Het montage-betonskelet van het gebouw voorde drie Bouwtechnische Diensten te AmsterdamVoordracht voor de 'Betondag 1961'U.D.C. 624.016.5:69.002.2betonskelet : prefabricagedoor ir. B. Jansen, Hoofdingenieur, Hoofd van de Afd. Tunnelbouw,Publieke Werken, AmsterdamHoofdlijnen van het projectHet gebouw voor de drie bouwtechnische diensten is bestemdvoor de huisvesting van een groot deel van de Dienst der PubliekeWerken, van het Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht en vande Gemeentelijke Woningdienst te Amsterdam, welke dienstenthans, voor zover zij in het nieuwe gebouw zullen worden onder-gebracht, over de stad zijn verdeeld over ongeveer 14 verschil-lende vestigingen.Het gebouw is gelegen aan de Wibautstraat tegenover het Rijks-belastinggebouw en naast het gebouw van de Raad van Arbeid(foto's 2-3) en bestaat uit twee grote kantoorvleugels van ongeveer60 m lengte en 16 m diepte, die in de lengte ten opzichte van el-kaar verspringen en die verbonden zijn door een centraal gedeeltevan 30 ? 36 m2, alsmede een kleinere kantoorvleugel van 16 ? 38m2, loodrecht op de grote zuidelijke vleugel. De grote kantoor-vleugels en het centrale gedeelte omvatten 10 bovengrondsewerklagen met een hoogte van 3,25 m van bovenkant vloer totbovenkant vloer, de kleine kantoorvleugel bezit 7 werklagen.Aan de oostzijde van de zuidelijke vleugel is een laagbouw ge-projecteerd, waarin garage, rijwielstalling, kantine, tentoonstel-lingszaal e.d. zullen worden ondergebracht (foto 3). Het gebouwis over de gehele oppervlakte voorzien van een kelder, gedeel-telijk in ??n en gedeeltelijk in twee verdiepingen. Het zal intwee fasen worden uitgevoerd, waarvan de eerste fase, die thansin uitvoering is, de noordelijke vleugel en het centrale gedeelteomvatDe bajonetvormige plattegrond en de bouwhoogte zijn doorstringente stedebouwkundige eisen bepaald. Deze eisen maaktenhelaas een hoog prismatisch gebouw op rechthoekige grondslag,dat zich beter voor montagebouw leent, onmogelijk.Het gehele gebouw in zijn uiteindelijke vorm zal een inhoudhebben van circa 150 000 m3, dat wil zeggen ongeveer de inhoudvan het Gemeenschappelijk Administratie Kantoor, het 'G.A.K.',te Amsterdam. De ombouwde inhoud van het eerste gedeeltebedraagt ongeveer 76 000 m3, terwijl de vloeroppervlakten resp.zijn voor het totaal: circa 39 000 m2; eerste fase circa 21 000 m2entweede fase circa 20 000 m2. De totale lengte van het voltooidegebouw zal circa 150 m bedragen, en de totale diepte, van dewestzijde van de noordvleugel tot de oostzijde van de laagbouwachter de zuidelijke vleugel 74 m. Het hoogste punt zal op 40 m+ N.A.P. zijn gelegen, en de diepste keldervloer op 3,34 m -N.A.P.In het gebouw zullen worden gehuisvest circa 1290 ambtenarenvan Publieke Werken (dat wil zeggen circa 80% van het totaal),circa 250 van de Gemeentelijke Woningdienst en circa 200 van hetGemeentelijke Bouw- en Woningtoezicht; in totaal dus 1740mensen.De constructie van de 3 kantoorvleugels is, behoudens detail-verschillen gelijk; de laagbouw zal gezien h?t onregelmatig karak-ter daarvan op een andere wijze moeten worden geconstrueerd.Tot en met de begane-grondvloer, gelegen op 2,60 m + N.A.P.,dat wil zeggen circa 1,60 m boven de straat, is het gebouw als eennormale monolietconstructie ontworpen, waarop hier niet naderzal worden ingegaan. De beschouwingen zullen zich beperken totde constructie gelegen boven de begane-grondvloer en zij zullenvoorts slechts op de eerste fase betrekking hebben.foto 1. het gebouw van de Dienst der Publieke Werken zoals dit in de toekomst aan de Wibautstraat zal liggen118 Cement 14 (1962) Nr. 2DraagconstructieAlvorens de constructie te bespreken dient nog het volgende teworden opgemerkt. Oorspronkelijk was de constructieve bewer-king van het project in handen gelegd van de afdeling Utiliteits-bouw van de Dienst Publieke Werken, in het bijzonder van ir.J. W. Kamerling. Door hem en zijn medewerkers is het construc-tieve principe van dit gebouw ontwikkeld, zij het ook dat dit nogniet was gedetailleerd.Door toevallige omstandigheden is het werk, nadat het schets-ontwerp grotendeels gereed was, overgenomen door de afdelingTunnelbouw, doch bij de nadere uitwerking is dit constructieveprincipe van ir. Kamerling, zij het ook, dat het in details werdgewijzigd, gehandhaafd.Per travee van 3,15 m bevinden zich in de diepte van het gebouw4 kolommen op afstanden van resp. 6,70 m, 2,20 m en 6,70 m,h.o.h. (fig. 4 en 5). Deze kolommen zijn twee aan twee gekoppelddoor balken, waardoor 