Maandbladgewijd aan cement en betontevensofficieel orgaanvan deBetonverenigingJaargang XIX nr. 12a,december 1967 RichtlijnenPrefab-beton 1967(R.P.B. 1967)Inhoud11.11.21.2.11.2.21.2.31.2.41.2.522.1.2.1.12.1.22.1.32.1.42.1.52.1.62.1.72.1.82.1.92.1.102.1.112.22.2.12.2.22.2.32.32.3.12.3.22.42.4.12.4.22.4.3Ten geleideWoord voorafALGEMEENInleidingAlgemene bepalingenDoelstelling en geldigheidAanduidingOntwerp en toezichtTekeningen en berekeningenAfwijking van de RichtlijnenCONSTRUCTIEOntwerpDekkingHaken en ombuigingenVerankeringslengteVerlengen van wapeningsstavenBinden van wapeningVloerenWandenBalkenKolommenVoegenToleranties van de afmetingenTekeningenOntwerptekeningenWerktekeningenVerantwoordelijkheid voor de tekeningenBerekeningenBerekening van kolomvoetenToelaatbare spanningen, doorbuiging, scheurwijdteToelaatbare spanningenDoorbuigingScheurwijdteblz.3455555555666678891313141616171717171818181818202033.13.23.2.13.2.23.2.33.2.43.2.53.2.63.2.7?3.2.83.2.93.2.103.2.113.2.123.2.133.33.3.13.3.23.3.33.3.43.3.53.3.63.3.73.3.83.3.93.3.103.43.5BijlageVERVAARDIGING EN OPSLAG VAN ELEMENTENPersoneelMaterialenCement .ZandGrind" en steenslagFijnheidsmodulusWaterHulpstoffenBetonkwaliteitSamenstelling van het betonKubussterkteGeschiktheidsproefPlasticiteit van betonspecieStaalHijsogenUitvoeringOpslag van materialenMallenAanbrengen van wapeningMengen en verwerken van betonspecieStortnadenVerharding, normaal en versneldStorten bij lage temperaturenGrindnestenSparingen, ankers en in te betonneren delenMerken van elementen .Opslag van de elementenControleBerekening van kolomvoetenblz.212121212121222222222222232324262727272728282828282929292930De in de volgende hoofdstukken te behandelen onderwerpen zijn:Berekening van vloerenProefbelastingStabiliteit van constructiesa. met stijve kernenb. portaalconstructiesStabiliteit tijdens de montageVerbindingenDilatatievoegen, glijvoegenTransport van elementenBerekening van constructies waarop in het werk een tweede,na verharding meewerkende, laag wordt gestort (samengestelde constructies)Redactiedr.ir.G.F.Janssonius, hoofdredacteurAA van derVlistM.G.P.NelissenBW.F.KralJ.M.L.Trouw, redactiesecretarisMedewerkersG.H. van Boom, ing.,ir.A.J.Chr.Dekker,ir.W.A.Eisma, AJ.Esmeijer, ing.,ir.J.H.J.Manhoudt, ir.J.P,Serl?,irAP. van Vugt, ir.P.WijnandsRedactie-adresHerengracht 507, Amsferdam-C.tel. (020) 2385 31Ontwerp omslag: Otto Treumann, GKf, AGIRedactieraadG.P. van Loon, voorzitter; J.M.L.Trouw, ing.,secretaris; ir.P.Allaart, irAS.G.Bruggeling,ir.D.Dicke, ir.H. van Dusschoten. ir.H.J.J.Engel,lr.C, van de Fliert, prof.dr.irAM.Haas,ir.G.Huyghe (Belgi?), ir.W. van Klaveren,ir.AC.Krijn, ir.K.L.A van der Leeuw,ir.FKLigtenberg, ir.C.J.Louw,ir.J.C.N.Ringeling, dr.ir.G.Scherpbier,ir.W. van der Schrier, ir.W.Semeins,ir.W. de Steur, prof.drs.E.M.Theissing,P.J. van Tussenbroek, ing.,prof.ir.D.Vandepitte (B.),ir.BW. van derVlugt,ir.J.Wever, AMWitte, ing.UitgaveVerkoopassociatie Nederlands CementEnci-Cemij-Robur NV., AmsterdamAbonnementsprijzen per jaarNederland, Overzeese Rijksdelen, Belgi? enLuxemburg: f 17,50Voor leden van de Betonvereniging: f 15,-Studie-abonnementen voor T.H.-studenten,H.T.S.-Ieerlingen en militairen: f 11,50Buitenland: f 22,-Administratie-adresNieuwe Achtergracht 104, Postbus 1198,Amsterdam-C., tel. (020) 9466 21Postgiro 28767, Gemeentegiro K 1048t.n.v. N.V. 't Koggeschip,drukkers- en uitgeversbedrijf(afd. Met Couragie)Overname van artikelen en illustraties alleenna schriftelijke toestemmingR.P.B.1967Ten geleideVan de vele activiteiten die door de Betonvereniging worden ontwikkeld.vindt een deel plaats in de beide Studieverenigingen, de Stuvo en deStupre.Een werkgroep van de Stupre heeft zich beziggehouden met het opstellenvan 'Rlchtlijnen voor Prefab-beton', aangeduid met R.P.B. Nadat de voor-stellen in een aantal vergaderingen van de Stupre z?n behandeld, wordennu de eerste drie hoofdstukken van deze Richtlijnen in een extra uitgavevan Cement gepubliceerd om een grotere bekendheid aan de Richtlijnente geven en tevens om de gelegenheid te bieden opbouwende kritiek televeren, voordat tezijner tUd tot de definitieve uitgave wordt overgegaan.Het bestuur van de Betonvereniging begroet met vreugde het resultaat vandeze activiteit en hoopt dat het hier gepubliceerde zich in de belangstellingvan zeer velen zal verheugen.ir.R.C.Ophorstvoorzitter BetonverenigingDit eerste deel van de Hlchtlijnen voor Prefab-beton 1967 (R.P.B. 1967) is als extra uitgavevan Cement toegestuurd aan alle abonnees van dit tljdschrlft.De RichtlUnen zijn apart te verkrjjqen bl] het secretariaat van de Betonvereniging, NassauDillenburgstraat 42, 's-Gravenhage (tel. 070 - 24 45 47) ? raison van f 3,75 per exemplaar.3Woord voorafR.P.S.1967Toen de G.B.V. 1962 zou verschijnen, is tijdens de 'hearings' door deStupre (Studiekring tot ontwikkeling van het geprefabriceerde beton,Onderdeel van de Betonvereniging) verzocht meer rekening te houdenmet de speciale mogelijkheden en eisen van prefab-beton en van con-structi?s, samengesteld uit voorafgemaakte betonelementen. De G.B.V.-commissie achtte dit onmogelijk en heeft de Stupre voorgesteld zelf richt-lijnen samen te stel/en.De groep 'Principes' van Stupre heeft toen de RP.B.