Verslag van de 10e Researchdag van de Commissie voorUitvoering van Research (C.U.R.) op 23 januari 1962U.D.C. 05.058 ,,1962.1.23" C.U.R.C.U.R.-vergadering23.1.1962De 10e Researchdag van de Commissie voor Uitvoering van Research(C.U.R.) is gehouden op 23 januari j.l. in het Kurhauste Scheveningen.In zijn openingswoord verwelkomt de voorzitter van de Commissie vanAdvies voor Research (C.A.R.), de heer J. M. Andr? de la Porte, detalrijke C.U.R.-commissieleden en verscheidene binnen- en buiten-landse gasten, die op deze bijzondere Researchdag, namelijk de 10ein successie, aanwezig zijn. Daarna memoreert hij de eerste Research-dag, die in 1952 in het gebouw van het Koninklijk Instituut van Inge-nieurs te 's-Gravenhage werd gehouden en die door een kleine groepvan uitsluitend commissieleden werd bijgewoond. Thans, tien jaarlater, blijken er zeer velen, ook talrijke niet-leden, belangstelling tehebben voor het speurwerk, dat in de afgelopen periode verricht is endat vooral mogelijk was door het enthousiasme van de commissieleden,die daarbij ge?nspireerd werden door het C.U.R.-bestuur, waarinmomenteel prof. dr. ir. A. M. Haas, ir. N. J. Rengers en ir. M. Bijlzitting hebben.Het ligt in de bedoeling om dit jubileum niet ongemerktte laten passeren. Op 3 mei a.s. zal er een herdenkingsfeest plaatsvinden, waarover binnenkort nadere mededelingen zullen volgen.Na nogmaals zijn dank aan de leden en vooral aan het bestuur tehebben uitgesproken, geeft de spreker het woord aan de voorzitter vande Commissie voor Uitvoering van Research, prof. dr. ir. A. M. Haas,die ook deze 10e Researchdag weer zal voorzitten.Op de gebruikelijke wijze geeft prof. Haas, nadat hij in het bijzonderenkele buitenlandse gasten heeft verwelkomd, eerst een terugblik ophet afgelopen jaar, waarin 5 nieuwe C.U.R.-rapporten zijn verschenen.Het zou echter onjuist zijn om deze rapporten als het resultaat vanuitsluitend dit ene jaar te willen zien. Immers, deze rapporten zijn hetgevolg van het werk van vele jaren, waarin allerlei werkzaamhedenmoesten worden verricht, zoals de voorbereiding, een litteratuur-onderzoek, het opstellen van een proevenserie en het verrichten vanonderzoekingen, het samenvoegen van de verkregen resultaten en tenslotte het opstellen van het rapport.Met enige trots stelt prof. Haas vast, dat het afgelopen jaar wat hetaantal nieuwe rapporten betreft een 'topjaar' is. De vijf nieuwe rap-porten zijn: Nr. 20 'Onderzoek naar het effect van beugels in gewapend-betonkolommen bij gebruik van staal QR24' (Commissie C3); Nr. 21'Meetmethoden op de bouwplaats' (Commissie D2); Nr. 22 'Weer-bestendigheid van beton' (Commissie B5); Nr. 23 Onderzoek van desamenwerking van geprofileerd staal met beton' (Commissie C1) enNr. 24 'Betonplaten onder geconcentreerde lasten' (Commissie A4).Bovendien is een herdruk verschenen van de C.U.R.-rapporten Nr. 16Aen 16B 'Betonplaten onder geconcentreerde lasten. Richtlijnen. Toe-lichting', die als gevolg van de grote belangstelling voor deze rappor-ten al enige tijd geleden geheel uitverkocht waren. Van dit dubbel-rapport zal binnenkort bovendien een Engelse vertaling verschijnen,daar voor het hierin behandelde onderwerp ook in het buitenland veelbelangstelling bestaat.Momenteel wordt de instelling van twee nieuwe C.U.R.