapening bestond uit 4Ø16.
De KN-nok (fig. 5) was voorzien van 4Ø10, vanaf de keel
respectievelijk 35 (2 beugels), 160 en 280 mm. Derhalve 4 x 79
= 316 mm
2 dubbelsnedig. De buigtrekwapening bestond uit
5Ø16. In figuur 6 wordt de relatie tussen vijzelkracht en de door-
buiging in het midden van de balk voor de 4 proeven (elke balk
aan elke zijde beproefd) weergegeven. De gemiddelde betondruk-
sterkte tijdens de proef bedroeg 35 N/mm
2. De gemeten E-modu-
lus bedroeg 23 500 N/mm
2.
VBC-proef
Bij de VBC-proef vonden we een oplegreactie van 258 kN bij
bezwijken. De oplegreactie tengevolge van de ontwerpbelasting
bedroeg 210 kN. Gezien het bezwijkpatroon kunnen we conclu-
deren dat de staalspanningen maatgevend zijn. De toegepaste
staalkwaliteit was FeB500 met een vloeigrens van 550 N/mm
2 en
een breukgrens van 630 N/mm
2. De conform de NEN 6720 in
rekening te brengen staalspanning bedraagt 435 N/mm
2. De
maximale ontwerpbelasting zou daarmee ongeveer
435/600 ? 258 = 187 kN mogen bedragen. Met het in rekening
brengen van een horizontale belasting daalt deze waarde nog
verder.
Van groot belang voor de praktijk is te bezien hoe het verloop
van de scheurvorming is. Geconstateerd werd een scheurwijdte
van 0,2 mm bij een oplegreactie van 100 kN en een scheur-
wijdte van 0,3 mm bij 115 kN.
De oplegreactie ten gevolge van het eigen gewicht bedraagt
reeds 100 kN. We kunnen dus concluderen dat een belasting in
de orde van grootte van het eigen gewicht al een ontoelaatbare
scheurvorming veroorzaakt. De representatieve belasting
bestaat verder uit een variabele belasting die een oplegreactie
van 60 kN veroorzaakt. De scheurwijdte bij deze gebruiksbelas-
ting bedraagt in dit geval 0,5 mm.
De veelal toegepaste berekening inzake scheurvorming
conform VBC art. 8.7.2 voldoet dus niet. Van grote invloed is
3Ø10
4Ø16
bgl.Ø12 bgl.Ø10 bgl.Ø10 bgl.Ø10
bgl.Ø10 bgl.Ø12
bgl.Ø12
5Ø20
120 204 140 140 150 150 96 290 90
1000 380
bgl.Ø10 bgl.Ø10 bgl.Ø10
bgl.Ø10 bgl.Ø10 2x bgl.Ø10bgl.Ø10
bgl.Ø10
bgl.Ø10
3Ø10
5Ø16
5Ø20
90 200 6060 120 120 140 140 280 10
380 25
-500
0 -2 24681012141650 100 150 200 250 300 350 400
450
VBC 1VBC 2KN 1KN 2 R (kN)
u (mm) (in het midden van de balk)
0 50 100 150 200 250
300 350 400
0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2 1,4 1,6
VBCKleinman oplegreactie
scheurwijdte
4
5
6
7
Nokken met die tanden! (4) 1 2009 9
het vloeien van de beugelwapening. Dit artikel is daar niet voor
geschreven.
Het verloop van de scheurvorming uitgezet tegen de oplegreac-
tie wordt weergegeven in figuur 7. Foto 8 geeft een overzicht
van het bezwijkpatroon.
KN-proef
Bij de KN-proef werd het detail gewapend op de manier zoals
berekend in [3].
De bezwijkbelasting (vijzel) bedroeg in dit geval 635 kN (excl.
e.g.) overeenkomend met een oplegreactie van 381 kN
(excl.e.g.).
Voeren we hier dezelfde vergelijkingswaarden voor de staal-
spanning in, dan bedraagt de toelaatbare oplegreactie:
435/600 ? 381 = 276 kN. De tand voldoet dus ruimschoots aan
de gestelde eisen (210 kN ontwerpbelasting).
Het verloop van de scheurvorming uitgezet tegen de oplegreac-
tie wordt eveneens in figuur 7 weergegeven. Het bezwijkpa-
troon wordt getoond in foto 9. We zien dat bij de gebruiksbe-
lasting van 160 kN de scheurwijdte slechts 0,15 mm is.
De KN-nok laat zien dat juist door het begrenzen van de staal-
spanningen in de beugel dicht bij de keel en het begrenzen van
de staalspanningen in de horizontale trekband het zeer goed
mogelijk is om de scheurwijdte te beperken.
Vakwerkanalogie
Veelal wordt bij de dimensionering van de oplegging verwezen
naar de voor iedere constructeur vertrouwde vakwerkanalogie.
Maar is deze wel zo vertrouwd en vanzelfsprekend?
We bezien figuur 10a. De krachtswerking vertoont een tweetal
opmerkelijke zaken. Ten eerste de kracht in de ophangwape-
ning, staaf 16. Deze is 1,5 maal de oplegreactie P. Daarbij
constateren we dat de kracht in staaf 8 een trekkracht van
0,71 P bedraagt. Het is echter niet te verwachten dat er in staaf
8 een trekkracht aanwezig zal zijn. Vandaar dat men in de lite-
ratuur veelal een schematisering aantreft als in figuur 10b. Ook
bij deze schematisering is de ophangkracht in staaf 16 gelijk
-1-
-5- -7--6- -8-
-16-
a-17--10- -9- -11- -12- -13- -2-
-14- -15-
-18- -19--3- -4-
a a a aa
aa
a
P
2,5 P
2,5 P
-7- -6- -8-
-16-
a -14- -15-
a a a aa
aa
a
P
2,5 P
2,5 P
aan 1,5 P. Daar verandert dus niets aan. De trekkracht in staaf
7 wordt eveneens 1,5 P. Zoals in het artikel 'Berekenen van
tandopleggingen volgens de VBC' elders in dit nummer wordt
aangegeven is het mogelijk een vakwerkmodel te creëren
waarbij de kracht in de ophangwapening wel gelijk is aan P.
Voorwaarde voor het hanteren van een vakwerkanalogie is
consequent handelen en zodanig detailleren van de tand dat
het beoogde model ook daadwerkelijk gaat optreden.
In een tandconstructie is sprake van een schijfconstructie waarbij
met name de stijfheid van beton, en de stijfheid van de horizon-
tale- en de ophangwapening (lees beugelconfiguratie) een grote
rol speelt. In dit licht moeten de resultaten van de berekeningen
in het artikel 'Nokken met die tanden! (1)' [1] worden bezien. De
daarin weergegeven resultaten zijn verkregen uit niet-lineair-
elastische schijfberekeningen inclusief discrete scheurvorming,
waarbij de gehele zone voor en rondom de zogeheten ophangwa-
pening minutieus is onderzocht.
)
10
8 9
a
b
Reacties