-commissiein hetleven geroepen. Deze commissie is zo samengesteld, dat zoveel mogelijkde .groepen, die zich met prefabricage bezighouden, vertegenwoordigdzijn, De nodige financi?n zijn bijeengebracht door de Stichting Bouw-research, de Vereniging van Systeembouwers en enige betonwarenfabrie-ken. Zonder hun steun waren deze Richtlijnen niet tot stand gekomen.De gang van zaken is als volgt geweest.De H.P.B.-commissie stelde een concept samen, waarbij in grote lijnen devolgorde van de G.B.V. werd aangehouden. Dit concept werd gestuurdaan de Stupre-Ieden en aan hen, die hiervoor belangstelling toonden, methet verzoek er kritiek op in te dienen. Aan de hand van de kritiek werdhet concept gewijzigd, waarna in Stupre-kring enige 'hearings' volgden.De toen geuite wensen zijn door de RP.B.-commissie weer zoveel moge-Jijk verwerkt.De commissie is zich ervan bewust, dat met het doen verschijnen van ditgedeelte van de H.P.B. 1967 haar taak nog niet is volbracht. In de inhouds-opgave is vermeld, welke onderwerpen de commissie nog denkt te behan-delen. Door dit eerste deel thans reeds te publiceren, hoopt de commissieiets bruikbaars voor de prakt?k te brengen; dat vooral in de prakt?k ge-toetst kan worden.De commissie verzoekt dan ook om de tekortkomingen, die ongetwijfeldin de praktijk zullen blijken, ter kennis te willen brengen van de secretaris,ir.AH.E.HOpscher, Willem Pijperplein 2, Zeist. Over enkele Jaren kan daneen herziene uitgave verschijnen.Zoveel mogelijk is aansluiting gezocht aan de G.BV. 1962 en de R.V.B.1967. Bepaalde gedeelten zijn hieruit overgenomen, hetgeen in de Richt-lijnen is vermeld, terwijl deze gedeelten met kleine letters zijn gedrukt.Bij enkele grotere gedeelten ls,volstaan met een verwijzing.De gebruikte notaties komen overeen met die van de G.BV. 1962.De commissie is de redactie van het tijdschrift Cement zeer dankbaar, datzij bereid was deze Richtlijnen te redigeren en in haar tijdschrift te pu-bliceren.De R.P.B.-commissieir.EJ.ACorsmit, voorzitterir.AE.ChristiaanseH.M.Feenstrair.P.Hooftmanir.AHE.HOpscherir.WJanssenirJ.C.MeischkeAC. van Riel,ing.4ALGEMEENINLEIDING/'Definitie van enkele in deze Richtlijnen veel gebruikte. begrippen:a. Elementen: (prefab) gewapend-betonnen constructie-onderdelen, al danniet .b. Constructies: constructies samengesteld uit elementen, of constructies waarin elementenworden toegepast.1.111.21.2.1.1.2ALGEMENE BEPALINGENDoelstelling en geldigheidDeze Richtlijnen hebben tot doel:a.hetgeven van voorwaarden, waaraan ten minste moet worden voldaan bij het ontwerpen,berekenen en uitvoeren van constructies en elementen; hiermee vervalt art. 1, lid 2, 2ezin,van de -Gewapend-Betonvoorschriften 1962 (G.B.v. 1962), waarin wordt bepaald dat prefab-beton moet voldoen aan de G.a.v.;b. het verschaffen vaneen technische basis ten behoeve van de overeenkomst van aanne-ming;c. het geyen vaneen over het gehele land gelijke maatstaf, waarnaar constructies en elemen-ten dienen te worden beoordeeld.De Richtlijnen gelden voor vooraf gemaakte constructies en elementen van beton (vervaar-digd van cement, zand en grind of steenslag) met een kwaliteit van ten minste K 225, waarbijin innige samenwerking met gewalst of getrokken staal de uitwendige krachten worden op-genomen en waarbij in de uiteindelijke toestand, waarin de constructie of het element wordtgebracht, de wapening een constructieve rol speelt ').Voor zover er in deze constructies of elementen voorspanning wordt toegepast, gelden daar-voor in de eerste plaats de Richtlijnen voor Voorgespannen Beton 1967. (R.v.B. 1967).1.2.2 AanduidingIn bestekken en andere overeenkomsten, alsmede in alle daarop betrekking hebbende be-scheiden, worden deze Richtlijnen Prefab-beton verkort aangeduid met R.P.B. 1967. Waarin deze Richtlijnen wordt verwezen naar andere voorschriften, richtlijnen en normen, wordenhiervan steeds bedoeld de laatst verschenen uitgaven, tenzij in deze Richtlijnen uitdrukkelijkhiervan wordt afgeweken.Wanneer in voorschriften, richtlijnen en normen, waarnaar wordt verwezen, bepalingen zijnopgenomen strijdig met die van de R.P.B. 1967, dan geldt de R.p.a. 1967.1.2.3 Ontwerp en toezichtDe constructeur van de constructies en elementen moet deskundig zijn, zowel wat betreft detheorie als wat betreft de praktische uitvoering van de werken.De uitvoering dient te geschieden onder toezicht van de constructeur.1.2.4.1.2.3Tekeningen en berekeningenDe constructies en elementen moeten worden uitgevoerd aan de hand van ontwerptekenin-gen en werktekeningen (zie 2.2).Ontwerptekeningen moeten een volledig beeld geven van de totale constructie.Werktekeningen moeten een volledig beeld geven van elk element met alle details en maten.Tevoren moet worden vastgesteld, wie voor de berekeningen verantwoordelijk is en wie voorelk stel tekeningen. De berekeningen en tekeningen moeten worden ondertekend door dege-ne, die ervoor verantwoordelijk is.1.2.5 Afwijking van de RichtlijnenEr kan toestemming worden verleend om van deze Richtlijnen af te wijken, mits wordt aan-getoond dat de constructie voldoende veilig is en dat de hechtheid duurzaam