Als gevolg van geïnduceerde aardbevingen in noordoost Groningen kunnen bestaande woningen worden belast door seismische belasting. Deze woningen zijn daar aanvankelijk niet op ontworpen. Veelal is de stabiliteit maar net voldoende om de windbelasting op te nemen. Om die reden moet kritisch worden gekeken naar de capaciteit van de constructie. Auteur:prof.ir. Simon Wijte (Adviesbureau ir. J.G. Hageman / TU Eindhoven)
themaWoningen onder aardbevingsbelasting1201526themaWoningen onderaardbevingsbelastingAls gevolg van ge?nduceerde aardbevingen in noordoost Groningen kunnen bestaande wonin-gen worden belast door seismische belasting. Deze woningen zijn daar aanvankelijk niet opontworpen. Veelal is de stabiliteit maar net voldoende om de windbelasting op te nemen. Omdie reden moet kritisch worden gekeken naar de capaciteit van de constructie.1Beoordelen van bestaande woningen met betonen metselwerk onder seismische belastingWoningen onder aardbevingsbelasting 12015 27eRd1eRd2fd1fd2 0,5 fd1NSdNSdMRd= eRdNSdIn de betreffende regio is sprake van een grote diversiteit aanwoningen. Er zijn vrijstaande woningen en woningen in een rij.De ouderdom ervan is ook wisselend. Wel is er sprake van eenrelatie tussen de wijze waarop de huizen zijn gebouwd en deouderdom ervan. Bij de oudste woningen is vaak sprake vandragende, metselwerkwanden en -vloeren die bestaan uit eenhouten balklaag met vloerdelen. Veelal gaat het daarbij omlangere wanden in twee richtingen.Bij meer recent gebouwde woningen zijn de dragende wandenuitgevoerd in beton of metselwerk en zijn de vloeren meestalvan beton. Mede door de toepassing van betonvloeren is demassa van deze woningen significant hoger dan die van deoudere. Omdat de effecten van aardbevingsbelastingen medeworden bepaald door de massa van de constructie, mag wordenverwacht dat bij deze recente woningen de vervormingen en deinwendige krachten bij aardbevingsbelasting groter zijn dan bijde oudere woningen.De constructies van de meer recente huizen hebben daarnaastde eigenschap dat de weerstand tegen horizontale belastingenin ??n richting veelal beperkt is. De dragende wanden zijnnamelijk vaak parallel aan elkaar geplaatst en de lengte van dedwarswanden ? die de stabiliteit voorzien in de andere richting? is beperkt. Dit om zo een vrije indeelbaarheid van de woningmogelijk te maken. De weerstand in de zwakke richting is vaakzo bepaald dat de capaciteit tegen windbelasting juistvoldoende is.Een voorbeeld hiervan is de constructie van een rij woningenwaarbij de weerstand tegen horizontale belastingen is geba-seerd op de gesommeerde breedte van de actieve penanten (ziehiervoor NPR 6791 en NPR 9096-1-1). Vaak zijn afmetingenen aantal van de aanwezige penanten juist voldoende om aande gestelde eisen te voldoen. Indien een aantal woningen in eenrij is geplaatst, neemt de windbelasting op deze rij niet signifi-cant toe met het aantal woningen. De weerstand tegen eenhorizontale belasting per woning uit het rijtje kan dus afnemennaarmate er meer woningen in een rij staan. Omdat de aardbe-vingsbelasting is gerelateerd aan de massa van de woning,neemt daarbij het belastingseffect per woning niet af als ermeer woningen in een rij staan. Bij een toenemend aantalwoningen in een rij, zal bestandheid van de constructie vande afzonderlijke woningen tegen de effecten van aardbevings-belastingen dus steeds kritischer worden.In aanleg worden er verschillende typen constructies toegepastbij een rij woningen. Deze constructies zijn bijvoorbeeld te onder-scheiden naar de wijze waarop de stabiliteit wordt voorzien:- raamwerken;- bouwmuren met penanten;- doosconstructies; constructies met lange stabiliteitswanden intwee richtingen.Nieuwe omstandighedenDoor het optreden van de ge?nduceerde aardbevingen is ersprake van een nieuwe belasting. Daar zijn de eerder gebouwdewoningen niet op ontworpen. Voor het beoordelen van deconstructieve veiligheid moet de weerstand van deze