StructurenRede, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoonhoogleraar in de Materiaalkunde aan de Afdeling der Bouwkunde van deTechnische Hogeschool Eindhoven, op vrijdag 23 oktober 1970,doorir.P.C.Kreijger.Als doelstelling voor deze intreerede koosik de waardebepaling van de materiaalkundevoor de bouwkundig ingenieur en de conse-quenties daarvan voor zowel het studiepro-gramma als voor de ontwikkeling in hetbouwen. Wat de kwalificatie bouwkundigingenieur betreft, het is de laatste tijd duide-lijk geworden dat in principe een tweedetype ontstaat: namelijk naast de traditionele,ontwerpende bouwkundig ingenieur, diegenebij wie de voorkeur uitgaat naar een socio-logische of een aoclatrlsche aanpak van debouwkundige problematiek. Mijn voorkeurgaat uit naar een sociatrische beschouwingals uitgangspunt voor het bouwen. Immers,in de verhoudingen tussen individuen en ge-meenschappen gaat de sociologie uit van debestudering der structuren van deze ge-meenschappen. Zij ziet zich ten slotte ge-geplaatst voor het individuele vraagstuk vande mens en zijn arbeidsvreugde. De sociatriedaarentegen poogt een benadering vanuit demens en vanuit het individuele te geven. Zijbeoogt in de relatie tussen individu en ge-meenschappen, tussen het 'ik ben' en het'behoren bij', het individuele prestatie- enuithoudingsvermogen op zo hoog mogelijkpeil te brengen en te houden.Reeds uit deze beperkte aanduidingen komtnaar voren, dat het materi?le overheerst inde arbeid van de ontwerpende bouwkundigingenieur, bij de sociatrische bouwkundigedaarentegen uitgangspunt en doel beide vaneen immaterieel karakter zijn. Ik wil daaromnagaan in hoeverre de materiaalkunde bijkan dragen tot beide aspecten, te beginnenmet het materi?le, zo mogelijk culminerendin het geestelijke. De meer filosofischevraagstelling zal daarbij worden: kan geestworden beschouwd als een materiaal of zijnwellicht beide, geest ?n materiaal te be-schouwen als afgeleiden van een meer uni-verseel iets met wellicht een trapsgewijzeafdaling van dat universele via het psychi-sche naar fysische energie of materie.Enerzijds zal ik aansluiting zoeken bij dealchimie - mijns inziens ten onrechte welgenoemd de primitieve scheikunde - ander-zijds bij de psycho-cybernetica. Dit pastoverigens bij een essentieel kenmerk van demateriaalkunde, nl. het bezien van problemenvanuit meerdere disciplines. Zo zal de ont-werpende ingenieur de mogelijkheden vanbouwmaterialen slechts dan volledig kunnenCement XXII (1970) nr. 11uitbuiten, indien hij een goed inzicht heeftin hun fysische, chemische en mechanischeeigenschappen en in een aantal gevallen -onder andere bij beton - tevens bekend ismet de veelal bepalende invloed van de be-reidingswijze op deze eigenschappen.De materiaalkunde waar de ontwerpendebouwkundige ingenieur in de meeste geval-len mee te maken heeft, kent twee facetten:de materiaalkeuze, en de keuring van mate-rialen, d.w.z. het onderzoek naar de deugde-lijkheid in verband met de gestelde eisen.Bij de materiaalkeuze is niet alleen kennisnodig van eigenschappen zoals bijv. sterkteen vormverandering, ook kleur en textuurzijn van betekenis, evenals het bekend zijnmet de handelsvormen. Steeds groter belangmoet worden gehecht aan het complexebegrip duurzaamheid. De genoemde eigen-schappen hangen samen met de structuurvan de materialen, zodat achtergrondkennisbeslist niet gemist kan worden.Tot op heden is het bij de studie voorbouwkundig en civiel ingenieur overwegendgebruikelijk per materiaal zich al deze facet-ten zo goed en zo kwaad als dat gaat eigente maken, waarbij controle van de kennisvan de student geschiedt door middel vaneen soort kruiswoordpuzzel, bestaande uitmeer of minder belangrijke deelvraagjes metslechts ??n correct antwoord; de opsteller ismet dit antwoord bekend en geeft meestaljuist voldoende sleutels voor de oplossing.Bij echte problemen daarentegen heeft menaltijd te maken met gegevens die leiden tottegengestelde eisen, terwijl juist de gewens-te gegevens niet of slechts ten dele bekendzijn.Het beste antwoord volgt dan meestal doorelke mogelijke combinatie van gegevens tegebruiken en de consequenties na te gaan.Het lijkt mij juist bij de materiaalkeuze opdeze realistische wijze te werk te gaan en denadruk te leggen op het zelf combineren vangegevens of van zelf afgeleide gegevens.Reeds de eerstejaars student kan dit prin-cipe volgen bij het vaststellen van de mate-riaalkeuze voor een eenvoudig deelobject.Door namelijk het object te vervangen doorhieraan te stellen gebruikseigenschappen,en het te kiezen materiaal te vervangen doorde intrinsieke materiaaleigenschappen, kanhij in een matrix gemakkelijk het onderlinge453verband aankruisen, waarbij nog gradatiesin relevantie kunnen worden onderscheiden.Na het toekennen van getalwaarden die voorhet gebruik gewenst worden geacht, volgt dekeuze van het materiaal.In vervolg op deze oefening kan naast hethanteren van de gebruikseigenschappen ookde vorm van het object worden gekoppeldaan de vorm waarin bouwmaterialen ver-krijgbaar zijn en die samenhangt met dewijze waarop deze worden vervaardigd enbewerkt. Ten slotte is het ook nog mogelijkde prijs in de oefeningen in te bouwen,waarbij vooral aandacht wordt gevraagd voorde exploitatiekosten, die immers samenhan-gen met de duurzaamheid. Bedenken weverder dat totaalobjecten zijn opgebouwd uitdeelobjecten, dan staat ons met dit soortoefeningen een scala van realistische moge-lijkheden zowel als moeilijkheden ten dien-ste. De limiet van deze oefeningen is juisthet praktijkprobleem waar de ontwerpendebouwkundig ingenieur voor staat, als hij demateriaalkeuze voor zijn ontwerp gaat af-leiden.Bij de behandeling van de materiaalkeuzeben ik wat snel heengelopen over het begripduurzaamheid, dat een aparte behandelingwaard is, zo ??k in de studie voor bouw-kundig ingenieur. Economisch gezien kanmen voor elk ontwerp een optimale uitgangs-duurzaamheid afleiden, zoals dit ook hetgeval is ten aanzien van de mogelijke kwa-liteitsgraderingen per te kiezen materiaal.Immers, geringere duurzaamheid leidt tot hetsneller bereiken van een grenswaarde, zodatvervanging noodzakelijk wordt. In de een-voudigste vorm dient men de aanschafkostengedeeld door de levensduur mede te be-schouwen in de jaarlijkse kosten. Vergelij-king van deze quoti?nten voor de verschil-lende kwaliteiten leidt tot optimale kwaliteits-keuze. Maar, bij het bereiken van de drem-pelwaarde is een keuze te maken tussenvervanging, onderhoud en reparatie. Wan-neer onderhoud wordt beschouwd als eenafneming van de aantastingssnelheid enreparatie als het opnieuw bereiken van deinitiale