-commissiesvoorbereid, de ene betreffende licht(gewicht) beton, dat vooral delaatste jaren een groeiende belangstelling geniet, en de andere alseerste commissie van de zogenaamde E-groep, die zich zal bezig-houden met de arbeidseconomie bij de uitvoering van betonwerken.Bovendien wordt meegewerkt aan de totstandkoming van een com-missie op het gebied van het verven van beton, die door de StichtingBouwresearch zal worden ingesteld.In het afgelopen jaar heeft de samenstelling van enkele commissiesenige wijziging ondergaan. Het voorzitterschap van commissie B1'Mechanisch verdichten van beton', waarvan ir. D. Dicke jarenlangvoorzitter is geweest, wordt thans door ir. J. Zwart bekleed, terwijlir. Dicke als gewoon lid deze commissie trouw blijft. Het secretariaatvan commissie B3 'Niet-destructief onderzoek van beton' is sinds enigetijd in handen van ir. J. G. Wiebenga, die in deze functie ir. P.C.Kreijger opgevolgd is.De commissie C7 'Onderzoek naar de stijging van de temperatuur inmassa-beton tijdens de verharding', die op de Researchdag 1961 hetgelijknamige C.U.R.-rapport Nr. 19 heeft uitgebracht, is in het afge-lopen jaar opgeheven, daar de werkzaamheden van deze commissiem?t het uitbrengen van het definitieve rapport ge?indigd waren.Na deze terugblik op het voorbije jaar vraagt prof. Haas aandachtvoor het lopende jaar, waarin inmiddels het ontwerp voor de nieuweGewapend-Beton-Voorschriften (Ontwerp G.B.V. 1962) is verschenen.Met kennelijke voldoening stelt de spreker vast, dat in dit ontwerp optwee plaatsen verwezen wordt naar C.U.R.-rapporten en dat op ver-scheidene plaatsen gebruik is gemaakt van resultaten die door deC.U.R. zijn bereikt, met andere woorden de door de C.U.R. verrichteresearch gaat ook hier een plaats in offici?le voorschriften opnemen,hetgeen alle C.U.R.-leden ongetwijfeld voldoening zal geven.Naar aanleiding van de woorden, die de vorige spreker gewijd heeftaan het 10-jarig bestaan van de C.U.R., stelt prof. Haas vast, dat wijmet dit jubileum inderdaad een mijlpaal bereikt hebben, omdat de'gemeenschap van werkers' die in de voorgaande tien jaren ontstondveel meer is dan een 'verzameling van losse individuen'.Na deze waarderende en stimulerende woorden geeft de spreker hetwoord aan de onderzoekingscommissies, die verslag zullen uitbrengenin de groepsvolgorde C, D, A en B, overeenkomstig een voorstel, dattijdens de vorige Researchdag werd gedaan.Commissie C1 - Onderzoek van het nuttig effect van lassenin en haken aan wapeningsstaven. Onderzoek naar descheurvorming en aanhechting bij toepassing van geprofi-leerde staven.De voorzitter, ir. H.J.J. Engel, die het een eer vindt om de eersterapporteur van deze Researchdag te mogen zijn, vermeldt metvoldoening de drie belangrijkste resultaten van het afgelopen jaar.Geconcludeerd is, dat sterk-geprofileerde staven meestal geenhaken behoeven en bovendien, dat bij dergelijke staven de staal-soort vrijwel geen invloed op de aanhechting heeft. En ten slotte,in het Ontwerp G.B.V. 1962 is overeenkomstig de voorstellen vande commissie rekening gehouden met het verschil in aanhechtingtussen zogenaamde onderstaven (minder dan 20 cm boven de be-kisting) en zogenaamde bovenstaven (meer dan 20 cm boven debekisting) en voorts met de invloed, die de betondekking en destaafdiameter op de aanhechting hebben.De op de vorige Researchdag genoemde proeven voor het onder-zoek naar de samenwerking tussen beton en geprofileerd staalonder statische trekbelasting, welk onderzoek in het nieuweC.U.R.-rapport Nr. 23 'Onderzoek van de samenwerking tussengeprofileerd staal met beton' is beschreven, bleken een goedebenadering van de werkelijkheid te zijn. Zij hebben dan ook aan-leiding gegeven tot het opstellen van de reeds vorig jaar vermeldealgemene aanhechtingsformule, die sedertdien nader geprecisi-eerd kon worden, nadat vastgesteld was, dat in het geval van sterkgeprofileerde staven behalve de betondekking (c) en de staaf-diameter (?) alleen de ligging van de staaf in de ligger nog vaninvloed is op de aanhechtweerstand (d). Daarom is onderscheidgemaakt tussen bovenstaven