bestaandeconstructies tegen de effecten van aardbevingsbelastingenworden getoetst. Hoe dit kan worden gedaan, is beschreven inde ontwerpversie van NPR 9998 [1]. Nadrukkelijk wordt opge-merkt dat deze ontwerp-NPR, die op het moment van verschij-nen van dit artikel voor commentaar beschikbaar is, op diversepunten nog significant kan worden aangepast voordat hij defi-nitief wordt. Eerder dan deze NPR is door het Ministerie vanEconomische Zaken een Interim Advies [2] uitgegeven. Ditom, vooruitlopend op definitieve regelgeving, aanwijzingen tegeven om de constructies in nieuwbouwplannen voldoendebestand te laten zijn tegen de effecten van aardbevingen.De ontwerp-NPR, die voor een groot deel is gebaseerd opEN 1998-1 (Eurocode 8), beschrijft verschillende methodenom de respons van een constructie bij een belasting dooraardbevingen te bepalen:- Methoden op basis van lineair gedrag:- Het bepalen van een statische equivalente horizontalebelasting.- Het uitvoeren van een modale responsberekening.- Methoden op basis van niet-lineair gedrag:- Het uitvoeren van een pushover-berekening.- Het uitvoeren van een niet-lineaire berekening in een tijds-domein.Het toetsen van de constructie bij een equivalente, statische,horizontale belasting sluit het meest aan bij de in Nederlandbekende berekeningsmethodieken voor het toetsen van destabiliteit. De grootte van de equivalente last kan wordenprof.ir. Simon WijteAdviesbureau ir. J.G. Hageman /TU Eindhoven1 Vrijstaande woningen2 Invloed van de druksterkte op de grootte van de momentcapaciteit2themaWoningen onder aardbevingsbelasting12015280,0 0,2 0,4 0,6 0,8 1,0 1,2 1,4 1,60,00,51,01,52,02,53,03,5Sd/agT [s]q = 1,0q = 1,5q = 2,03 Ontwerpspectrum voor verschillende waarden van q? de gebruiksaanwijzing van de auto wordt vaak beter bewaarddan de bouwtekening van het huis. Het gemeentearchief biedthier vaak een oplossing; uit de tekeningen blijkt meestal welktype vloer is toegepast en welk materiaal is gebruikt voor dedragende wanden. De kwaliteit van deze materialen is nietaltijd even eenvoudig te achterhalen. Bij betonconstructies zijnde kwaliteiten van het beton en de wapening normaliter op detekeningen vermeld. Bij steenconstructies ontbreekt deze infor-matie echter veelal.Als informatie over de materiaaleigenschappen ontbreekt,zou aanvullend onderzoek moeten worden verricht. Evenwelheeft de druksterkte van beton en metselwerk bij de constructievan eengezinswoningen vaak een beperkte invloed op demomentcapaciteit van de diverse doorsneden. Bij wandenwordt de momentcapaciteit vooral bepaald door de grootte vande normaalkracht, de dikte van de wand en de eventueelaanwezige wapening. De hoogte van de drukzone is vaak zoklein ten opzichte van de dikte van de wand, dat variaties indruksterkte, die deze hoogte be?nvloeden, geen significanteffect hebben op de momentcapaciteit. In figuur 2 is grafischweergeven dat bij beperkte normaalkrachten een halvering vande druksterkte slechts tot een beperkte reductie van demomentcapaciteit hoeft te leiden. Ditzelfde geldt voor vloerenwaarin een beperkte hoeveelheid wapening aanwezig is. Ookdaar heeft de druksterkte van beton slechts een beperkteinvloed op de momentcapaciteit.Mede vanwege deze overwegingen is in de ontwerp-NPRgesteld dat bij de beoordeling van de constructies in gevolg-klasse CC1B, zonder verder onderzoek een aanname kanworden gedaan voor de eigenschappen van het metselwerk.Deze aannamen zijn gebaseerd op de eigenschappen vanmetselwerk dat is vervaardigd met standaard kalkzandsteenen mortel met een gangbare druksterkte.Detailleringseisen en gedragsfactorenZowel gewapende betonconstructies met kleine wapeningsper-centages als ongewapende betonconstructies als steenconstructiesdie worden belast door een relatief kleine normaalkracht, kunneneen rotatiecapaciteit ontlenen aan de grote krommingen dieaanwezig zijn als de momentcapaciteit wordt bereikt. Deze rotatie-capaciteit maakt het mogelijk om