kwaliteit, dan is de berekening vande optimale uitgangskwaliteit mogelijk. Allesstaat of valt echter met het vaststellen vande levensduur en dit is een technischekwestie.De duurzaamheid is namelijk, zoalsreecjsgezegd, een complex begrip dat pas metrecht kan worden gehanteerd als kennisaanwezig is van algemeen bouwkundige as-pecten, van constructieve aspecten en vanmateriaaltechnische aspecten. Voor dezelaatste is het noodzakelljk de grondslagenvan de materiaalkunde te kennen, zodat deoorzaken van corrosie en aantasting begre-pen kunnen worden. Als de student de struc-turen van de bouwmaterialen in zUn tweedestudiejaar bestudeerd heeft, kan hij in hetderde jaar pas zinvol de duurzaamheid over-denken, waarbij dan tevens de kennis vande algemene bouwkunde en van de con-structieleer op een redelllk peil zUn ge-komen.Materiaalkundig gezien vergt duurzaamheidook ?nderzoek, te weten de ontwikkelingvan adequate methoden om de initiale kwa-liteit te meten en de verandering in kwaliteitte bepalen onder Invloed van het exposltle-systeem, dus van de re?le gebruikssituatie.In principe zijn hierbij drie mogelijkheden:? het lange-duuronderzoek in praktljkomstan-heden,? het lange-duuronderzoek onder in te stel-len kunstmatige expositiesystemen met zin-volle keuze van parameters en variatie hier-in, en? de 'versnelde proeven'.Uit versnelde duurzaamheidsproeven het ge-drag in de praktijk af te leiden is een ge-vaarlljke zaak, zoals reeds ettelijke malen isgebleken. Steeds dienen versnelde proevendaarom te worden gekoppeld aan duurpree-ven. Hoe eerder men met de laatstgenoemdeproeven begint, hoe eerder men de resulta-ten hiervan zal kunnen plukken. En deze re-sultaten zUn in feite nu reeds nodig, nu westeeds meer toegaan naar een industrialisa-tie van het bouwen.Dit actuele en sociaal belangrijke vraagstukvan de industrialisatie van het bouwen hangtdirect samen met ons vermogen de duur-zaamheid van bouwmaterialen en construc-ties exact te berekenen. We verkeren nogsteeds in de paradoxale situatie dat onzekennis omtrent de initiale kwaliteit pas be-kend is als de waarde verloren is gegaan.Dit betekent dat bl] de keuze van de duur-zaamheid een wissel op de toekomst wordtgetrokken; een probleem van futuristischCement XXII (1970) nr. 11denken, waarbij de bouwinspanning van van-daag de toekomstige ontwikkeling gedeelte-lijk bepaalt. Anders gezegd: het hedendaag-se bouwen bepaalt de toekomst en vormtdeze mede, terwijl de toekomst op haarbeurt een beoordeling geeft over het heden-daagse bouwen. Om over optimale duur-zaamheid te kunnen spreken, moet men danook weten hoe de toekomst er uitziet.Het is bekend, dat onze bouwwerken be-staan uit een groot aantal onderdelen vanongelijke duurzaamheid. Het is daarom nietMeer dan natuurlijk, dat men begint metveilige kwaliteitseisen te stellen aan primaireconstructieve bouwcomponenten, eventueelaan te vullen met zgn. inbouwpakketten of'wegwerp'-componenten. De laatste moetenzodanig worden ge?ncorporeerd in de duur-zame componenten dat de langere duur vande laatstgenoemde volledig tot zUn rechtkomt.Beschouwt men nu de hedendaagse duur-zameen redelijk solide bouw in verband methet snelle ontwikkelingsritme van de heden-daagse maatschappij, dan is men toch ge-neigd zich af te vragen of de hedendaagsebouw geen obstakel vormt voor de toekom-stige vooruitgang. Economisch gezien legthet bouwen - nu circa 10 miljard gulden perjaar zo'n zware last op onze maatschappl],dat wl] onze bouwwerken moellijk binnenhun levensduur kunnen afschrijven. Dezediscrepantie kan wel eens een irriterenderem zUn op het tempo van onze sociale entechnische ontwikkeling.Zou men aan de andere kant vragen de ge-bruikelijke afschrljvlnq van het kapitaal datin onze bouwwerken ge?nvesteerd te ver-dubbelen, dan is de consequentie dat debouwuitgaven tot de helft worden geredu-ceerd door middel van rationalisatie of indu-strialisatie. Verqelljkt men het vraagstuk vanbouwrationalisatie met de resultaten van in-dustrialisatie in andere bedrijfstakken, dan isdit ambitieuze voorstel beslist niet buiten-sporig te noemen; het zou op middellangetermijn binnen ons bereik kunnen komen. Opdit ogenblik rekent men helaas nog met on-geveer dezelfde afschrijvingspercentagesvoor zowel traditioneel als zgn. industrieelvervaardigde bouwobjecten. Bij de industria-lisering van de woningbouw vinden veelal devolgende veranderingen in het bouwprocesplaats;? eenzelfde materiaal krUgt meer functies tevervullen dan voorheen;? het materiaalgebruik wordt tot een mini-mum beperkt door gebruik te maken vanlichte bouwconstructies;? de duurdere bouwmaterialen worden al-leen toegepast in dat deel van de woning datzeer arbeidsintensief is, bijv. de afwerkingvan wanden.Willen wl] echter in de geschetste richtingverder gaan dan zal men het bouwen moetenindelen in categorie?n van verschillendeduurzaamheid. Voor elke categorie dient hetontwerp zodanig te zijn dat de afschrijvingvan het ge?nvesteerde kapitaal juist is vol-tooid op het ogenblik waarop de drempel-waarde van de duurzaamheid bereikt wordt.Dit houdt het stellen van duidelijk gedefini-454eerde functionele eisen in. Bovendien is hetgewenst, bouwcomponenten z? te ontwerpendat zij op velerlei wijzen te combineren zijn,Ons gedachtenpatroon moet gericht zijn opontwerpen met bouwcomponenten van ge-standaardiseerde duurzaamheid en zodanigflexibel dat kan worden ingegaan op allevariaties van het wensenpatroon. Bl] dit laat-ste denk ik bijv. aan de opvolgende fasenvan de cyclus waarin een gezin zich bevindt.Industrialisatie vereist dus een haarscherpeclassificatie van functionele eisen waaraanmoet worden voldaan. Als dit gelukt, zal in-dustrialisatie inderdaad in staat blijken hetafschrijvingspercentage te verdubbelen. Be-dacht moet worden dat de juistheid van debeslissingen die moeten worden genomen,eerst in de toekomst zal blUken; een toe-komst, weer ten dele bepaald door deze zelf-de beslissingen. Daarom zal onze visie op deveranderende communicatie- en transport-mogelijkheden beslissend zUn voor de wijzewaarop woningen, kantoren en steden wor-den ontworpen. Onze projecties van de toe-komst bepalen de projecten van heden ennoodzaken in feite reeds tot een sterk ver-hoogd afschrijvingspercentage op dit ogen-blik.Wij hopen dat wl] hiermee hebben aange-toond dat een groots opgezet onderzoeknaar de duurzaamheid van bouwmaterialenvan algemeen belang is. Deze duurzaamheidheeft een aantal technische aspecten. Veelalzal hlerbl] bepalend zUn de verandering instructuur en dus in eigenschappen van hetbuitenhuidje van de te onderzoeken materia-len onder invloed van het expositiesysteem.De