en onderstaven, terwijl geen verschilwordt gemaakt tussen de verschillende soorten geprofileerd staal.De opgestelde formules zijn gebaseerd op proeven met zoge-naamd Hi-Bond-staal, Kamstaal, geribd Torstaai en een prototype1960 van geribd Torwastaal.Deze formules luiden:voor onderstaven :Voor de bepaling van de vereiste verankerings-(aanhecht)lengteld met weglating van haken dient de waarde van Td nog door eenveiligheidsco?ffi?nt gedeeld te worden,duswaarin a= de staalspanning.178 Cement14(1962)Nr.3De co?ffici?nt wordt onder meer bepaald door de spreiding inde proefresultaten en door de invloed van andere dan de kort-stondige belastingen waarmee de betreffende proeven zijn uit-gevoerd. De grafieken, die in artikel 30 van het Ontwerp G.B.V.1962 zijn vermeld, werden gedeeltelijk gebaseerd op deze onder-zoekingen.Het voortgezette onderzoek zal betrekking moeten hebben op deoverlappingslassen, waarbij de in rapport Nr. 23 beschreven'prismaproef' kan worden gebruikt. Verwacht wordt, dat bij der-gelijke lassen de waarde Td kleiner zal zijn dan in het geval vanaanhechting van een enkele rechte staaf. Bovendien zullen nogproeven genomen moeten worden voor het onderzoek naar deaanhechting onder dynamische belastingen.Het onderzoek naar de toelaatbare scheurwijdte werd na het op-stellen van het desbetreffende C.U.R.-rapport Nr. 10 niet weer op-gevat. Zoals ook uit het zojuist verschenen C.U.R.-rapport Nr. 23'Weerbestendigheid van beton' blijkt, vormt de toelaatbarescheurwijdte nog dikwijls een onderwerp van discussie.Betreffende de beschrijving van de scheurvorming in formule-vorm heeft ir. J. van Leeuwen, die secretaris van deze commissieis, in Heron (de gezamenlijke uitgave van het Stevinlaboratoriumen het I.B.B.C-T.N.O.) 10 (1962) Nr. 1 een artikel gepubliceerd.Daarin wordt geschreven over een onderzoek naar de scheur-afstand en naar de op de duur-onder invloed van blijvende en/ofwisselende belasting- optredende scheurwijdte in het geval vanop zuivere buiging belaste platen en balken, die van ??n laag wa-pening voorzien zijn.Uit dit artikel blijkt, dat een verdeling van de wapening in zo kleinmogelijke, dus zo veel mogelijk eenheden over de breedte van eenligger de scheurwijdte doet verminderen, hetgeen een begunsti-gende factor is bij de wapeningscorrosie. In het Ontwerp G.B.V.1962 is artikel 46 op de resultaten van dit onderzoek gebaseerd.Momenteel vinden soortgelijke onderzoekingen plaats op balkenmet twee lagen wapening en ook op T-balken. Het onderzoek zalzich echter ook moeten uitstrekken over ingeklemde balken enbovendien over liggers, die met geprofileerde staven gewapendzijn.Uit de discussie blijkt, dat de zogenaamde bovenstaven als regelminder goed dan de zogenaamde onderstaven door de betonspecieomhuld zijn, waarschijnlijk vooral als gevolg van de 'nazakking'. Bijgrotere betondikten kan men het effect daarvan wellicht beperkendoor de specie in een aantal lagen te storten. Het 'nazakken' is eenverschijnsel, dat nauw verwant is aan 'bleeding' (waterafstoting). Hetzogenaamde na-trillen van de betonspecie kan in principe bij een ver-antwoorde betonsamenstelling tot ongeveer 7 uur na het storten nogeen gunstige invloed op de betonsterkte en de aanhechting hebben,zonder dat het onderliggende beton hiervan hinder ondervindt.Door Commissie C2 'Onderzoek betreffende het verwerkenvan beton bij lage temperaturen' zijn in het afgelopen jaar geenonderzoekingen verricht, zodat deze commissie vandaag geenverslag uitbrengt.Commissie C3 - Beugels in gewapend-betonkolommenDe voorzitter van deze commissie, ir. H. van Dusschoten,maakt van de geboden gelegenheid gebruik om een korte toelich-ting te geven op de werkzaamheden