verzekerdzal zijn. De constructeur dient dan op de tekeningen en berekeningen te vermelden, dat vandeze Richtlijnen is afgeweken en dat hij de vantwoordelijkheid voor deze afwijking op zichneemt 2).1Indien een directie dat wenst, kan zijde RP.B. 1967 van toepassing verklaren op zgn. onge-wapende elementen. De artikelen betreffende wapeningspercentages moeten dan niet vantoepassing worden verklaard.2In dit verband wordt gewezen op het bestaan van:a. de 'Commissie van Advies inzake het toelaten van hogere spanningen in bouwconstructies',ingesteld door de Stichting Beoordeling Bouwconstructies en Bouwmaterialen (S.B.B.B.),opgericht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;b. de 'Raad van Advies voor Bijzondere Betonconstructies', ingesteld door het Koninkl?k In-stituut van Ingenieurs; deze Raad stelt zich ten doel desgevraagd te adviseren over demogelijkheid en toelaatbaarheid van nieuwe constructies in beton, of van nieuwe reken-methoden voor dergel?ke constructies.R.P.B. 1967 522.12.1.1.1tabel ICONSTRUCTIEONTWERPDekkingDe betondekking op de buitenste Wapening (dus bij voorbeeld ook op beugels) moet tenminste dein tabel I aangegeven waarde bezitten 1).betondekkingvloerenwanden, horizontaal gestortbalken en kolommen, die nagenoeghun eigen gewicht dragenwanden, verticaal gestortbalkenkolommen, horizontaal gestortkolommen, verticaal gestortalleenbinnen buiten1,0 cm 1,5 cm1,0 cm 1,5cm1,0 cm 1,5 cml,5cm 2,0 cm2,0 cm 2,5cm2,0 cm 2,5 cm2,5 cm 3,0 cmIn de tabel betekent 'buiten', dat de vlakken aan weer en wind zijn blootgesteld of met grondof water in aanraking zullen komen..2 Indien een element aan een zijde op generlei wijze is te controleren, moet de dekking daarmet O,S cm worden vergroot..3 B? hoge temperaturen en agressieve gassen of vloeistoffen(Als o.s.v. 1962, art. 28, lid 2)De in de leden 1 en 2 gegeven maten voor de dekking moeten met ten minste1 cm worden vergroot, wanneer schadelijke werkingen kunnen optreden ten ge-volge van het blootstellen van de betrokken betonoppervlakken aan:? zeer hoge temperaturen bij brand 2)3);? zeewater, ook in fijn verstoven vorm of andere agressieve vloeistoffen;? schadelijke gassen en dampen ').Van tevoren moet worden vastgelegd of, en zo ja voor welke onderdelen vanhet werk het bepaalde In dit lid wordt verlangd.Dit moet duidelijk op de werktekeningen worden vermeld..4 B? behandeling van het betonoppervlak(Ais a.BV. 1962, art. 28, lid 3)R.P.B.1967.52.1.2.1.2Betondekkingen, eventueel reeds verhoogd met de in lid 3 genoemde maat,moeten bovendien nog met 1 cm worden vergroot, wanneer het betrokken beton-oppervlak zodanig wordt bewerkt, dat de cementhuid wordt beschadigd.Dit is bij voorbeeld het geval bij boucharderen, zand- of gritstralen en uitwassenmet verdund zoutzuur.Voor beton K400 en hoger mag de genoemde maat van 1 cm worden verminderd tot 0,5 cm.Indien na montage nog beton wordt aangebrachtDe in de voorgaande leden genoemde eisen ten aanzien van de betondekking gelden nietvoor die plaatsen van het element, waar na montage nog beton wordt aangebracht, dat be-hoorlijk wordt verdicht en ten minste 3 cm dik is.Zogenaamde afwerklagen mogen nimmer .als betondekking worden meegerekend.Als plaatselijk wapening uit het element steekt, moet de zijdelingse dekking voldoen aanhet gestelde in lid 1 tfm 4.Haken en ombuigingenS)Haken moeten zijn ronde haken volgens fig. la, schuine haken volgens fig. lb, of rechtehaken volgens fig. le, behoudens het gestelde in lid 2.Haken aan beugels moeten schuine of rechte haken zijn, die de hoekstaven omsluiten enafmetingen hebben volgens respectievelijk fig. 2a en fig. 2b of 2c.1Er dient op te worden gewezen, dat de hier genoemde dekkingen een uiterst minimum Z?n.B? minder gunstige omstandigheden, b?v. langsstromend regenwater, zoute lucht e.?., is hetnodig de dekking te vergroten, dan wel regelmatig beschermende verflagen aan te brengen.2De brandveiligheid kan zeer worden verhoogd door in het beton, dat de dekking vormt, ge-vlochten gaas aan te brengen. Dit gaas moet dan een dekking hebben van 1 cm.3In een dergel?k geval is het tevens wensel?k de beugels in balken en ko-lommen niet verder dan 15 cm van elkaar te plaatsen.4Dit kan in bepaalde omstandigheden het geval Z?n in kruipruimten.5Voor h?sogen, zie 3.2.136figuur 1glad staalstaalcLOAllAll. Allfiguur 2 ') a b1815cmAU Allc Bern.2.1.2.3figuur 3(Als G.Sv. 1962, art. 29, lid 3)Ombulqtnqen moeten een binnenwerkse straai bezltten van ten minste 5 maal de staafdikte of5 maal de kendlameter, zie figuur 3.R.P.B.19672.1.3 VerankeringslengteAls G.S.V. 1962, art. 30, Tussentijdse wijziging van september 1966 (tekst van het betreffendeartikel niet weergegeven), echter met de volgende aanvullingen c.q. wijzigingen:a. Waar in artikel 30 van de G.BV. 1962 wordt gesproken van 'bodem', is bedoeld: 'de onder-kant van het element tijdens het storten en verharden'.Op de werktekeningen moet zijn aangegeven in welke stand het element moet wordengestort.b. De verankeringslengte van een staaf moet ten minste bedragen:a/d = (zie G.BV. 1962, art. 30, lid 1).Indien het staafeinde is voorzien van een haak, mag ld worden verminderd, en wel:1? voor staal in de kwaliteiten lager dan QR(n)40 2) met: f. 0. ;? voor staal in de kwaliteiten QH(n)40 en hoger met: f. 0 . .Hierin is f een factor, waarvan de waarde bedraagt:? bij ronde haken : f = 1,0;? bij schuine haken: f = 0,7;? bij rechte haken : f = 0,5.De verankeringslengte mag echter nooit kleiner zijn dan 7 cm (zie ook figuur 4, blz. 8).c. Belangrijke stekken moeten steeds in het element zijn verankerd met een haak of een lus.Slechts voor ondergeschikte stekken kan worden toegestaan, dat zij na het storten in hetbeton worden gestoken.d. Indien aan de hand van een serie proeven (als beschreven in C.U.R.