tijdens een aardbeving energieop te nemen. Dit zal zeker tot schade en blijvende vervormingenleiden, maar de constructie is wel in staat zijn primaire functie tevervullen en mensen zullen in staat zijn de constructie na de aard-beving te verlaten.Om bij het bepalen van de weerstand tegen aardbevingsbelastinggebruik te kunnen maken van deze vervormingscapaciteit, is inNEN-EN 1998-1 de gedragsfactor q ge?ntroduceerd. Deze factor iseen indicatie voor de vervormingscapaciteit van de constructies.bepaald met het in de ontwerp-NPR beschreven ontwerpspec-trum. Afhankelijk van de eerste trillingsperiode van debeschouwde constructie, is hieruit een waarde af te leiden voorde verhouding tussen de waarde van het ontwerpspectrum ende piekgrondversnelling (Sd/ag).De bepaling van de eerste trillingsperiode van een beton- ofsteenconstructie is niet eenduidig, omdat de stijfheid van deconstructie fors wordt gereduceerd zodra de constructiescheurt. In EN 1998-1 is gesteld dat voor het bepalen van detrillingsperiode bij beton- en steenconstructies mag wordenuitgegaan van het gemiddelde van de ongescheurde engescheurde stijfheid.De equivalente statische horizontale last die de constructie moetkunnen weerstaan, volgt nu uit de verhouding Sd/ag, de maximalepiekgrondversnelling en de massa van de constructie:Fb= Sd/ag ag mwaarin:Fbis de rekenwaarde van de equivalente statische lastSd/agis de verhouding die met het ontwerpspectrum wordtbepaaldagis de voorgeschreven maximale piekgrondversnellingm is de massa van de constructieBeschikbare gegevensOm een van de genoemde methoden voor het bepalen van derespons te kunnen toepassen, is het noodzakelijk eerst de rele-vante gegevens van de beschouwde constructie te verzamelen.Belangrijk is daarbij kennis van de afmetingen en de toegepastematerialen. Veel van deze informatie is te herleiden uit bouw-tekeningen van de beschouwde constructies. Jammer genoegzijn veel eigenaren niet meer in het bezit van de bouwtekeningen3Woningen onder aardbevingsbelasting 12015 290510152025303540450 5 10 15 20 25 30 35 40totalehorizontalekracht[kN]verplaatsing [mm]geschematiseerd ??n-massa-veersysteemverplaatsing 1everdiepingsvloerverplaatsing 2everdiepingsvloerdydmk*4 Resultaten pushover-berekening voor eenwoonhuis en de schematisering tot eenmassa-veersysteemwordt ook de mogelijkheid geboden om bij betonconstructies metductiliteitsklasse DCL uit te gaan van de lagere gedragsfactorendie voor steenconstructies zijn beschreven.SteenconstructiesOok voor steenconstructies zijn detailleringseisen en gedragsfac-toren beschreven. Zo zijn er eisen gesteld aan de wanddikte vanmetselwerkwanden. Volgens EN 1998-1 mag de weerstand vanmetselwerk in het vlak van de wand in rekening worden gebracht,als deze wanden een dikte hebben van minimaal 170 mm. Dezeeis is gesteld om de wanden voldoende bestand te laten zijn tegende aardbevingseffecten in de richting loodrecht op het vlak van dewand. Immers een wand die in de zwakke richting bezwijkt, kanin de sterke richting geen bijdrage leveren aan de weerstand. Hetzal bekend zijn dat wanden met een dergelijke dikte in Nederlandweinig zijn toegepast. Daarom is deze eis in de ontwerp-NPRvervangen door de eis dat moet worden aangetoond dat dewanden ook voldoende sterk zijn in de richting uit het vlak. Ditkan onder andere worden aangetoond met behulp van tabel 9.3van de ontwerp-NPR, waarin voor verschillende wanddikten enbenuttingsgraden is vermeld welke piekgrondversnelling dewanden kunnen weerstaan. Opgemerkt moet worden dat de weer-stand van de traditionele spouwmuur, met een 100 mm dikdragend binnenblad, bescheiden is als deze uitsluitend door devloeren wordt gesteund. De maximale piekgrondversnelling diekan worden weerstaan door zo'n spouwmuur is volgens de tabelkleiner dan 0,1g.In de ontwerp-NPR zijn voor steenconstructies waarden voorgedragsfactoren gegeven (tabel 1). Deze waarde is minimaalgelijk aan 1,5. Als het metselwerk voldoende