van deze commissie, die thans,na 9 jaar, het rapport Nr. 20 'Onderzoek naar het effect van beu-gels in gewapend-betonkolommen bij gebruik van staal QR24'heeft opgesteld. Het verheugt hem ten zeerste, dat in het Ont-werp G.B.V. 1962 vrij veel opgenomen is van hetgeen de com-missie heeft voorgesteld betreffende beugeldiameter, beugel-afstand e.d. In de voorgaande jaren heeft de commissie proevengenomen ter bevestiging van de theoretische veronderstelling,dat de belangrijkste functie van beugels het vormen van de wape-ningskorf is. Op vroegere Researchdagen is over deze proeven,die ook in het nieuwe rapport Nr. 20 zijn beschreven, het een enander gerapporteerd, onder meer betreffende het uitknikken vanhoofdwapeningsstaven, welk verschijnsel nauwelijks be?nvloedblijkt te worden door de aanwezigheid van beugels.Aangenomen kan worden, dat de voorgestelde vermindering vande bebeugeling -waardoor bovendien eerder een verbetering daneen verslechtering van de betonkwaliteit wordt verkregen- eenbesparing oplevert, die 0,2?0,5% van de betonkosten bedraagt.Er is ook gedacht aan de brandwerendheid; de aanwezigheid vanbeugels schijnt, blijkens ervaringen elders, vrij weinig invloed tehebben.De spreker eindigt deze toelichting met zijn dank uit te sprekenaan de mede-commissieleden, die aan de totstandkoming van hetrapport veel bijgedragen hebben.Prof. Haas stelt vast, dat deze commissie in de voorgaande jaren zeerbelangrijk werk heeft verricht, niet alleen ten behoeve van het Ont-werp G.B.V. 1962, maar ook in het belang van het Comit? Europ?en duB?ton (C.E.B.), waarvan de Concept-Aanbevelingen passages bevat-ten, die aan het werk van Commissie C3 ontleend zijn, vooral omdat erop dit gebied nog maar weinig gedegen onderzoek heeft plaats-gevonden.Daar de betreffende proeven alleen met kolomstaven van rondstaalzijn uitgevoerd wordt tijdens de discussie de vraag gesteld, of bij ge-profileerde staven de beugels andere resultaten zullen opleveren door-dat zij weerstand bieden tegen afdrukken van het beton. Door de rap-porteur wordt hierbij het effect van beugels echter betwijfeld, omdatbij sommige heipaaltypen de afwezigheid van beugels ook geen be-zwaren heeft gegeven.Commissie C4 - Onderzoek van de brandveiligheid vanvoorgespannen betonconstructiesDoor deze commissie wordt vandaag geen mondeling rapport uit-gebracht. Aan het schriftelijke verslag kan echter worden ont-leend, dat ook de in 1961 aan een brandproef onderworpen sta-tisch onbepaalde balken een grotere brandwerendheid bleken tebezitten dan de in vroegere jaren onderzochte, overeenkomstigestatisch bepaalde balken. Ofschoon dit in overeenstemming wasmet de ervaringen die in 1960 waren opgedaan, werd het op grondvan bepaalde waarnemingen niet verantwoord geacht om de ge-noemde grotere brandwerendheid uitsluitend toe te schrijvenaan de statische onbepaaldheid van de betreffende balken. Bij eennadere bestudering van de resultaten, beproevingsmethoden enproefbalken bleek namelijk, dat de statisch onbepaalde balkenvoor wat betreft de bebeugeling en het kabelverloop afweken vande statisch bepaalde balken. Op theoretische grond is voorts vast-gesteld, dat het afvloeien van warmte naar koudere plaatsen geennoemenswaardige invloed op het temperatuurverloop kon heb-ben gehad. Om deze redenen zullen binnenkort nog enkele sta-tisch bepaalde en statisch onbepaalde balken aan een brandproefworden onderworpen. Daarbij wordt ernaar gestreefd, dat debalken qua vorm, afmetingen en wapening onderling geheel gelijkzijn en bovendien overeenstemmen met de reeds beproefde sta-tisch onbepaalde balken.De commissie heeft bovendien zichzelf de vraag voorgelegd, water gebeurt wanneer een (door brand verhitte) balk met blus-water in aanraking komt; kan dit een plotseling bezwijken tengevolge hebben? In de loop van 1962 hoopt men ook op dezevraag antwoord te kunnen geven.De Commissie C5 'Studie en vergelijking van buitenlandsebetonvoorschriften' is-zoals bekend-al jaren geleden opgeheven,na het opstellen van een reeks voorstellen en opmerkingen, diede G.B.V.