-rapport 23, Onderzoeknaar de samenwerking van geprofileerd staal met beton 3)) is aangetoond, dat de toelaatbare1Indien lasbaar staal wordt gebruikt en de beugels worden gelast, kunnen de overlappingenvan fig. 2b en fig. 2c kleiner worden genomen.2Bedoeld wordt: OR 40 of ORn 40.3De C.UR.-rapporten worden uitgegeven door de Commissie voor Uitvoering van Research,ingesteld door de Betonvereniging. Zij z?n verkr?gbaar b? het secretariaat van de Beton-vereniging: Nassau Dillenburgstraat 42, 's-Gravenhage.7figuur 47cmr esp.:7cmresp.:1ld -R.P.S.1967(2.1.3)2.1.4.1.2-.3.42.1.5.1aanhechtspanning voor de betonkwaliteiten K 400, K 500 en K 600 hoger is dan die voorK3QO, als aangegeven in art. 30, lid 1, van de a.s.v. 1962, mag met een hogere waarde wor-den gerekend. Er moeten in dat geval wel bijzondere eisen worden gesteld aan de vloeibaar-heid (consistentie) van de betonspecfe.Verlengen van wapeningsstaven 1)Erwordt onderscheid gemaakt tussen:a. Overlappingslassen: hieronder wordt verstaan de verbinding van twee staven, tot standbracht door de staven elkaar te laten overlappen, waarbij de kracht wordt overgebracht doorhet omhullende beton;b. Smelt- en druklassen: hieronder wordt verstaan de rechtstreekse verbinding van twee sta-ven, tot stand gebracht onder inwerking van warmte, eventueel met druk; hieronder vallenonder meer het booglassen en het elektrisch weerstandslassen.De lassen bedoeld in lid 1, onder b, verdienende voorkeur boven die bedoeld onder a.In elementen mogen geenoverlappingslassen in hoofdtrek- of hoofddrukstaven voorkomenindien de lengte van de staaf minder is dan 12 rn: slechts in uitzonderingsgevallen, waar-over van tevoren overeenstemming is bereikt, is dit wel toegestaan 2).De laslengte ld bij de overlappingslas moet worden bepaald volgens art. 31, lid 2, van dea.s.v. 1962, Tussentijdse wijziging van september 1966 (tekst van het betreffende artikelniet weergegeven).Het verlengen van hoofdwapeningsstaven door middel van smelt- of druklassen mag slechtsgeschieden volgens de elektrische weerstandslasmethode (voor deze methode zie: NEN2143, Aanduidingen van smeltlasverbindingen, en NEN 2144, Aanduidingen van druklas-verbindingen) of volgens een proc?d?,' dat daaraan- gelijkwaardig is 3). De staafassen moetenter weerszijden van de las in elkaars verlengde liggen.Voordat met het lassen wordt aangevangen, moet:a. de geschiktheid van materiaal en lasuitrusting en de bekwaamheid van de lasser worden aan-getoond door het doen lassen van een tweetal proefstaven van elke toe te passen diameter;b. door vergelijkende trekproeven worden aangetoond dat de treksterkte op of nabij de las tenminste 94% bedraagt van die van de staaf zelf (indien de werkelijke treksterkte van de staafboven de voorgeschreven sterkte ligt, moet de las dus een sterkte hebben van ten minste94% van de werkel?ke treksterkte van de staaf);c. door trekproeven eveneens worden aangetoond dat de treksterkte op of nabij de las groteris dan de voorgeschreven treksterkte van de oorspronkelijke staaf (indien bUv. voorgeschre-ven is QR(n)40, mag de sterkte van de las nimmer onder de 5000 kgf/cm2(50 kN/cm2) liggen.Door regelmatig herhaalde steekproeven (bijv. 1 per 100 lassen) moet-worden gecontroleerdof de lassen aan de onder a, b en c genoemde eisen blijven voldoen.Binden van wapeningHet binden van de wapening met binddraad mag worden vervangen door het lassen volgenseen der hieronder vermelde lasmethoden. mits aan de verder in dit artikel genoemde eisenwordt voldaan.De toegestane lasmethoden zijn:a. lassen met een puntlastang of een stationair opgestelde puntlasmachine;b. elektrisch booglassen met beklede elektroden;c. elektrisch booglassen in een beschermend gas, bi] voorbeeld C02-gas.Natuurharde staalsoorten (bijv. QR 40) mogen alleen gelast worden volgens de methodengenoemd onder b en c._1Lassen in verbindingen worden t.z.t, behandeld bij het onderwerp verbindingen.2Er wordt op gewezen dat er verschillende gespecialiseerde bedrijver: zijn, die wapeningsstaalin grote lengten leveren, zodat overlappingslassen geheel kunnen worden vermeden.3In hoeverre een andere lasmethode als gelijkwaardig kan worden beschouwd, is momenteelin studie bij de Stupre/C.UR.