is verankerdaan de vloeren zodat het voldoet aan de eisen aan metselwerkvolgens NEN-EN 1998-1 en als de benuttingsgraad vanhet metselwerk is beperkt, is een waarde van 2,0 mogelijk.Ingesloten metselwerk ? dit is metselwerk dat als invulwerk isaangebracht in een raamwerk van kolommen en regels ? engewapend metselwerk, waarbij hogere waarden van q mogelijkzijn, komen in Nederland slechts beperkt voor.De waarden voor q zijn gebaseerd op het gedrag van steencon-structies waarin de stijfheid van de stabiliteitswanden signifi-cant groter is dan in de Nederlandse praktijk vaak het geval is.Voor constructies met slanke stabiliteitswanden kan een hogerewaarde voor de gedragsfactoren worden gevonden door eenpushover-berekening uit te voeren.PushoverberekeningDoor het uitvoeren van een pushover-berekening is het mogelijkhet gebruik van een hogere waarde voor q te onderbouwen dan dewaarden die voor metselwerk en betonconstructies van ductili-Op basis van de grootte van q kan de grootte van de verhoudingtussen de waarde van het ontwerp-responsspectrum en de piek-grondversnelling, Sd/ag, worden gereduceerd (fig. 3).De grootte van de gedragsfactor is in NEN-EN 1998-1 en deontwerp-NPR voor een aantal typen beton- en steenconstruc-ties beschreven.BetonconstructiesDe gedragsfactor is afhankelijk van de ductiliteit van een construc-tie. Betonconstructies worden in NEN-EN 1998-1 in verschillendeductiliteitsklassen ingedeeld: DCL, DCM en DCH, achtereenvol-gens constructies met een lage, een gemiddelde en een hoge ducti-liteit. De ductiliteit van betonconstructies kan onder andereworden verbeterd door drukwapening en voldoende beugels in deconstructie aan te brengen. Om een constructie in de ductiliteits-klasse DCM of DCH in te mogen delen, moet de constructie aanin NEN-EN 1998-1 beschreven detailleringsregels voldoen. In deontwerp-NPR is gesteld dat bij de nieuwbouw van constructieswaarbij de maximale piekgrondversnelling groter is dan 0,2g, dedetaillering zo moet zijn uitgevoerd dat ten minste aan de eisenvoor DCM wordt voldaan.In tabel 5.1 van NEN-EN 1998-1 zijn de gedragsfactorenbeschreven voor betonconstructies die voldoen aan de eisenvoor DCM of DCH. De waarde van q is hierbij afhankelijk vanhet constructietype en de wijze van detailleren. Bij constructiesdie voldoen aan DCM is q ten minste gelijk aan drie terwijl bijDCH een waarde van vier kan worden gebruikt.Het is evident dat in vloeren en wanden van bestaande construc-ties voor woningen geen drukwapening en beugels zijn toegepast.Deze betonconstructies zullen niet voldoen aan de eisen voorDCM en DCH. De gedragsfactor is daarom niet direct beschik-baar via de tabellen en zal op een andere wijze moeten wordenbepaald. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan door het uitvoerenvan een niet-lineaire pushover-berekening. In de ontwerp-NPR4themaWoningen onder aardbevingsbelasting1201530**2Tmk= T p=?qRmkddR fk mR22 1**{ / }myd===De grootte van de gedragsfactor is uit de ductiliteit van deconstructie af te leiden met de volgende vergelijking:T p=?qRmkddR fk mR22 1**{ / }myd===Tot slot kan met de grootte van T en q de equivalente horizon-tale kracht worden bepaald uit de massa van de constructie enhet in figuur 3 gegeven designspectrum.Het effect van de belasting toetsenDe constructie heeft volgens de ontwerp-NPR voldoende weer-stand tegen de effecten van de aardbevingsbelasting als wordtvoldaan aan de volgende vergelijking:Ed Rdwaarin:Edis het effect van de rekenwaarde van de belastingen bij deseismische ontwerpsituatieRdis de rekenwaarde van de weerstand van de constructieBij gedrukte ongewapende beton- en steenconstructies wordtde momentcapaciteit van de doorsnede bepaald door degrootte van de normaalkracht en de beschikbare hefboomsarm.Zoals gesteld heeft een reductie van de druksterkte, in dit gevalten gevolge van de voorgeschreven parti?le belastingsfactoren,nauwelijks effect op de grootte van de beschikbare