variatie in de verschillende parametersdaarvan is nog nauwelijks bekend. De term'buitenhuidje' is niet ten onrechte gebruikt,als men bedenkt dat bij een niet poreus ma-teriaal, zoals bllv, polyvinylchloride (PVC)verandering na enige jaren expositie plaatsheeft Over een dikte van enige honderdstenvan millimeters. Eenzelfde orde van groottewordt gevonden bi] de corrosie van metalen- eveneens niet poreus - zij het dat bljv, demechanische eigenschappen in het geval vanPVC veel sterker worden be?nvloed dan dievan staal, omdat juist de weerstand tegenplastische vervorming van de kunststof sterkblllkt te verminderen, terwijl de elastischeeigenschappen nauwelijks worden gewijzigd.Experimenteel wordt een vermindering vanhet Cl-gehalte gevonden en een toenamevan het O-gehalte, dat structureel samen-hangt met het breken van hoofdketens enmet een toename van dwarsketens. De stabi-lisator blijkt bij deze processen te wordenverbruikt. Meer kennis over de reacties dieplaatshebben, zou een belanqrljke stapvoorwaarts betekenen in de strlld tegen deveroudering, evenals een nadere studie vanstabilisatoren die bij voorkeur niet verbruiktzouden moeten worden.Bij de poreuze materialen is vooral het in-wendig oppervlak van de buitenhuid van be-lang, daar deze een enorme vergroting vanhet schllnbare buitenvlak betekent. De on-derzoekmethoden voor de bepaling hiervanmoeten evenwel nog op hun merites wordennagegaan. Bij beton moet dan nog wordenbedacht dat door de aanwezigheid van grinden zand een zgn. wandeffect optreedt, d.w.z.dat het cementgehalte naar een grensvlakaanzienlijk toeneemt door de overgang vanbeton naar mortel en van mortel naar ce-mentsteen. Dit gaat gepaard met sterke ver-andering van structuur en eigenschappenover een afstand van enige millimeters. Naardit effect is nog nauwelijks onderzoek ver-richt, in tegenstelling tot de eigenschappenvan het bulkmateriaal. Eerst de laatste jarenis duidelijk geworden, dat de structuur vanbeton in feite wordt bepaald door de om-standigheden waaronder het cement zich ge-durende de eerste 24 uur verharden bevindt;met name de fase die ongeveer ??n uur nawater toevoegen begint met de vorming vanlangvezelige calclum-slllcaat-hydraatkrlstalle-tjes, die de met water gevulde tussenruimtentussen de cementdeeltjes overbruggen. Dezegrondstructuur bepaalt de poreusheid en duszowel het uiteindelijk inwendig oppervlak,als bijv. de eindsterkte. De laatste is nl. ho-ger naarmate er meer lange vezeltjes zijn.Het aantal hiervan hangt in de eerste plaatsaf van de temperatuur: bij lagere tempera-tuur worden nl. meer langvezelige kristalle-tjes gevormd, evenals bij gebruik van toe-voegingen die de binding vertragen. Verderbepalen de water-cementfactor en de fijn-heid van het cement deze structuur. Tenslotte begint na circa 24 uur de laatste ver-hardingsfase. De nog voorhanden zijnde po-ri?n worden nu verder, al naar gelang dehoeveelheid water die ter beschikking staat,opgevuld met kortvezelige calcium-silicaat-hydraatvezeltjes. Slechts als voldoendelange vezeltjes aanwezig zijn, kan een goe-de structuur worden gevormd, waarbij eenporeusheid kleiner dan circa 50% kan wor-den bereikt en waarbij de onderlinge verde-ling van de pori?n bepalend is voor de duur-zaamheid.Als bepalende eigenschap heeft men echtertot op heden nog voornamelijk de druksterk-te op het oog. Het gericht zoeken naar bete-re duurzaamheid zou echter wel eens totandere gewenste structuren kunnen leidendan in het geval van hoge druksterkte. Metname zou de toevoeging van kunststoffen envan vezeltjes in een ander licht komen testaan, dan men tot op heden denkt. Bedachtmoge bijv. worden dat gemalen cementsteenmet water binnen een half uur de zozeer be-palende langvezeligecalcium-silicaat-hydraat"kristalletjes geeft. Ook de wijze van verdich-ten, nl. door trillen met zeer hoge frequen-ties, kan de vezelstructuur be?nvloeden,evenals het aanleggen van magnetische vel-den. Voorts kan ook onderzoek naar de om-zetting of inbedding van hetcalciumhydro-xyde in de cementsteen wel eens van groterbelang blijken dan onderzoek naar de doorvele constructeurs zo gewenste hogesterkte.Binnen de grenslaag van de buitenhuid vanbeton speelt de toeslag mede een rol. Mentreft bij deze mortel, waarvan de samenstel-ling over enige millimeters geheel verandert,een totaal ander systeem aan. Afgezien vande relatief grote holten die zich hier bevin-den, zijn er ook hechtscheurtjes ter plaatseCement XXII (1970) nr. 11van het scheidingsvlak van toeslagkorreltjesen cementsteen. Reeds op een doorsnedevan het bulkmateriaal beton is in onbelastetoestand circa 10% van de omtrek der toe-slagkorrels groter dan 1 mmgescheurd. Ver-dere toename in lengte, breedte en aantal bijtoenemende belasting leidt tot verklaringvan de vorm van het spanning-stuik-diagramvan beton. De vorming van dwarsscheurtjestussen deze hechtscheurtjes bij circa 70%van de breukdruksterkte geeft de verklaringvan de zgn. lange-duursterkte. Genoemdehechtscheurtjes, zo bepalend voor het ge-drag van mortel en beton, ontstaan door deontwikkeling van de hydratatiewarmte, dewaterafscheiding en de krimp in het nogplastische stadium, d.w.z. dat ook hier heteerste etmaal bepalend is voor de structuur.De zorg, besteed aan het beton gedurendedeze eerste periode na storten, is dus vangrote invloed op het totale gedrag van be-ton. Uit de vermelde structuur volgt ook, dathet opnemen van kunstharsen tot interessan-te mogelijkheden kan leiden.Willen wij de duurzaamheid en het uiterlijkvan beton positief be?nvloeden dan zullen webereid moeten zijn ons mentaal in te stellenop een duidelijke be?nvloeding hiervan. Ikdenk hierbij niet aan verfsystemen zoals bijstaal en hout, die immers behoeden voor eentijdsbestek van ongeveer 5 jaar. Het gaathier om een zodanige behandeling dat er naontkisten een duurzaam schoon en gekleurdbetonoppervlak in het daglicht komt.Het materiaalkundige facet van de duur-zaamheid is in dit bestek voldoende belicht.Evenzeer belangrijk is de invloed van alge-meen bouwkundige en constructieve aspec-ten. Daarbij leidt ieder tekort aan evenwich-tigheid tot schadegevallen die dan ook op-treden als gevolg van beslissings- en uitvoe-ringsfouten.Onder beslissingsfouten wordt verstaan ont-werpfouten, onjuiste materiaalkeuze, mis-plaatste zuinigheid, onjuiste constructie.Veel van deze fouten zijn van fysisch-chemi-sche, bouwfysische of mechanische aard,soms gaat het om de levering of keuze vanminderwaardig of zelfs ongeschikt bouwrna-terlaai.De uitvoeringsfouten worden gemaakt doorde aannemer-uitvoerder, en zijn veelal minof meer inherent aan het ontwerp. Veel is