-commissie C 16.8R.P.B.19672.1.5.2.3.4.5.62.1.6.12.1.6.2.2.1figuur 5.2.2.2.3.2.4Nabehandelde staalsoorten (bijv. QRn 48) mogen alleen gelast worden volgens de onder agenoemde methode.Het lassen dient steeds te geschieden onder deskundige leiding.Het binden mag slechts dan door lassen worden vervangen, indien door trekproeven, verricht op ten minste 1 per 100 staven, wordt aangetoond. dat de treksterkte van de staven opof nabij de las:a. ten minste 94% bedraagt van die van de niet gelaste staven (zie aantekening bij 2.1.4.4,sub b);b. blijft boven de normen gesteld voor het materiaal van de staven zelf (zie aantekening bij2.1.4.4, sub cl.Puntlassen is slechts toegestaan als de puntlasmachines zijn voorzien van een lastijd-regel-apparatuur en een inrichting om de elektrodendruk in te stellen.De lasmethoden, genoemd in lid 1, sub ben c, mogen slechts worden toegepast, indien ditgeschiedt door zeer deskundig personeel en onder voortdurende controle.Het werkstuk en de lasser moeten afdoende beschermd zijn tegen wind en regen.De te lassen delen moeten vrij zijn van losse roestdelen en andere verontreinigingen.VloerenVloeren kunnen worden onderscheiden in:I. Vloeren in woningenHiervoor wordt verwezen naar de Voorschriften voor Gewapend-Betonvloeren in Woningen(V.G.B.W.) 1);11. Overige vloerenDeze worden onderscheiden in:a. massieve vloeren, zie 2.1.6.3b. ribbenvloeren, zie 2.1.6.4c, kanaalvloeren, zie 2.1.6.5d. cassettenvloeren. zie 2.1.6.6Algemeen (geldt voor de vloertypen 11 a tlm d van lid 1).Hoofdwapeningsstaven die eindigen aan de buitenrand, moeten van een goede eindveranke-ring zijn voorzien 2) (zie fig. 5).In platen, waarop verticaal omlaag gerichte krachten werken, moet steeds een onderwape-ning aanwezig zijn. Deze wapening mag niet lichter zijn dan die, welke zou worden vereistvoor een aan beide uiteinden volledig ingeklemde plaat met dezelfde verticale belasting envan dezelfde afmetingen. Indien dekrachtrichting een andere is, moet op overeenkomstigewijze een wapening worden aangebracht 3).Bij overkragende platen is onderwapening niet vereist.De minimum hoeveelheid wapening dient te bedragen:a. ter plaatse van de maximum veld- en steunpuntsmomenten:voor staalkwaliteiten lager dan QR{n)40: 0,25% van de aanwezige betondoorsnede:voor staalkwaliteiten QR(n)40 en hoger: 0,20% van de aanwezige betondoorsnede.Bij holle vloeren (bijv. kanaalvloeren) moet het minimale wapeningspercentage worden be-trokken op de massieve doorsnede, dus zonder aftrek van holle ruimte;b. in afwijking van het gestelde onder a, behoeft de wapening niet groter te zijn dan 1,5 maalde berekende wapening (men dient echter rekening te houden met het gestelde onder c enin 2.1.6, sub 2.2);c. de minimum hoeveelheid wapening moet over de volle lengte in de draagrichting (of dedraagrichtingen van de vloer bedragen per meter breedte:1,3 cm2voor staalkwaliteiten lager dan QR(n)40,1,0 cm" voor staalkwaliteiten QR(n)40 tot QR(n)48,O,S cm"voor staalkwaliteit QR(n)4S.a. De invloeden van krimp, temperatuur en vochtigheid vereisen in sommige gevallen belang-rijk meer wapening dan in 2.1.6, sub 2.3, is aangegeven. Een controle hierop is noodzakelijk.1De V.G.S.W. (uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) zullen binnen-kort in gewijzigde vorm verschijnen.2In geval van een puntlast nabij de oplegging, kan een haak aan het einde van de staven we}eens onvoldoende zijn. In dat geval moet de eindverankering worden gecontroleerd.3Toepassing van deze bepaling kan nodig zijn bij korte velden van platen, doorgaande Overmeer dan 2 steunpunten en met ongelijke veldlengten.90= a + 1 + dekking + tolerantie 0 = a + 1 + l,S + dekking + tolerantie 0 = a + 1 + 2,5 + dekking + tolerantieb = 1 b = 2,5 b = 3,5metselwerkI !o = a + l,S + dekking + tolerantie 0 = a + 2,5 + dekking + tolerantieb = l,S b = 2,5Oplegging op:stalen balk gE!wapend-betonbalkgepuntlaste wapeningI I volgens 3.2.12. 3, sub c/jo = a + dekking + tolerantieb = 010overspanning in meters )I I-figuur 610.s 2figuur 7 .dwarsstaaf 8 in naad haarspelden 6met oplegsponningfiguur 8Enige mogelijkheden omverschuiving tegen te gaan(2.1.6.2.4).2.5b. Nagegaan moet worden of de vloeren behalve tegen de normaal optredende belasting be-stand zijn tegen moqelljk geconcentreerde belastingen. Dit geldt in het bijzonder voor ribben-vloeren, kanaalvloeren en cassettenvloeren.Minimum opleglengten van vloer- en dakplaten.De minimum oplengte is te bepalen uit figuur 6, waarbl] er rekening mee gehouden moetworden op welke constructie de vloer is opgelegd; zie hiervoor figuur 7.Het uitgangspunt voor het bepalen van de opleglengte is de overlapping van de onderwape-ning ten opzichte van de rand van de dragende constructie (zie fig. 7: a of a + 1).figuur 9Een voorbeeld van het vergroten vande opleglengtekopvoeg in bo-venaanzichtOntwerp-opleglengte 0 == a + b + dekking + tolerantieMet 'dekking' wordt hier bedoeld de dekking op de kop van de onderwapening of van dehaak van de onderwapening.De waarde van a is in figuur 6 aangegeven, afhankelijk van de overspanning. De waarde vanb is afhankelijk van de aard van het steunpunt en is in figuur 7 aangegeven.Bij binnenconstructies, waarbij twee platen op ??n draagconstructie worden opgelegd en devoeg tussen de platen met specie wordtqevuld, mag de dekking tot 0 worden gereduceerd.Steeds moet worden gecontroleerd of de voegspanningen (zie 2.4.1.2) niet te groot wordenen of de spanningen in de draagconstructie beneden het toelaatbare blijven. Bovendienmoeten