hefbooms-arm en dus ook nauwelijks op de momentcapaciteit. De parti?lefactor op de druksterkte van beton- en metselwerk heeftdaarom geen significant reducerend effect op de karakteristiekeweerstand. Dit is gelijk aan de situatie bij gewapende doorsne-den met een beperkte wapeningsverhouding. Mede daarom isin de ontwerp-NPR een aanvullende factor opgevoerd voor dereductie van de karakteristieke weerstand van de constructie.Zodoende geldt voor Rdde volgende vergelijking:T p=?qRmkddR fk mR22 1**{ / }myd===waarin:R{fk/ m} is de weerstand van de constructie volgens de materi-aalgebonden Eurocode op basis van de karakteristiekemateriaaleigenschappen en een parti?le factor voor dereductie van de materiaaleigenschappenteitsklasse DCL zijn gegeven. Bij een pushover-analyse wordt dezijdelingse verplaatsing van de constructie bepaald bij voorge-schreven verhoudingen van de horizontale kracht over de hoogtevan de constructie. Bij de berekening moet worden uitgegaan vanzowel fysisch als geometrisch niet-lineair gedrag, bepaald door hetgemiddelde materiaalgedrag. Als deze eigenschappen niet in derelevante materiaalgebonden Eurocode zijn beschreven, is eenbeschrijving opgenomen in de ontwerp-NPR.Voor beton is in de ontwerp-NPR een relatie tussen en beschreven waarbij aan de trekzijde een numerieke softe-ningstak is toegevoegd. Dit is gedaan om het tension stiffening-effect, waardoor de stijfheid van de constructie na het ontstaanvan de eerste scheuren niet ineens sterk wordt gereduceerd, inrekening te brengen.In het algemeen is de convergentie van deze berekeningen hetbeste als ze worden uitgevoerd door de constructie eenverplaatsing op te leggen en de daarvoor benodigde kracht tebepalen. In de ontwerp-NPR is beschreven dat de maximaleverplaatsing wordt gevonden indien aan een van de volgendedrie voorwaarden is voldaan:- In een doorsnede wordt de voor het materiaal beschrevenuiterste vervorming bereikt;- De weerstand van de constructie is afgenomen tot 80% vande maximale weerstand;- Er treedt instabiliteit op in de constructie.Voor een constructie van een rij woningen is een voorbeeld vande resultaten van een pushover-berekening gegeven in figuur 4.Deze resultaten kunnen, met behulp van bijlage B van NEN-EN1998-1, worden omgezet tot die van een ??n-massa-veersys-teem met een elasto-plastische veer en een equivalente massam*. Het elastische deel van de veer heeft een veerstijfheid k*.Het resultaat van deze methode is eveneens aangegeven infiguur 4. Uit de zo bepaalde eigenschappen, kunnen vervolgensde trillingsperiode T en de ductiliteit ? worden bepaald metbehulp van de volgende twee vergelijkingen:Tabel 1 Waarden voor de gedragsfactor q van metselwerkuitvoeringsmethode qfactorbij het gebruik van ongewapend metselwerk dat alleen voldoet aande eisen van NEN-EN 1996-1-1q = 1,5bij het gebruik van ongewapend metselwerk dat voldoet aan de eisenvan NEN-EN 1998-1 0,08 q = 2,00,08 < 0,23 q = 2,28 ? 3,40,23 < q = 1,50bij ingesloten metselwerk q = 2,0bij gewapend metselwerk q = 2,5waarin: = NSd/( l t fd)NSdis de rekenwaarde van de normaaldrukkracht in de wandl is de lengte van de metselwerkwandt is dikte van de metselwerkwandfdis de karakteristieke waarde van de druksterkte van het metselwerk volgens NEN-EN 1996-1-1Woningen onder aardbevingsbelasting 12015 315 Woningen in een rijvloeren. Naar het gedrag van deze constructies bij seismischebelastingen zal ook in de commentaarperiode van de NPRnader onderzoek worden uitgevoerd, met als doel de toepas-baarheid op een onderbouwde wijze te laten toenemen.Een tweede constructieonderdeel dat mogelijk kritisch is, is eenbetonvloer die uit geprefabriceerde elementen is opgebouwd enwaarbij geen aanvullende maatregelen zijn genomen om deschijfwerking te versterken. Het niet toepassen van aanvullendemaatregelen is vaak gebaseerd op CUR-rapport 136 `Voegen ingeprefabriceerde vloeren'. De horizontale krachten op de vloer-schijven kunnen bij een seismische