-commissie zijn voorgelegd ten behoeve van een her-ziening. Bij de voorbereiding van het Ontwerp G.B.V. 1962 ishiervan een vruchtbaar gebruik gemaakt.De Commissie C6 'Versnelde verharding van beton door ver-warming' heeft door een samenloop van omstandigheden het opde vorige Researchdag aangekondigde rapport niet kunnen vol-tooien. Door deze commissie wordt dan ook vandaag geen mon-deling verslag uitgebracht.De Commissie C7 Onderzoek naar de stijging van de tempera-tuur in massa-beton tijdens de verharding' is -zoals reeds werdvermeld- in het afgelopen jaar opgeheven.Commissie C8 - Onderzoek naar de invloed van calcium-chloride (CaCl2) op gewapend betonProf. dr. C. A. Lobry van Troostenburg de Bruyn, voorzittervan deze commissie, begint zijn toelichting met te stellen, dat bijde bestudering van de invloed van l2 op gewapend beton on-derscheid gemaakt moet worden tussen de invloeden op beton-technologisch gebied (betreffende binding, verharding, krimp e.d.)en de invloeden op de wapening (wapeningscorrosie).Het Iiteratuuronderzoek betreffende de betontechnologischeaspecten blijkt in grote mate te worden vereenvoudigd door deter beschikking komende, twee bekroonde antwoorden (van ir.C. van de Fliert en ir. C. de Kuyper) op de ENCI-Prijsvraag1959, die betrekking had op de toevoeging van calciumchlorideaan beton van uiteenlopende samenstellingen. Uit de beide be-kroonde inzendingen blijkt, dat er tenminste op betontechnolo-gisch gebied vrij positieve en algemeen erkende conclusies betref-fende de invloed van calciumchloride bestaan.Ten aanzien van de invloed op de wapening blijken de meningendaarentegen nogal verdeeld te zijn, zodat de werkzaamheden vande commissie zich op dit onderdeel dienen te concentreren.Cement 14 (1962) Nr. 3 179Overigens is de commissie van mening, dat het ook op haar wegligt om een studie te maken van de invloed van chloride, dat opverhard beton inwerkt, aangezien hierbij in het beton CaCl2 wordtgevormd. Dit is bij voorbeeld het geval bij de inwerking van zee-water, dat immers natrium- en magnesiumchloride bevat.Ofschoon door het ontbreken van een chemische hulpkracht hetdoor de commissie voorgestelde experimentele werk niet konworden aangevangen, heeft de commissie de beschikking gekregenover de resultaten van zogenaamde expositieproeven (met ver-schillende CaCI2-gehalten), die genomen zijn in de laboratoria vanenkele leden (in het Stevinlaboratorium onder leiding van prof.Theissing en in het Laboratorium van de Ned. Spoorwegenonder leiding van ir. De Steur).Bovendien is door prof. Theissing en prof. Lobry de Bruyneen directe, niet-destructieve, elektrochemische methode voorde meting van de actieve-chloorionenconcentratie in beton metCaCI2-toevoeging nader uitgewerkt. In het buitenland heeft menvoor dergelijke metingen veelal gebruik gemaakt van een me-thode, waarbij verpoederd beton met gedestilleerd water wordtge?xtraheerd, zodat men een inzicht tracht te krijgen in de mate,waarin door complexvorming het CaCI2 in oplosbare vorm ge-bonden is. Deze methode heeft echter het nadeel, dat met eenovermaat water gewerkt wordt, waardoor de verkregen cijferste hoog zijn.In het buitenland zijn ook elektrochemische proeven genomen,zoals door B?umel en Engell. Door hen wordt een stalenelektrode toegepast, waarmee resultaten worden