steeds maatregelen worden genomen, opdat de platen, ook tUdens de montage, nietkunnen verschuiven ten opzichte van de dragende constructies.2.1.6.3.3.1Massieve vloerenDe dikte hl van de vloer dient ten minste te bedragen: 1,Omhl4,5 cm 6cm 7 cmdakvloerenhlScm 7cm 8cmandere vloeren.3.2 De ruimte tussen de staven mag niet kleiner zijn dan 2,5 cm, doch tevens niet kleiner dan degrootste korrelafmeting (zeefdiameter) van het grove toeslagmateriaal, vermeerderd met1 cm.Ter plaatse van de maximum steunpunts- en veldmomenten in elk veld mag de afstand van dehoofdwapeningsstaven h.o.h. niet groter zijn dan 20 cm en ook niet groter dan 2,5 maal deplaatdikte. Indien de hoofdwapening verminderd kan worden, mag deze afstand niet groterzijn dan 40 cm h.o.h. en ook niet groter dan 5 maal de plaatdikte.R.P.8.1967 102.1.6.3.3.3.42.1.6.4.4.1De minimaal toe te passen staafdiameters bedragen:voor staalkwaliteiten lager dan QR(n)40: hoofdwapening 5verdeelwapening 4voor staalkwaliteiten QR(n)40 en hoger: hoofdwapening 04verdeelwapening 3De maximale afstand van de verdeelwapening is gelUk aan de afstand van de hoofdwapening,zoals aangegeven in 2.1.6, sub 3.2. Ook de verdeelwapening mag dus worden gereduceerd,als de h?ofdwapening kan worden verminderd.RibbenvloerenOnder ribbenvloeren worden' verstaan elementen met in de draagrichting ribben aan deonder- of bovenzijde.figuur 10 aa td;kte?.horibhocq te e htIs = daqwljdte tussen de ribbenR.P.B.1967.4.2.4.3.4.4.4.5.4.6.4.72.1.6.5.5.1figuur 11.5.2.5.3De ribhoogte ht (zie fig. 10) dient ten minste te bedragen:Is 1,Om > 1,Omhl6cmdakvloeren 7cmhl7 cm 8cmandere vloerenDe plaatdikte ho tussen de ribben dient ten minste te bedragen:Is < O,4m 0,4 - 0,9 m >0,9mho4cm 5cm 6cmdakvloerenho5cm 6cm 7cmandere vloeren.Indien in het werk een druklaag wordt aangebracht, die constructief ??n geheel vormt methet element, mogen genoemde minimum waarden voor ho verlaagd worden. De totale diktevan plaat plus druklaag mag echter niet kleiner zijn dan in de tabel is aangegeven.De ruimte tussen de staven mag niet kleiner zljn dan 2,5 cm, doch tevens niet kleiner dan degrootste korrelafmeting (zeefdiameter) van het grove toeslagmateriaal, vermeerderd met1 cm.De afstand van de staven h.o.h. mag niet groter zijn dan 20 cm en ook niet groter dan 2,5maal de ribhoogte. Ter plaatse van het maximum moment mag de afstand niet groter zijndan 15 cm.De minimaal toe te passen staafdiameter voor de hoofdwapening in de ribben bedraagt:voor staalkwaliteiten lager dan QH(n)40: 6;voor staalkwaliteiten QR(n)40 en hoger: 5.Voor de wapening van de platen tussen de ribben geldt het gestelde in 2.1.6, sub 3.2, 3.3 en3.4.De wapening van de platen moet naar behoren verankerd zijn in de ribben, in het bllzonderin de randribben.Voor de dekking van de wapening van de ribben geldt het gestelde in tabel I van 2.1.1.1voor vloeren, met dien verstande dat de minimum dekking van de hoofdwapening steeds 0,5cm groter moet zijn (dus te rekenen alsof beugels 05 mm worden toegepast).KanaalvloerenOnder kanaalvloeren worden verstaan massieve vloeren waarin in de draagrichting koker-vormige sparingen zjjn aangebracht. Deze sparingen kunnen in dwarsdoorsnede verschil-lende vormen hebben (zie o.m. fig. 11).De maximale breedte van de kanalen (Is) mag niet groter zijn dan tweemaal de maximalehoogte.I"De totale dikte hl van de vloeren dient ten minste te bedragen:voor dakvloeren : 7 cm;voor andere vloeren: 8 cm.De minimale dikte van het beton boven de kanalen dient te bedragen:voor dakvloeren 3 cm;voor andere vloeren: 4 cm.112.1.6.5.4.5.5De dikte van het beton onder de xanalen mag niet kleiner zijn dan de som van de diametersvan hoofd- en verdeelwapening, vermeerderd met de dekkingen, waarvoor aan de bovenzijde1 cm te rekenen is; de dikte mag tevens niet kleiner zijn dan 3 cm voor binnen toegepasteplaten en 3,5 cm voor buiteh toegepaste platen.De dikte ba(zie fig. 11, blz. 11) van het beton tussen de kanalen dient ten minste te bedragen:ronde kanalenandere kanalenbadakplaten2,0 cm2,5 cmbaandere platen3,0 cm3,5 cm.5.6.5.7.5.82.1.6.6.6.1figuur 12Aan de wapening in de platen boven en onder de kanalen worden de volgende eisen gesteld:a. als Is> 25 cm:? de minimaal toe te passen staafdiameters bedragen:voof staalkwaliteiten lager dan QR(n)40: 04 rnm:voor staalkwaliteiten QR(n)40 en hoger: 03 rnm:? de ruimte tussen de staven mag niet kleiner zijn dan 2,5 cm, doch tevens niet kleiner dan degrootste korrelafmeting (zeefdlarneter) van het grove toeslagmateriaal, vermeerderd met 1 cm;de-afstand van de staven h.o.h, mag niet groter zijn dan:5 maal de plaatdikte boven of onder de kanalen en ook niet groter dan 20 cm voor gevlochtenwapening;6 maal de plaatdikte boven of onder de kanalen en ook niet groter dan 25 cm voor gepunt-laste netten.b. als Is 25 cm:geen dwarswapening in de platen boven de kanalen vereist; in de onderplaten moet w?l ver-deelwapening aanwezig zijn voor de hoofdwapening van de vloer zelf.De hoofdwapening in de ribben dient nabij de einden van een deugdelijke verankering teworden voorzien. In vele gevallen dienen hiertoe dwarsstaafjes aan dehoofdwapeningssta-ven te worden vastgelast. Het toepassen van ronde haken is niet altijd voldoende.De kleinste dikte van enig deel van een betonelement dient ten minste gelijk te zijn aan degrootste korrelafmeting (zeefdiameter) van het grove toeslagmateriaal, vermeerderd met 1 cm.CassettenvloerenOnder cassettenvloeren worden verstaan ribbenvloeren (zie 2.1.6.4) met dwarsribben, waar-voor geldt dat Ixs 1,5/ys (zie fig. 12).!IIII______ .J-IIIIIIi!