belasting echter groter zijndan in de situatie met wind. Met als mogelijk gevolg dat deconclusie moet worden getrokken dat de schijfwerking vandeze vloeren dient te worden verbeterd om de effecten van deseismische belasting te kunnen weerstaan.Tot slotAls de constructie wordt getoetst met een equivalente statischelast, moeten de trillingsperiode en de gedragsfactor voor deconstructie worden bepaald. Bij constructies met lange stabiliteits-wanden kan de gedragsfactor worden ontleend aan tabellen inNEN-EN 1998-1 of de ontwerp-NPR. Met name bij constructiesmet een slanker stabiliteitssysteem zou als alternatief een hogerewaarde van q kunnen worden bepaald met een pushover-bereke-ning. Op die wijze kan een lagere equivalente statische last wordengevonden. Vervolgens dient te worden aangetoond dat deconstructie in staat is deze equivalente last met voldoende margete weerstaan. Uitgewerkte voorbeelden van deze berekeningen zijnbeschikbaar op de website van NEN. Ris de parti?le factor voor de weerstand van deconstructieDe grootte van de parti?le factor voor de constructie Risafhankelijk van de gevolgklasse van de beschouwde constructieen is voor CC1 tot en met CC3 respectievelijk gelijk aan 1,1, 1,2en 1,3. De hier beschreven parti?le factor voor de materiaal-eigenschappen m, is bedoeld om degradatie-effecten van hetmateriaal tijdens het optreden van de seismische belasting tebeschrijven. Voor betonconstructies zijn hiervoor in hoofdstuk5 van de ontwerp-NPR dezelfde waarden aangehouden als dievoor de reguliere parti?le factoren die bij het toetsen van defundamentele belastingscombinatie worden gehanteerd. Voorsteenconstructies is mgelijk aan 1,5. Dit is gelijk aan de waardedie bij het toetsen van de fundamentele belastingscombinatiewordt aangehouden voor constructies in CC1. Voor staal- enhoutconstructies is de waarde voor min respectievelijk hoofd-stuk 6 en 8 van de ontwerp-NPR gelijkgesteld aan 1,0.Alternatieve toetsenHet voorgaande gaat uit van het toetsen van een belastings-effect door het vergelijken van de optredende inwendige krach-ten aan de weerstand van de constructie. Internationaal is hetook gebruikelijk om niet de optredende krachten, maar deoptredende verplaatsingen te toetsen. Deze worden getoetstaan een verplaatsingseis. Dergelijke verplaatsingseisen zijnbijvoorbeeld ook opgenomen in EN 1998-3, deel 3 van Euro-code 8. Dat is het deel dat is bedoeld voor het toetsen enversterken van bestaande constructies. Voor steenconstructieszijn in dit deel van Eurocode 8 verplaatsingseisen opgenomendie zijn gerelateerd aan de verhouding tussen de afstand tussenhet punt met het grootste moment en het momentennulpunt inde wand, en de dikte van de wand (dit is de hoogte van debeschouwde doorsnede). Deze eis is vooralsnog niet overgeno-men in de ontwerp-NPR. Dit omdat op dit moment niet duide-lijk is waarom de invloed van de grootte van de normaalkrachtin de constructie op de vervormingscapaciteit niet isbeschouwd. Daarnaast is de betrouwbaarheid die wordt bereiktdoor het toepassen van deze eisen nog onvoldoende bekend.Kritische onderdelenHet is evident dat bestaande constructies niet zijn ontworpenom de effecten van seismische belastingen te weerstaan. Persituatie zal moeten worden nagegaan in hoeverre de construc-tie in staat is de voorgeschreven effecten van de aardbevingente weerstaan of dat versterkingen noodzakelijk zijn. In hetalgemeen kan worden opgemerkt dat de weerstand van destandaard toegepaste gemetselde spouwmuur zeer kritisch is,vooral als die slechts wordt gesteund door de aansluitende5 LITERATUUR1 NPR 9998:2015 Ontw. Beoordeling van de constructieve veiligheidvan een gebouw bij nieuwbouw, verbouw en afkeuren ? Grondsla-gen voor aardbevingsbelastingen: Ge?nduceerde aardbevingen.2 NEN Interim Advies, Voorlopige ontwerpuitgangspunten voornieuwbouw en verbouw onder aardbevingsbelasting ten gevolgevan de gaswinning in het Groningenveld, 15 mei 2014.
Reacties