verkregen, diemen -gezien de verschillen tussen de proef en de werkelijkheid--enigszins wantrouwen moet. Bij de in ons land ontwikkelde me-thode maakt men gebruik van een Ag/AgCI-elektrode, die daar-entegen w?l de juiste cijfers oplevert.Op deze wijze is reeds vastgesteld, dat men niet zonder meer magspreken van een bepaalde grens van CaCI2-toevoeging, die voorhet al of niet optreden van wapeningscorrosie maatgevend is. Zoblijkt bij voorbeeld het C3A-gehalte van het toegepaste cementvan grote invloed te zijn op de chloride-binding; cement met eenhoog C3A-gehalte blijkt belangrijk meer chloriden te binden dancement met een laag gehalte aan tricalciumaluminaat (C3A), metandere woorden naarmate het portlandcement meer sulfaat-bestendig is, heeft men een grotere kans op wapeningscorrosieals gevolg van CaCI2-toevoeging.Ook uit het litteratuur-onderzoek is gebleken, dat niet alleen deaard en de samenstelling van het gebruikte cement in eerste in-stantie bepalend zijn voor de kans op wapeningscorrosie, maardat ook de kwaliteit van het beton (in het bijzonder van de beton-dekking) een belangrijke rol speelt. Met andere woorden, de toe-laatbare hoeveelheid CaCI2 is vooral van deze twee factoren af hanke-lijk te stellen. Uit de verdere onderzoekingen, onder meer exposi-tie-proeven, zullen de informaties moeten worden verkregen, dieeen en ander definitief bevestigen.Opgemerkt wordt, dat het 'CaCI2-vraagstuk' zowel voor gewa-pend beton als voor voorgespannen beton van groot belang is.In het laatste geval moet men echter rekening houden met een opmetaalkundig gebied liggende factor, namelijk de gevoeligheidvan het voorspanstaal voor spanningscorrosie. Daar dit onder-werp door Commissie B4 'Onderzoek betonstaal' bestudeerdwordt, zal samenwerking met deze commissie noodzakelijk engewenst zijn.Aan het slot van zijn toelichting vertelt de rapporteur iets overzijn contact met Russische onderzoekers tijdens het onlangs tePraag gehouden 'Symposium on the durability of concrete'. Daarmen in Rusland vrij grote hoeveelheden chloriden aan de beton-specie toevoegt, zullen de door hem ontvangen Russische publi-katies zijns inziens voor ons van belang kunnen zijn.Tijdens de discussie wordt gewezen ap de mogelijkheid van hetextraheren met een verzadigde Ca(OH)2-oplossing, hetgeen echtervolgens de rapporteur bij de betreffende extractieproeven met waterreeds feitelijk het geval is. Naar aanleiding van een andere opmerkingwordt vastgesteld, dat voor het optreden van wapeningscorrosie doorCaCl2 de aanwezigheid van vocht noodzakelijk is. In geheel drogebetonconstructies zal het verschijnsel dus niet optreden, maar derge-lijke constructies komen in de praktijk zelden of nooit voor. Ook in vol-ledig met water verzadigd beton is de aanwezigheid van CaC/2 nietgevaarlijk. Indien het beton echter van goede kwaliteit is, zal er onderalle omstandigheden voor wat betreft de vochtigheid weinig kans opwapeningscorrosie zijn.Commissie C9 - Spanningsverschijnselen in heipalen vanbetonDoor ir. F. K. Ligtenberg, voorzitter van deze commissie, wordteerst een algemeen overzicht gegeven van wat er gebeurt, wan-neer een vrij zwevende paal, een op rotsgrond staande paal en eenin 'normale' grond op stuit geheide paal op de kop een tikje meteen hamer krijgen resp. met een vallend heiblok in aanrakingkomen. In de meeste gevallen veroorzaakt de opgewekte druk-spanning in de paal bij het teruglopen van de spanningsgolf eentrekspanning.Bij de berekening van de trekspanningen wordt ervan uitgegaan,dat deze trekspanningen, die door het vallen van het heiblokworden veroorzaakt, evenals de zakking, die bij de slag optreedt,afhankelijk zijn van: a. het gewicht van het