tevoorkomen door beter toezicht.Als conclusie van een langdurige praktijk-ervaring moet worden gesteld, dat de archi-tect-constructeur met naaste medewerkers,bij het ontwerp in feite de beste gelegenheidhebben om schadegevallen te voorkomen.Ondanks veel gehoorde argumenten als sub-sidieregeling, bouwvoorschriften, gebrekaan vakbekwaamheid, beperkende omstan-digheden, zijn de meeste schadegevallen inhoofdzaak ontstaan aan de tekentafels enachter de bureaus! Door bij het onderwerpduurzaamheid een groot aantal van dezeschadegevallen te behandelen en te wijzenop voorbeelden hiervan in de litteratuur (1)*,hoop ik ertoe bij te dragen dat het aantalveelal gemakkelijk te voorkomen schadege-vallen, in de toekomst zal verminderen.455Bij het onderwerp materiaalkeuze, zoals ikdat tot nu toe besprak, behoort ook nog hetwijzen op toekomstige trends. De visie op detoekomst van het bouwen, die de heden-daagse beslissingen mede bepaalt, werdreeds hiervoor genoemd. Deze heeft ooksterke invloed op het studieprogramma voorbouwkundige ingenieurs.Zonder er te diep op in te gaan, wil ikschetsmatig enige punten aanduiden, diereeds nu in dit studieprogramma zoudenkunnen worden opgenomen. Bij de huidigecomposietmaterialen - met glasvezel ver-sterkte epoxy- en polyesterhars - is de tem-peratuurgevoeligheid, met andere woordenhet gevaar voor brand, een handicap voor detoepassing, in sterkere mate nug dan bijstaal het geval is.Op dit ogenblik blijkt brand de oorzaak tezijn van de meeste schade in de bouw. Aan-gezien de schaalvergroting in de bouwsteeds verder gaat, is het op korte termijngewenst dat de bouwvoorschriften niet al-leen een constructieve berekening vereisen,doch ook een berekening van debrandge-vaarlijkheid van constructies, althans voorbepaalde materialen. Een dergelijke reken-methode is gemakkelijk op te stellen en is infeite reeds beschikbaar. Op iets langere ter-mijn zou een dergelijke berekening ingepastkunnen worden in de filosofie over de tehanteren veiligheidsfactor en daarmee deelgaan uitmaken van de constructieve bereke-ning.Een ander facet bij het eventueel gebruikvan kunststoffen voor constructies, is ken-nis van ontwerpberekeningen. Men is ge-wend aan de materialen hout, staal en beton,waarbij de tijds- en temperatuurafhankelijk-heid van de sterkte-eigenschappen een on-dergeschikte rol spelen. Dit laatste nu is nietmeer het geval bij de al of niet gewapendekunststoffen, een complicatie die de meesteciviel en bouwkundige ingenieurs nog on-wennig doet staan tegenover deze materia-len. Het studieprogramma zal mijns inzienshierin moeten voorzien.Praktische toepassing van de toekomstigecomposietmaterialen. waarbij ??n-kristalligeDe tussen haakjes geplaatste cijfers verwij-zen naar de litteratuurlijst op blz. 459vezeltjes van grafiet, boren of elllclum-carbl-de toepassing zullen vinden, zal niet zozeergebonden zijn aan de genoemde afhankelijk-heden, doch weer andere inzichten verlangen.Deze materialen zullen uitermate geschiktzijn voor grote trekbelastingenin ??n rich-ting. Hier zal juist de architect naar nieuwevormen moeten zoeken, zoals dit ook reedsenigermate het geval is bij de met vezelsversterkte kunstharsen. Vooral de lage toe-laatbare rekken, als consequentie van dehoge elasticiteitsmodulus van het vezel mate-riaal, spelen hier een grote rol, zodat lokalehoge spanningen vermeden moeten worden,dan wel in rekening worden gebracht ten op-zichte van de aanwezige vezelrichting(en).Het verdient dan ook wellicht aanbeveling,de traditionele constructieve systemen teverlaten en over te gaan op de voorgespan-nen huidconstructies. De architect zal zichdan moeten voorbereiden op tentachtig?constructies met de gracieuze lijnen vanvogels.Uit de gegeven constructieve voorbeeldenhlijktin feite dat de materiaalkundigen pro-beren te voldoen aan de incidentele klachtenvan de constructeur, waarbij de moeilijkhe-den steeds verschuiven naar andere richtin-gen. Gezien de als het ware moleculaireontwerptheorie voor materialen die zich aanhet ontwikkelen is, wordt het de hoogste tijddat de constructeur zijn uiteindelijke mate-riaalwensen gaat formuleren. En dit is dannog maar ??n kant van de zaak waar het infeite om gaat. Namelijk de traditionele we-tenschap noodzaakt ons steeds om functieste scheiden die door deelwetenschappenverder 'worden ontwikkeld.we echter de biologische orga-nismen, dan is het nauwelijks mogelijk dematerialen te scheiden naar constructieve,elektrische en chemische functies.De bouwkundigen zouden er goed aan doeneen totaliteit van wensen op hun gebied teformuleren om in overleg met materiaalkun-digen te zoeken naar nieuwe mogelijkheden.Aansluitend op het voorgaande wil ik bijv.wijzen op de toekomstige mogelijkheden vankunstlicht door middel van elektroluminiscen-tie. De reeds hiervoor genoemde ??nkristal-len van silicium-carbide vertonen dit ver-schijnsel, terwijl van zinksulfide reeds licht-gevende panelen zijn gemaakt. Wanden ofplafonds die licht en/of warmte uitstralen -bij het laatste denken we aan de recentevinding van het bestrijken van wanden metelektrisch geleidende verfsoorten - beho-ren zeker tot de mogelijkheden.Het zal juist voor de soclatrlsch ingesteldebouwkundige student een goede taak Zijnzich toe te leggen op het formuleren van deconsequenties van dit soort ontwikkelingen,mede in verband met die in de communicatie-mogelijkheden, waarbij hij zijn overwegingentevens kan baseren op de optimale ontwik-keling van individuen in de gemeenschap-pen. Tegelijkertijd zal hij daarmee nieuweimpulsen aan de materiaalkunde geven, dieniet zullen nalaten hun vruchten af te wer-pen. Hiermede is, dacht ik, voldoende aan-getoond wat het facet materiaalkeuze kanbetekenen in de opleiding tot bouwkundigingenieur.Cement XXII (1970) nr. 11Hiermee kom ik aan het tweede facet datvoor de bouwkundig ingenieur van belangis, de keuring. De materiaalkeuze heeft hiereen tweeledige functie, nl. het opstellenvan keuringsvoorschriften op statistischegrondslag en het ontwerpen van beproe-vingsmethodieken, bij voorkeur goedkoop enzodanig dat het materiaal niet van eigen-schappen verandert of verloren gaat, terwijlin korte tijd veel informatie wordt verkregen.Niet-destructieve methoden verdienen dusde voorkeur.Keuringsvoorschriften zijn veelal vastgelegdin normbladen. die onder auspici?n van hetNNI' tot stand komen: een historisch ge-groeide constellatie, gebaseerd op de koopvan partijen bouwmaterialen door individueleconsumenten. In vrijwillige samenwerkingtussen fabrikanten en consumenten werden wordt besparing voor de gemeenschapbereikt door beperking van ongemotiveerdeverscheidenheid