_____II II II I: II II II II ILI !? I]------------1I II II II II I1 !1. JR.P.B.1967.6.2.6.3.6.4Voor de ribhoogte hl geldt het gestelde in 2.1.6, sub 4.2.Voor de wapening in de ribben geldt het gestelde in 2.1.6, sub 4.4 en sub 4.7.Voor de wapening in de spiegels geldt het gestelde in 2.1.6, sub 4.6.De plaatdikte ho van de spiegels tussen de ribben dient ten minste te bedragen:Iy s 0,9mho3,0 cm 3,5 cm 4,5 cm 5,5 cmdakvloerenho4,0 cm 4,5 cm 5,5 cm 6,5 cmandere vloerenIndien in het werk een druklaag wordt aangebracht, die constructief een geheel vormt methet element, mogen genoemde minimum waarden voor ho verlaagd worden. De totale diktevan spiegel plus druklaag mag echter niet kleiner zijn dan in de tabel is aangegeven.Aan de wapening in de spiegels worden de volgende eisen gesteld:a. als 40 cm en spiegeldikte 4,5 cm:geen wapening vereist.b. in alle andere gevallen:? de minimaal toe te passen staafdiameters bedragen:voor staalkwaliteiten lager dan QR(n)40: 04 mm;voor staalkwaliteiten QR(n)40 en hoger :03 mm;12R.P.S.19672.1.6.6.52.1.7.1.2.3.4.52.1.8.1.2.3.4.5.6.7? de ruimte tussen de staven mag niet kleiner zijn dan 2,5 cm, doch tevens niet kleiner dan degrootste korrelafmeting (zeefdiameter) van het grove toeslagmateriaal, vermeerderd met 1 cm;? de afstand van de staven h.o.h. mag niet groter zijn dan:5 maalde spiegeldikte en ook niet groter dan 20 cm voor gevlochten wapening;6 maal de spiegeldikte en ook niet groter dan 25 cm voor gepuntlaste netten.Dehoofdwap?ning in de ribben dient nabij de einden van een deugdelijke verankering teworden voorzien. In vele gevallen dienen hiertoe dwarsstaafjes aan de hoofdwapeningssta-ven te worden vastgelast. Het toepassen van ronde haken is niet altijd voldoende.WandenHorizontaal gestorte wanden, die een constructieve functie bezitten, moeten een minimaledikte bezitten van:7 cm voor binnenwanden;8 cm voor buitenwanden.Als cassettenplaten worden toegepast, mogen de spiegels daarvan dunner worden gemaakt.(Als G.S.v. 1962, art. 33, lid 2)Aanbevolen wordt om bU dunne wanden, die niet op buiging worden belast, dewapening in het midden van de wand te plaatsen.M.en dient steeds te denken aan een eventueel benodigde transportwapening.(Als G:S.v. 1962, art. 33, lid 3)De ruimte tussen de staven mag niet kleiner zijn dan 5 cm, behoudens bU over-lappingslassen (zie G.B.V. 1962, art. 31, lid 3).De afstand van de verticale staven mag niet groter zUn dan 25 cm h.o.h. en dievan de horizontale staven niet groter dan 20 cm h.o.h.Sij gepuntlaste Wapeningsnetten mag de afstand van de verticale en horizontale staven nietgroter zijn dan 25 cm h.o.h.De minimaal toe te passen staafdiameters bedragen:voor staalkwaliteiten lager dan QR(n)40: 05mm;voor staalkwaliteit QR(n)40: rnrn:voor staalkwaliteit QR(n)48 (wapeningsnetten): mm,(Als G.S.v. 1962, art. 33, lid 6)Voor op buigingenfof trek belaste wanden moet de doorsnede van de hoofd-wapening ter plaatse van de maximum veld- en inklemmingsmomenten ten min-ste 0,25% van de aanwezige betondoorsnede bedragen.Bij toepassing van staalsoorten met een vloeigrens of O,2-rekgrens van 4000 kgf/cm' (40 kN/cm 2) en hoger bedraagt dit percentage 0,20 % ').Het gestelde in 2.1.6, sub 2.3 en 2.4, ten aanzien van vloeren geldt ook voor wanden.Balken(Als G.S.v. 1962, art. 34; met enige wijzigingen en/of aanvullingen)In balken mag de ruimte tussen de staven niet kleiner zijn dan de staafdikte met een rnrru-mum van 2,5 cm, en niet kleiner dan de grootste korrelafmeting (zeefdiameter) van het grovetoeslagmateriaal, vermeerderd met 1 cm; dit geldt niet voor overlappingslassen (zie 2.1.4).Ter plaatse van de maximumsteunpunts- en veldmomenten, alsmede bij de toevallige inklem-mlnqsmomenten, mag de staafafstand niet groter zijn dan 15 cm h.o.h,Staven, waarin over de gehele dan wel over een gedeeite van de lengte trek-spanning optreedt, moeten aan beide einden van haken worden voorzien, be-halve aan de einden waar de staven voldoende verankeringslengte bezitten.In bepaalde gevallen is een eindverankering van de hoofdwapening met een ronde haak on-voldoende. In dat geval moeten bijzondere maatregelen voor de eindverankering worden ge-nomen.In balken moeten altjjdbeuqels worden aangebracht. De beugel afstand mag tenhoogste 30 cm h.o.h.bedragen. Bovendien mag deze afstand in die gedeeltenvan balken waar de schuine trekspanning (zie G.B.V. 1962, art. 42, lid 2 en 3)geheel door het staal moet worden opgenomen, niet groter zijn dan van debalkhoogte.Beugels in balken moeten aan beide einden van haken worden voorzien, tenzijde beide beugeleinden elkaar boven in de balk ten minste 15 cm overlappen.Indien beugels krachtens de berekening nodig zijn om trekspanningen op tenemen, moet deze overlappingslengte voldoen aan het gestelde