heiblok; b. de val-hoogte; . de vulling en het gewicht van de heimuts; d. de afme-tingen van de paal; e. de spanningen, die de grond bij de paalpuntkan opnemen.De door de grond op te nemen spanningen kunnen echter nietaltijd aan een sonderingsdiagram ontleend worden. Door hetwaarnemen van de zakking per slag kan men echter verifi?ren ofde aangenomen grondweerstand juist is. De trekspanningen kanmen ook rechtstreeks berekenen uit de opgemeten zakking, opvoorwaarde dat de gegevens van paal, heiblok en heimuts bekendzijn. Door de heimuts als een veer te beschouwen kan men eenbelangrijke vereenvoudiging in het schema aanbrengen.Het aanvankelijke plan van de commissie, namelijk om met behulpvan een elektronische rekenmachine voor een serie gegevenwaarden van de verschillende variabelen de berekeningen uit tevoeren, waarna grafieken en/of tabellen voor de toelaatbare val-hoogte zouden kunnen worden afgeleid, werd niet verwezenlijkt,omdat door het invoeren van een benadering de gehele bereke-ning in formule-vorm kon worden uitgewerkt. Vastgesteld is, datde vulling van de heimuts zodanig gekozen moet worden, dat dedoor het heiblok veroorzaakte drukspanningsgolf langer duurtdan de tijd, die de golf nodig heeft om de paal heen en weer tedoorl?pen. Op deze wijze kunnen de trekspanningen aanzienlijkbeperkt worden. Wanneer met behulp van praktijkproeven eenen ander geverifieerd is, zal de ontwikkelde berekeningsmethodein een rapport verwerkt worden. Het voortgezette onderzoekzal ook betrekking hebben op de valhoogte en op de juiste hei-mutsconstructie.In de discussie wordt erop gewezen, dat de gegeven 'hoeveelheid vanbeweging' zo groot mogelijk moet zijn, zodat een zwaar heiblok aan-beveling verdient. De rapporteur wijst echter op het praktisch bezwaarvan al te zware heiblokken en bovendien merkt hij op, dat een heimutsIn het nagestreefde geval van 'ideale botsing' veranderingen veroor-zaakt. Uit de beantwoording van een andere vraag blijkt, dat men bijdit onderzoek nog niet getracht heeft om uit een sonderingsdiagramde zogenaamde dynamische weerstand van de grond te berekenen,maar dat men in principe met een sonderingsdiagram volstaat 'omdatmen toch ergens moet beginnen'. Voorts komt tot uitdrukking, dat eenheimutsvulling van hout, dat na enige tijd murw geslagen wordt, wel-licht door nylon of asbest vervangen kan worden, ofschoon hier-omtrent nog geen proeven zijn genomen. Ten slotte blijkt, dat menbegonnen is met het effect van 'kleef' te verwaarlozen, hetgeen innormale gevallen bij op stuit geheide palen geheel verantwoord is.Commissie C1O - Ongewapend betonDoor deze vrij jonge commissie, die in 1960 op verzoek van debetreffende subcommissie van de G.B.V.-commissie is ingesteld-in nauwe samenwerking met de Vereniging van Systeem-bouwers- wordt op deze Researchdag geen mondeling rapportuitgebracht. Aan het schriftelijke verslag kan worden ontleend,dat men voor het samenstellen van voorschriften betreffende hetconstrueren met ongewapend beton, de volgende onderwerpenheeft onderkend: a. de stabiliteit van ongewapende betoncon-structies; b. de draagkracht van een niet-centrisch belaste schijf;c. de invloed van dwarsverstijvingen op dragende schijven; d. deinvloed van gaten op de stijfheid van de schijf en op de verdelingvan schuif- en normaalspanningen in de schijf en speciaal in dedelen tussen de gaten. Daarbij dienen dan nog verschillendemogelijkheden beschouwd te worden, zoals grindbeton, lichtge-wicht) beton, geprefabriceerd beton, en voorts het toepassen vaneen tijdelijke of blijvende bekisting.Uit de inmiddels gemaakte litteratuurstudie konden slechts zeerweinig conclusies worden getrokken. Daarom is een