in de produktie, aanvanke-lijk alleen wat betreft vorm en afmetingen,later ook betrokken op de kwaliteit.Dit werd bereikt door vastlegging van ken-merkende eigenschappen, opstelling vankeuringseisen en beproevingsmethoden, zo-dat een onpartijdige keuring mogelijk werdvoor bouwmaterialen en bouwonderdelen.De laatste jaren zijn op instigatie van deKOM02 de fabriekskeuringen van materia-len tot stand gekomen, waarbij in plaats vanpartijenkeuring dus produktiekeuring plaatsheeft.Meer en meer ziet men ook het belang invan toepasbaarheidsbeoordelingen, die nietzozeer materiaalgebonden zijn, doch vooralbetrekking hebben op het functioneel gerichtzijn. De Stichting Ratiobouw is vooral depromotor van deze richting.Men kan zich daarbij afvragen of een nau-were samenwerking dan thans tussen ge-noemde drie organisaties, niet mogelijk is.In deze tijd van concentraties van gelijk-gerichte belangen, zou naar mijn mening hetNNI - als oudste organisatie op dit gebiedmet de spreekwoordelijke verplichting ookde wijste te zijn - een initiatief kunnen ne-men dat heilzaam werkt voor de gehelebouwnijverheid. Uitgangspunt moet dan te-vens zijn dat opstellen van normbladen envoorschriften zo langzamerhand het stadiumvan vrijetijdsbesteding is ontgroeid en alsprofessionele arbeid moet worden gezien.Bij de geschetste ontwikkeling is het zodat hier een weerspiegeling van de verhou-dingen in de maatschappij tot uiting komt.In de oudere normbladen, die juist ten aan-zien van de bouwmaterialen nog overheer-sen - verschillende zijn nl. 30 tot 40 jaar ouden nog steeds geldig - straalt het gezag vanin die tijd uitzonderlijk bekwame mensendoor, waarbij het nog niet nodig was ver-antwoording af te leggen van inzichten, an-ders dan door mondelinge overreding. Menhad toen ook nog geen behoefte aan sta-tistiek op dit gebied en de overheidssfeerdrukte zijn stempel op de voorschriften. Methet toenemen van de kennis van de produ-centen is hier een duidelijke verandering totstand gekomen, zodat gelijkwaardige part-456ners elkaar dwingen tot objectieve norm-stellingen, waarbij de statistiek een onrnls-baar stuk gereedschap is geworden. Daar-naast kwam de behoefte van de fabrikantaan meer wetenschappelijke beheersing vanzijn produktie, waarbij opnieuw de statistiekhaar nuttigheid bewijst.Ik kom nu aan de keuringen zelf. Indienkeuring volgens voorschriften mogelijk wilzijn, dient hierin eenduidig te zijn omschre-ven de monsterneming en het aantal te on-derzoeken monsters, de beproevlnqsmetho-de, de bewerking en weergave van de keu-ringsresultaten en de wijze waarop dezemoeten worden beoordeeld. Hierbij speeltdus de statistiek een grote rol. Dit is nl.reeds het geval zodra men met een aantalwaarnemingen te maken heeft en het is danook hierom dat de toepassing van eenvou-dige statistische begrippen en modellen inde studie voor bouwkundig ingenieur eenplaats moet vinden, onafhankelijk van deinstelling van de student.Duidelijk blijkt ook de bouwwereld meer enmeer ontvankelijk te zijn voor voorschriftendie op statistische grondslag berusten.Reeds in 1960 werd door mij een pleidooigehouden voor het invoeren van de keuringvan beton op statistische grondslag in deGewapend-Betonvoorschriften (GBY) van1962. Destijds achtte men deze opvattingnog te voorbarig. Nadat echter op mijn ini-tiatief in 1965 het eerste keuringsvoorschriftop statistische grondslag in de bouw wasingevoerd - het normblad NEN 7000 voorbetonstraatstenen - bleek dit met recht heteerste schaap te zijn dat over de damkwam. Thans zal in de nieuwe Betonvoor-schriften de keuring van beton op statis-tische grondslag worden gebaseerd. Ookinternationaal wordt eenzelfde ontwikkelingwaargenomen, die ten aanzien van het ma-teriaal beton duidelijk is gestimuleerd doorde internationale commissie 'Statistical con-trol of concrete quality', bestaande uit ver-tegenwoordigers van RILEM 3, CEB 4, CIB sen FIP 6. Hierin blijken wij dezelfde idee?nte hebben als onze medeleden. Het mag onsverheug?n dat de voor Nederlandse verhou-dingen ontworpen keuringsvoorschriften indeze werkgroep als basis worden be-schouwd voor de internationale aanbevelin-gen voor de betonkeuring.1NNI = Nederlands Normalisatie Instituut2KOMO = Keuring en Onderzoek van Mate-rialen voor Openbare Werken3RILEM= R?union Internationale des Labora-toires d'Essals et de Recherche sur les Ma-t?riaux et les ConstructlensHet lijkt daarom verantwoord iets langer teblijven stilstaan bij het gevolgde gedachten-patroon, dat nl. geldt bij het ontwerpen vanelk keuringsvoorschrift.Uitgangspunt hierbij is niet meer een rrunr-mumwaarde die in geen enkel geval magworden onderschreden, doch eengrenswaar-de waaronder niet meer dan een bepaaldpercentage mag liggen van alle resultatendie men theoretisch zou kunnen krijgen.Veelal zal dit percentage op 5 worden ge-steld. Voor de druksterkte van beton wordtdeze grenswaarde bijv. aangeduid als dekarakteristieke betondruksterkte. Controlevan zo'n karakteristieke grenswaarde moetnoodzakelijk evenwel plaatshebben doormiddel van steekproeven. Bij steekproevenloopt men echter altijd het risico foutieveconclusies te trekken ten opzichte van departij of produktie, zodat men ten onrechteafkeurt - zgn. producentenrisico - dan welten onrechte goedkeurt - zgn. consumenten-risico -r-, Deze risico's moeten worden vast-gelegd door middel van een keuringskarak-teristiek, die het verband tussen partijkwali-teit en goedkeuringskans onder het gekozenkeuringssysteem weergeeft. Hierbij moetworden bedacht dat grote steekproeven hetrisico van schade door ten onrechte af- ofgoedkeuren beperken. De keuring kost danechter relatief veel geld. Een juiste oplos-sing hiervoor zou zijn het kiezen van eenkeuringssysteem waarbij de som van dezedrie kostensoorten minimaal is.Afgezien van deze economische overwegingzijn er echter nog twee, meer maatschappe-lijke facetten, nl. de redelijkheid van het ge-lijkelijk verdelen van producenten- en con-sumentenrisico en veiligheid. Immers, wordtde kans op ten onrechte goedkeuren tegroot, dan kan de veiligheid in het gedrangkomen. Anders gezegd, een producenten-risico kan veel geld kosten, maar een con-sumentenrisico kan mensenlevens kosten.Twee gegevens nu, bepalen de op te stellenkeuringskarakteristiek, nl. hetzij de mon-stergrootte en ??n willekeurig punt van dekarakteristiek waarmee alle andere puntenvan de karakteristiek vastliggen, hetzij tweewillekeurige punten van de keuringskarakte-ristiek. Behalve dat met laatstgenoemde ge-gevens de hele karakteristiek is vastgelegd,volgt daaruit tevens de steekproefgrootte.4CEB = Comit? Europ?en du B?ton5CIB = Centre International du B?timent pourla Recherche de I'Etude et de la Doeurnen-tation6FIP = F?d?ration Internationale de la Pr?