in 2.1.4.3.De diameter der beugels moet ten minste 6 mm bedragen. Bijstaalsoorten meteen vloeigrens of O,2-rekgrens van 4000 kgf/cm' (40 kN/cm') en hoger, moet dezediameter ten minste 5 mm zijn.In de zijvlakken van balken (voor T-balken: de zijvlakken der ribben) mag deafstand der horizontale staven niet groter zijn dan 30 cm. Zonodig moeten hierdus horizontale staven tegen de binnenkant van de beugels worden bijgelegd.De diameter van deze staven moet ten minste 8 mm bedragen.Bij staalsoorten meteen vloeigrens of O,2-rekgrens van 4000 kgf/cm' (40 kN/cm2)en hoger moet deze diameter ten minste 6 mm zijn.De opgebogen staven moeten oordeelkundig worden verdeeld over dat gedeeltevan de balk, waar zU nodig zijn voor het opnemen van de schuine trekspan-ningen.De onderlinge afstanden van de opgebogen staven en die van de beugelsmoeten zodanig worden gekozen. dat de schuine trekkracht, die door de opge-bogen staven moet worden opgenomen, zoveel rnoqelljk gel?kel?k over deze1Deze bepalingen Z?n gemaakt ter voorkoming van plotselinge breuk b? over-belasting.13R.P.B.1967(2.1.8.7)2.1.8.8.9figuur 13.10.11.12.13.142.1.9.1.2.32.1.9.4.4.1staven wordt verdeeld en dat die, welke door de beugels moet worden opge-nomen, zoveel mogel!jk gelijkelijk over de beugels wordt verdeeld.Wanneer de beugels en de opgebogen staven van ongel!jke staalsoort zljn, moetvan de bij deze staalsoorten behorende spanningen de laagste worden genomen,tenzl] de opgebogen staven alleen of de beugels alleen in staat zijn de dwars-kracht op te nemen.De ondetltnqe afstand van de opgebogen staven moet steeds zodanig zijn, dat akieiner dan of ten hoogste gelijk is' aan ha (zie fig. 13). Tevens mag a nietgroter zijn dan 50 cm.In balken moeten ten minste 2 hoofdwapeningsstaven, als hoekstaven, doorlopentot voorbj] de dag van de oplegging (staven x in fig. 13).a: De minimum hoeveelheid wapening ter plaatse van de maximum veld- en steunpuntsmo-menten dient te bedragen:voor staalkwaliteiten lager dan QR(n)40: 0,25% van de aanwezige betondoorsnede;v.oor staalkwaliteiten QR(n)40en hoger: 0,20% van de aanwezige betondoorsnede.b.ln afwUking van het gestelde onder a behoeft de wapening niet groter te zijndan 1,5 maalde berekende wapening (men dient echter wel rekening te houden met het gestelde in2.1.8.14).Bij balken waarbij het maximaal optredende moment niet meer bedraagt dan tweemaal hetmaximum moment ten gevolge van het eigen gewicht van de balk, mag de minimum wapening,in afwijking van het gestelde in de leden 5,6 en lO,sub a, verminderd worden tot:beugels flankstaven hoofdstavenwapeningspercentagestaalkwaliteiten t.p.v. maximum momentenlager dan QR(n)40 05mm 05mm 06mm 0,12%QR(n)40 en hoger 04mm 04mm 05mm 0,10%De invloeden van krimp, temperatuur en vochtigheid vereisen in sommige gevallen meerwapening dan vereist in de leden 5, 6, 10 en 11. Een controle hierop is noodzakelijk.De opleglengte van een balk moet zo groot zijn, dat devoegspanning (zie 2.4.1.2) niet wordtoverschreden.Voorts mag de opleglengte niet kleiner zijn dan:a. hl van de op te leggen balk;b. de minimum opleglengte van vloeren, zoals aangegeven in 2.1.6, sub 2.5 (rekening houdenmet aard steunpunt (zie fig. 7, blz. 10), dekking en tolerantie).In balken, waarop verticaal omlaag gerichte krachten werken, moet steeds eenonderwapening aanwezig zijn. Deze wapening mag niet lichter zijn dan die,welke zou worden vereist voor een aan beide uiteinden volledig ingeklemdebalk met dezelfde verticale belasting en van dezelfde afmetingen. Indien dekrachtrichting een andere is, moet op overeenkomstige wijze een wapeningworden aangebracht ').Kolommen(Als G.BV. 1962, art. 35; met enige wUzigingen en/of aanvullingen)Kolommen worden onderscheiden in:a. bebeugelde kolommen;b. omwikkelde kolommen;c. samengestelde kolommen.Kolommen als bedoeld onder c hebben een langswapening van profielstaal enbeton staal , met dien verstande dat de totale doorsnede van de langswapeningniet meer mag bedragen dan 20% van de kleinste kolomdoorsnede.In verticale stand gestorte kolommen mogen geen kleinere dwarsafmetinghebben dan 15 cm.Tegen mogelijk optredende splijtwerking aan kop en voet dienen maatregelen te worden ge-troffen; deze maatregelen kunnen bij voorbeeld zijn:a. het toepassen van een kopnetje.b. het toepassen van een stalen plaat, waarop de hoofdwapening is gelast;c. het dichter bij elkaar plaatsen van de beugels.Bebeuge/de kolommenVoor bebeugelde kolommen geldt dat ten minste in alle hoeken staven moetenworden aangebracht. De staafafstand mag niet groter zijn dan 30 cm h.o.h, en deruimte tussen de staven mag niet kleiner zijn dan de grootste staafdikte meteen minimum van 3 cm; dit geldt niet voor overlappingslassen (zie 2.1.4).De diameter der staven van de langswapening mag niet kleiner zijn dan 12 rnrnvoor QR 22 tJm QR(n)32, en niet kleiner dan 10 mm voor staalsoorten meteen vloeigrens of O,2-rekgrens van 4000 kgf/cm' (40 kN/cm') en hoger.1Toepassing van deze bepaling kan nodig zijt: b? korte velden van balkendoorgaande over meer dan 2 steunpunten en met zeer ongel?ke veldlengten.142.1.9.4.2.4.3.4.42.1.9.52.1.9.6.6.1.6.2In bebeugelde kolommen, Waarbij eo
Reacties