onderzoe-kingsprogramma opgesteld, dat onder meer het onderzoek vanhet brosse gedrag van bouwmaterialen en het onderzoek naar destabiliteit van hoge gebouwen omvat, terwijl verder een foto-elastisch onderzoek en de berekening van eindwanden in hogegebouwen ge?ntameerd worden. Het voorschrift voor het con-strueren van wanden in ongewapend grindbeton is in conceptpraktisch gereed. De berekening van eindwanden en de stabili-teitsberekeningen zijn momenteel in behandeling.180 Cement 14 (1962) Nr. 3De Commissie D1' Onderzoek van de statische druk uitgeoefenddoor cement op silowanden bij pneumatische aftapping' is enkelejaren geleden opgeheven na de publikatie van het definitieverapport Nr. 15.Commissie D2 - Meetmethoden en metingen op de bouw-plaatsDeze commissie, die het zojuist verschenen rapport Nr. 21 'Meet-methoden op de bouwplaats' heeft samengesteld, brengt op dezeResearchdag geen mondeling rapport uit. Volgens het schriftelijkeverslag geeft C.U.R.-ropport Nr. 21 in de eerste plaats een be-schrijving van de in de loop der jaren ontwikkelde meetapparatuurvoor het meten van spanningen, rekken, krommingen, door-buigingen, scheurwijdten, temperatuur enz. Met deze apparatuuris het over het algemeen mogelijk om de genoemde groothedenmet voldoende nauwkeurigheid te bepalen. Alleen de spanningenontrekken zich vrijwel geheel aan een rechtstreekse waarneming,zodat het voor een goede beoordeling van een constructie ge-wenst was om een duidelijk verband tussen de gemeten groot-heden en de spanningen te kennen.Bij een dergelijke 'vertaling' van meetresultaten in spanningen ofmomenten, dient men behalve met de betoneigenschappen reke-ning te houden met de scheurvorming. Aangezien men het ge-stelde probleem noch langs theoretische noch langs experimen-tele weg geheel heeft kunnen oplossen, terwijl bestaande bouw-werken door een proefbelasting meestal geen noemenswaardigeschade mogen oplopen, adviseert de commissie om in het alge-meen voor het bepalen van de krachtsverdeling in een beton-constructie onder uitwendige belastingen gebruik te maken vanmodelonderzoek op elastische of realistische modellen.Commissie A1 - Vereenvoudigde berekening van schaal-constructies; ontwerpformules en experimenteel onder-zoek op modellenDaar enkele leden van de Nederlandse schalencommissie nauwbetrokken zijn geweest bij de voorbereiding en uitwerking vanhet Internationale Symposium 'Shell Research', dat het vorig jaarin Delft is gehouden, is door deze commissie in het afgelopen jaargeen onderzoekingswerk verricht. Daarom wordt er door decommissie op deze Researchdag niet mondeling gerapporteerd.In het schriftelijke verslag maakt de commissie melding van depublikatie van het algemeen rapport van dit symposium (prof.Haas en prof. Bouma) in Cement 13 (1961) Nr. 9, blz. 493-495,en van de verslagen (ir. Van der Vlugt, ir. Warmenhoven) inCement 14 (1962) Nr. 1, blz. 12-16, resp. Beton 11 (24-11-1961), Bt.169-170. Tevens merkt de commissie op, dat het verheugend is,dat een dergelijke manifestatie als het symposium in ons landheeft kunnen plaatsvinden en dat dit mede te danken is aan hetwerk dat in C.U.R.-verband is verricht.De commissie A2 'Vergelijking van de plasticiteitsberekeningten opzichte van de resultaten van de elasticiteitstheorie' is -zoalsbekend- enige jaren geleden na de verschijning van C.U.R.-rapportNr. 99 'Vergelijking plasticiteitsberekening met de -methode bijzuivere buiging' opgeheven.De commissie A3 'Bestudering en onderzoek van de eindver-ankeringen in voorgespannen beton' heeft in het afgelopen jaargeen activiteiten ontplooid, zodat vandaag ook geen rapport uit-gebracht wordt.(wordt vervolgd) v.d.V.Cement 14 (1962) Nr. 3 181
Reacties