-contrainteCement XXII (1970) nr. 11Het probleem is daarmee teruggebracht tottwee vragen, nl.: vanaf welk ondeugdelijk-heidspercentage wenst men een bijna zeke-re afkeuringskans? en: vanaf welk ondeugde-lijkheidspercentage wenst men een bijna ze-kere goedkeuringskans? De uitdrukking 'bij-na zeker' kan daarbij statistisch worden ver-taald in bijv. '95% kans'. Redelijke overwe-gingen leiden tot voor iedereen aanvaard-bare ondeugdelijkheidspercentages, zodat dekeuringskarakteristiek kan worden gecon-strueerd en het voorschrift geformuleerd.Hierbij kan worden gewezen op het grotenut van de grafische methode van Stange (2),die een dubbel waarschijnlijkheidsnet ge-bruikt,zodat de keuringskarakteristiek eenrechte lijn laat zien. Direct leest men danzowel de steekproefgrootte af als de factorwaarmee de standaardafwijking moet wor-den vermenigvuldigd, ten einde de grens-waarde te vinden, nl. de gemiddelde waardeverminderd met de uitkomst van genoemdevermenigvuldiging. Daarbij kan men het ge-val onderscheiden dat de standaardafwij-king van de partij als bekend wordt aange-nomen en het geval waarbij deze wordt be-naderd door de standaardafwijking van desteekproef.Eerstgenoemde onderstelling kan zeer re?elzijn. Bij veel produktieprocessen is de stan-daardafwijking tamelijk stabiel, terwijl de ge-middelde waarde varieert. Er rest nog hetmet wijsheid te vertalen in een keuring dieook praktisch is.Met het tot nu toe geschetste, hoop ik enigemogelijkheden van de materiaalkunde voorde studie van bouwkundig ingenieur te heb-ben uiteengezet.De architect zal er bijna steeds naar stre-ven zijn visie en geestelijke conceptiesmaterieel vorm te geven. Van mijn kant wilik u thans in omgekeerde zin tegemoet ko-men en trachten van de materie uit naarhet geestelijke te reiken. Dit is zeker geennieuw streven: want verrijking van geestdoor en vanuit de materie was ook reedsmotief in de alchimie die ik reeds in hetbegin van mijn rede noemde. Zij wordt doorde wetenschap niet voor vol aangezien.Voor de geringe waardering zijn, dacht ik,twee redenen aan te wijzen. Als voornaam-ste zie ik de steeds toenemende versnellingwaarmee wetenschap en techniek onzemensheid organiseren. Deze versnellinglaat nauwelijks tijd voor bezinking en kri-tische bezinning; hierdoor wordt de moge-lijkheid tot onbevooroordeeld denken aange-tast. Een overheersende dynamiek zonderstabilisatie kan tot excessen leiden, waarbijgeen plaats is voor re?le waarden uit hetverleden.Anderszins zal de jacht om de eerste te zijn,niet alleen aanleiding kunnen geven tot hetmaken van fouten, doch ook tot het nege-ren of verwerpen van feiten die geves-tigde redeneringen storen. Wetenschapdient objectief te blijven en niet te ontaar-den in een soort inquisitie, waarbij alswapen tegen de werkelijkheid die niet inons straatje past, minachting vergezeld vanspotlachen, wordt gehanteerd. Het is we-457tenschappelijk om aan de wetenschap tetwijfelen. Ik wil u een paar voorbeeldenvan misplaatste zekerheid noemen.Lavoisier bewees, naar hij meende, dat ergeen meteorieten bestonden en Newcombdat vliegtuigen niet konden vliegen. Frazer,de bekende etnoloog, schrijft in zijn gezag-hebbende standaardwerk 'The Golden Bough'dat de folkloren van andere volken dan dezgn. beschaafde, slechts berusten op bij-geloof, schilderachtige gewoonten of na-?eve denkbeelden, en hij weigert de m o -gelijkheid onder ogen te zien, dat dezezgn. 'lager staande mens' echte techniekenzou kennen, zij het van een andere ordedan de onze.Ook bij onverklaarbare feiten uit de prehis-torie wordt met pseudo-wetenschappelijkegedecideerdheid bijna steeds een onbe-kende godsdienst aangevoerd. Wij leren uitdeze voorbeelden dat verabsolutering vaneigen beschaving en wetenschappelijkekennis, kan leiden tot uitspraken van be-denkelijk karakter, maar ook tot een prin-cipi?le miskenning van de mogelijkheid dater vroeger wetenschappelijke prestatieszijn geleverd.Toch werd ook in de oudheid op betrouw-bare wijze wetenschap bedreven. Toevalligheeft men de kalender der Maya'sgevon-den, waarbij bleek dat de duur van een jaarin dagen tot in de derde decimaal kloptemet het getal dat onze beschaving nog nietzo lang geleden heeft gevonden.Overigens, als na verdwijnen van onze be-schaving nu eens geluidsbanden werdengevonden, wat zou men in een volgendebeschaving daarvan vinden? Zouden dedan levende archeologen deze ook aandui-den als cultische voorwerpen, en zou menhet verschil zien tussen ??n met en ??nzonder opname? Daarom lijkt het beterniets dat werkelijk is, te verwerpen, wantonze toekomstige wetenschap zal onbeken-de verbanden ontdekken tussen feiten dieons nu nog zonder samenhang lijken.Ik wil dan beginnen te wijzen op de aan-rakingspunten tussen alchimie en bouw-kunde, waarvan o.a, kathedralen als deNotre Dame te Parijs en die van Amiensgetuigen. Zij bevatten in steen uitgedruktzinnebeeldig de voorstellingen van de al-chimie (3), teruggaande tot de wijsheid vanHermes. Is de bouwkunst niet aan de schrijf-kunst voorafgegaan en zelf als een soortschrift te beschouwen?Verder zijn meer dan 100000 alchimistischeboeken of geschriften bekend; een enormelitteratuur die nooit wetenschappelijk is on-derzocht door een team van deskundigen.Het is onvoorstelbaar dat deze litteratuur,die zo'n grote invloed heeft gehad op onzeontwikkeling tot de 17e eeuw, alleen zoubestaan uit toevallige probeersels, en ge-knutsel zou zijn van onwetende lieden, zoalsde gangbare opvatting is.De zeldzame onderzoekingen naar de al-chimie (4) zijn ofwel door mystici verricht,die in de teksten een bevestiging van huneigen geesteshouding zoeken, ofwel doorhistorici, die nauwelijks contact met deexacte wetenschap en techniek hebben.De alchimisten spreken over de noodzaak,het water, dat bestemd is om er Elixer van'te vervaardigen, duizenden malen te des-tilleren. Historici beweren dat deze bewer-king krankzinnig is, doch weten niets afvan zwaar water of van de methoden, dieaangewend worden om van gewoon waterzwaar water te maken. Deze historici be-weren ook dat het eindeloos raffinerenen zuiveren van een metaal of metallo?deniets aan de eigenschappen ervan ver-andert. Wat de alchimisten aanbevelen zoudan een mystieke leerschool voor geduldmoeten zijn, een ritueel gebaar. Dooreen dergelijke raffinage met behulp vaneen techniek, die door de alchimisten isbeschreven, bereidt men evenwel thans hetzuivere germanium en silicium voor transis-tors. Dank zij laatstgenoemde onderzoe-kingen 'weten wij nu pas dat men, door eenmetaal in zeer zuivere vorm te brengen ener daarna zeer kleine hoeveelheden zorg-vuldig uitgezochte onzuiverheden aan toete voegen, aan de aldus behandelde stofnieuwe, revolutionaire eigenschappen geeft.Blijkt hier niet uit hoezeer een methodischonderzoek van de alchimistische litteratuurgewenst is? Men zou daarbij eens kunnenuitgaan van de hypothese, dat alchimie eenoverblijfsel is van een wetenschap, eentechniek en een filosofie, die deel uitge-maakt hebben van een verloren gegane be-schaving. Een hypothese die even goed ofslecht is als de huidige, die de alchimie alseen primitieve scheikunde beschouwt. Daar-bij zou ook een nieuw licht geworpen kun-nen worden op het eigenlijke doel van dealchimie, niet de zgn. transmutatie van me-talen, doch een transmutatie van de alchi-mist zelf - een wezensverandering, hetbereiken van een hogere bewustzijnstoe-stand, waardoor hij 'ontwaakt' na verrich-ting van zijn 'Grote Werk': door een be-paalde wijze van werken met materie enenergie ontstaat een soort krachtenveld,dat op de waarnemer inwerkt en hem ineen bevoorrechte positie ten opzichte vanhet heelal kan brengen, die hem ook toe-gang geeft tot werkelijkheden die gewoon-lijk door ruimte en tijd, materie en energie,aan zijn blik worden onttrokken.Dit is de kern van alle alchimistische litte-ratuur; iets dergelijks herkennen wij inheilige, mystieke en gnostische werken vanCement XXII (1970) nr.11de oudste tijden tot op heden: de ontwaaktemens is steeds het doel van alle wezenlijkekennis, waaronder begrepen de kennis dertechniek Ook onze beschaving rept zichnaar het bezit van dergelijke kennis. Zalzij de mens eveneens innerlijk doen ver-anderen? Misschien mogen we hopen datde woelingen om ons heen op alle hoge-scholen en universiteiten een symptoom zijnvan een andere instelling, die zich schoor-voetend begint af te tekenen?Voor de alchimist waren de stoffelijke re-sultaten slechts beloften van het eindresul-taat, dat van geestelijke aard is. Alles isgericht op de transmutatie van de menszelf, op zijn versmelting met de goddelijkeenergie, vanwaar alle krachten van de stofuitstralen.In de huidige kernfysica hebben we reedsde invloed van natuurkrachten leren ken-nen: transmutatie van materie is een er-kend feit geworden. Bij deze transmutatieontstaat radio-actieve straling, waarvanwe weten dat zij duidelijke biologischeeffecten teweeg brengt. Alchimistisch ge-zien zou men zich kunnen afvragen of geennader onderzoek gewenst is van de invloedvan diverse soorten straling op onze men-tale toestand.Ook Lietaert Peerbolte onderzocht in zijnboek 'Psychocybernetica' de mogelijke wis-selwerking tussen geest en materie (5).E?n uitgangspunt hierbij heeft weer directmet de bouwkunst te maken, namelijk deverhouding van de 'gulden snede' zoals diein vele bouwwerken in steen is vastgelegd,vanaf de Grieken tot de renaissance-trap-gevels in Amsterdam. Hierbij verhoudt zichhet kleinste van twee delen tot het grootste,als het grootste zich verhoudt tot de somvan kleinste en grootste.We kunnen hier een relatie leggen tussenhet materi?le en het geestelijke. Waarne-men van genoemde bouwkunst leidt voorhen die hiervoor ontvankelijk zijn tot eengevoel van schoonheid, een ontroering dievan geestelijke aard is.De volmaakt geachte verhouding, de 'hieroslogos' werd in de Stoische filosofie in deeerste plaats toegepast op bepaalde ver-schijnselen van het leven, op interrelatiestussen mensen of die tussen mens enkos-mos. In zulke verbanden wordt deze ver-houding gezien als een heilige (hieros)reden. In deze leer van levensverhoudingenacht men twee factoren elkaars comple-ment doordat de grootste factor en middel-evenredige zich richt op het totaal der tweefactoren. Deze som vertegenwoordigt indeze verhouding een functionele totaliteitomdat de hoedanigheid van de verhoudingtussen kleinste en grootste factor erdoorwordt bepaald. Andersom gezien heeft deonderlinge verhouding tussen beide levens-verschijnselen de tendens zich te richten opde functionele totaliteit. Het gaat dus nietom de factoren afzonderlijk, doch om deverhouding hiervan, zoals in de muziek hetinterval belangrijker is dan de noten.Met deze filosofie komen we van eenfysisch waarneembare wereld tot denkbeel-458den Over waardeverhoudingen die een ver-rijking betekenen van ons inzicht in hetniet-fysische.Lietaert Peerbolte nu, beschouwt geestals energie die fysisch niet aantoonbaar is,echter zich laat beschrijven met behulpvan begrippen en termen die we kennen uitde fysica. In zijn meta-fysische hypotheseveronderstelt hij een gelijksoortig gedragals bij voorbeeld elektrische energie. Hijlegt er de nadruk opdat geestelijke energiebeslist niet identiek is aan elektriciteit, dochvan een 'andere orde' is en gezien moetworden als een veel ijlere vorm van ener-gie. Deze grotere mate van ijlheid ver-klaart hij uit een grotere snelheid der golf-beweging dan die van licht en elektriciteit,zodat geestelijke energie essentieel eentijdloos karakter heeft.Hij trekt vele parallellen met de fysica enmaakt deze ook tot randvoorwaarde voorzijn meta-fysische hypothese. Zo baseerthij zich op het atoommodel van Bohr, daar-bij een golflengte van het elektron aan-nemend, gelijk aan de omtrek van de baandie het rond het proton beschrijft en waar-mee principieel een tijdloze snelheid is ont-staan.De waarschijnlijkheid van de plaatsing opdie baan van het elektron als deel (corn-plementariteit van deel en golf) kan danvolkomen begrijpelijk zijn. Op analoge wijzeveronderstelt hij dat er energiegolven be-staan met golflengten gelijk aan de baandie zij om de aarde beschrijven, waarbijvoor deze golflengten als 'golf' de tijdloos-heid en als 'deer de ruimteloosheidgeldt.Indien dan een of ander parafysisch signaaleen deeltjes-aspect zou vormen van zo'nlange golflengte, zou de plaatsing van dezepotenti?le informatie een waarschijnlijkheidzijn ergens op die baan en bereikbaar voorde mens, indien iets van de menselijke geestop deze golven en dit signaal is afgestemd.Bij de overdracht van zulke kosmische gol-ven naar de menselijke geest denkt hij aaneen mechanisme van psychische inductie,waarbij energie?n met vertraagde, dus kor-ter, golflengte ontstaan.Trapsgewijze inductie leidt ten slotte totmicro-elektrische stromen in het hersen-weefsel zoals kunnen worden geregistreerdin het elektro-encefalogram en waarbijprincipieel geen gegevens over gedachten-of droominhoud worden verkregen.Deze hypothese geeft een mogelijk struc-tureel verband tussen geest en materie. Detijd zal moeten leren in hoeverre een enander experimenteel aantoonbaar zal zijn.Als theoretische conceptie geeft zij even-wel nieuwe inzichten in begrippen als in-spiratie en telepathie en krijgt ook de ideevan de re?ncarnatie een andere belichting.Een verband zoeken tussen deze hypotheseen de alchimie moge speculatief zijn, inte-ressant is het wel.Ten slotte wil ik nog even terugkomen opde gulden-snedefilosofie (5) en deze toe-passen op de verhouding tussen mens engemeenschap. Men kan dan zeggen datindividu en gemeenschap zich verhoudenals gemeenschap tot totaliteit van gemeen-schap en individu. Bij deze formuleringwordt in de denkbeeldige som uitgedrukt,dat het individu zich evenzeer opgenomenweet en lid weet van die gemeenschap alshet zich stelt in verhouding tot die ge-meenschap. Individu en gemeenschap moe-ten hierbij dus elkaars complement zijn.Het individuele handelen zal zodanig zijndat zowel het eigen als het gemeenschaps-belang erdoor wordt gediend. Ik geloofdat dit waar is en geldt voor elke ge-meenschap waartoe de mens kan behoren,zowel de democratie waarin wij leven alsook onze hogeschoolgemeenschap.Het gaat er daarbij om, zich door bevredl-ging van eigen interesse tezamen met het(geobjectiveerde) gemeenschapsbelang eenbewust gemeenschapsbesef eigen te ma-ken. Dus niet het dienen doch het medeopbouwen van de gemeenschap, waarbijhet individu tot zijn recht kan komen.Er zal zich zo een 'gulden' evenwicht ont-wikkelen tussen het 'ik ben' en het 'be-horen bij' en dat zou ik als democratiseringwillen aanduiden. Het kan naar mijn menlnqalleen tot stand komen als het individu demogelijkheid heeft en benut om zijn per-soonlijke gedragspatroon te verwerkelij-ken en daarbij het onbewust emotionele. saamhorigheidsinstinct te ontwikkelen totbewust gemeenschapsbesef.Op analoge wijze kan met de gulden-snedefilosofie de verhouding tussen studenten docent worden afgeleid. Als docent wilik mij dan instellen op de totaliteit van stu-dent en docent. Na het voorgaande is ver-dere uitweiding hierover niet meer nodig.Ook de kennisoverdracht kan vanuit dezefilosofie worden beschouwd (5). Enerzijdsis er een finale gerichtheid - het zo goedmogelijk transporteren van informatie - an-derzijds een causale denkwijze - het orde-nen van de gegeven informaties. Nu eenszal het ene, dan weer het andere hethoofdaccent krijgen. Tezamen vormen zecomplementariteit omdat ze nimmer gelijk?tijdig optreden en toch niet zonder elkaarkunnen bestaan. De som van beide ishet uiteindelijke richtsnoer, met anderewoorden: deze bipolaire complementari-teit volgt de gulden-snederegetMet deze kennisoverdracht ben ik terug-gekeerd tot mijn vak de materiaalkunde.De cyclus is hiermee rond en ik dacht alsconclusie over de waardebepaling van demateriaalkunde in het kennispakket van debouwkundig ingenieur te kunnen stellen, datook hier de gulden-snedefilosofie van toe-passing is.Geachte toehoorders,Thans, bij de offici?le aanvaarding van mijnambt, wil ik in de eerste plaats Hare Majes-teit de Koningin danken voor het bekrach-tigen van mijn benoeming tot buitengewoonhoogleraar aan deze Hogeschool.Mijne heren Curatoren,Voor het vertrouwen, dat u in mij hebt ge-steld door mij voor te dragen voor dezebenoeming, ben ik u zeer erkentelijk. Ikverzeker u, dat ik mij volledig zal inzettenvoor de mij gestelde taak.Oames en Heren Leden van deze Hoge-schoolgemeenschapMijn verhouding tot elk van u, deel uit-makend van diverse kleinere gemeen-schappen, zal u uit het laatste deel vanmijn rede duidelijk Zijn geworden: een toe-passing van de gulden-snedefilosofie.Met behoud van ieders persoonlijkheid zaleen doeltreffende samenwerking van nutzijn voor een toenemendgemeenschapsbe-sef, Mijn instelling daarbij zal getuigen vanhet vertrouwen dat de totaliteit meer is dande waarde van onderdelen hiervan.Mijnheer de Voorzitter van de Nijverheids-organisatie TNOU ben ik dank verschuldigd voor uw mede-werking inzake de vereniging van. mijnwerk bij TNO met dat van de TH-Eindhoven.Ik vertrouw erop, dat zowel voor TNO alsvoor de TH deze combinatie van werk-zaamheden vruchtdragend zal zijn.Ik dank u voor uw aandacht.litteratuur1. 'Schade in de bouw' - twee-wekelijkserubriek in 'Bouwwereld', vanaf 5 januari 19682. Stichproben Pl?ne f?r messendePr?fung - Aufstellung und Handhabung mitHilfe des doppelten Wahrscheinlichkeits-netzes. von Prof. Dr. H. Stange (Untvsr-sit?t von Berlin) - Deutsche Arbeitsge-metrischaft f?r statistische Quallt?tskon-troIIe beim Ausschuss f?r wirtschaftlicheFertigung E.V. (A.W.F.) - Frankfurt am Main3. Fulcanelli, 'Le Myst?re des Cathedrales'met voorwoord van Canseliet4. L. Pauwels, J. Berqler, 'De dageraad dermagi?rs' hoofdstuk 3; uitg. De Bezige Bij,Amsterdam (1968)5. Dr. M. Lietaert Peerbolte, 'Psyche-cybernetica'; uitg. De Bezige Bij, Amster-dam (1968)Betondag 1970Utrecht, 25 novem berCement XXII (1970) nr.11Deze wordt gehouden op woensdag 25 november in het Congrescentrum van de Jaarbeurs teUtrecht, aanvang 10.00 uur.Op vroegere Betondagen was het gebruikelijk met een bepaald 'motto' te werken; voor 1970is echter getracht een zo breed mogelijk 'beton-terrein' te bestrijken.In het onderwerp van Ir, Van Uchelen wordt gezocht naar de lessen die de natuur aan beton-deskundigen kan geven.Dipt-Ing. Bomhard zal spreken overeen in beton uitgevoerde hangar op de luchthavenFrankfurt met een overspanning van 270 m.Mede naar aanleiding van de ramp bij Honan Point, werd op initiatief van de vereniging vanSysteembouwers door de Stichting Bouwresearch een commissie ingesteld die de gevolgenvan gasexplosies in hoge woongebouwen moest bestuderen. Naast conclusies ten aanzienvan de hiermee verband houdende ontwerpfllosofle, zal een ge?llustreerd verslag van hier-voor uitgevoerde proeven worden gegeven.Ir. Wentink (hoofdingenieur Rijkswaterstaat, directie Sluizen en Stuwen) zal, puttend uit zijnrijke ervaring, spreken over de tunnelbouw in Nederland.Het volledige programma luidt:10.00 uur: Opening door de Voorzitter van de Betonvereniging, lr, R.C. Ophorst10.30 uur: 'De levende natuur in strijd tegen zwaartekracht en wind', door ir. H.vanUchelen11.15 uur: 'Konstruktion und Bau der Wartungshalle V auf dem Rhein Main Flughafen Frank-furt',door Dipt-Ing. H. Bomhard12.30 uur: Koffiemaaltijd14.00 uur: 'Explosies in hoge gebouwen',door ir. P.Hooftman en Ir. M. Dragosavi?15.45 uur: 'De ontwikkeling van de tunnelbouw in Nederland in constructief en verkeers-technisch opzicht',door lr. H. C.Wentink16.30 uur: SluitingDe leden van de Betonvereniging zullen blnn?nkort een convocatie met aanmeldingskaartontvangen. Overige belangstellenden kunnen zich voor deelneming wenden tot het Secreta-riaat van de Betonvereniging, Postbus 61, Zoetermeer (tel. 01790 - 78 46).459
Reacties