'halfstijve' portalen ontstaan, gescheidendoor een middentravee. De ruimte tussen deze balken wordt ge-dicht met gewapend-betonnen cassettenplaten, dragend in delengte van het gebouw, althans voor zover het de buitentravee?nbetreft. De ruimte in de middentravee wordt gesloten door pla-ten, die opgelegd zijn op de vier doorstekende koppen van debalken van de buitentravee?n. Deze platen sluiten niet tegen el-kaar aan; er blijft steeds een strook open van ongeveer dezelfdebreedte als de balken in welks verlengde hij is gelegen.De verbinding tussen de vloerplaten onderling en tussen dezeplaten en de balken wordt tot stand gebracht door opstortingen opde balken ter hoogte van circa 8 cm, waarin de stekeinden van deplaten, de beugels van de balken alsmede een langswapening wor-den opgenomen. De langswapening loopt door over de midden-travee, waar hij wordt opgenomen in de aanvulling van de open-gelaten strook tussen de platen, die op een kleine hulpbekistingter plaatse wordt gestort. Op deze wijze worden de beide 'half-stijve' portalen per travee gekoppeld.Aldus vormen alle vloeren schijven, die in horizontale zin als vrij-wel volkomen stijf zijn op te vatten, doch die uiteraard door hetstapelsysteem van kolommen en balken min of meer los boven opelkaar staan (flg. 5). Voor het opnemen van de horizontale krach-ten, voornamelijk winddrukken, is daarom een aantal stijvekernen ontworpen. Daarvoor zijn gekozen: de noodtrappen-huizen en de toiletgroep in de beide grote kantoorvleugels, en decentrale liftschacht, de leidingenschacht en de archiefruimten inhet centrale gedeelte (fig. 4). De toiletgroep in de noordvleugel isverstijfd door de westelijke wand, die door de deuropeningen isverzwakt, over een travee (3,15 m) in noordelijke richting teverbreden.Deze kernen zullen als monolietconstructies worden uitgevoerden zijn voldoende om de horizontale krachten naar de funderingover te brengen.Alleen de stabiliteit in langsrichting van de noordelijke kantoor-vleugel is maatgevend. Als horizontale belasting is aangehoudenf/g. 4. plattegrond van de eerste en van de tweede tfm de negendeverdiepingfoto 1. maquette, voorzijde van het gebouw (gezien uit het noord-westen)1% van de totale verticale belasting, hetgeen overeenkomt metcirca 4% van de nuttige belasting, dat wil zeggen 10 ton per ver-dieping (voor het dak 5 ton). De verstijfde centrale toiletgroepneemt praktisch de gehele horizontale belasting op. De berekendemaximum uitbuiging bedraagt 19,4 mm. In dat geval treden devolgende spanningen op:b 83 kg/cm2 1940 (toel. = 2100 kg/cm2)max 10 kg/cm2max22kg/cm2Er is niet '? tort et ? travers' montageconstruct?e toegepast, opdie plaatsen, die er zich niet voor leenden. In monolietbeton zullenworden uitgevoerd: een gedeelte van de eerste verdiepingvloerin het centrale gedeelte met de daaronder staande kolommen, deoverstekken langs de noord- en zuid-gevels van het centrale ge-deelte en de vloeren en kolommen van de archiefruimten in hetcentrale gedeelte op alle verdiepingen.Voor deze constructies (in fig. 4 in grijze tint aangeduid), zou hettoepassen van montage-elementen tot onverantwoord zware af-metingen en onlogische details hebben geleid.De gewichten van de verschillende montage-onderdelen zijn zo-veel mogelijk beperkt om het geheel met normale bouwkranente kunnen monteren. Hiertoe bleek het nodig de zwaarste onder-foto 3. maquette, achterzijde van het gebouw (gezien uit het noord-oosten)Cement 14 (1962) Nr. 2119fig. 5. doorsneden van de noordelijke vleugeldelen van het skelet, te weten de balken, hol uit te voeren meteen opening van ? 25 cm.Het gewicht van deze elementen kon daardoor worden beperkttot ongeveer 2 900 kg, terwijl het bij het ontwikkelen van de ver-warmings- en ventilatie-inrichtingen mogelijk bleek een gedeeltevan deze sparingen te gebruiken als luchtkanalen. Dit brachtmoeilijke problemen mee ten aanzien van het doorvoeren vanlucht naar de verwarmingselementen (convectoren), die langs debuitenzijde van het gebouw zijn opgesteld. Na veel proberenwerd de oplossing gekozen, die op fig. 7 is aangegeven. Aangezienveel materiaal uit de voet van de buitenkolom wordt weggeno-men, werd met een tweetal van deze kolomvoeten een belastings-proef genomen in het laboratorium van de N.V. Schokbeton teKampen. Daarbij bleek, dat deze kolommen (inclusief de voegen),die een maximale belasting van 110 ton krijgen, eerst bij een be-lasting van circa 400 ton, scheurtjes begonnen te vertonen.Een belangrijk probleem was ook, de vormgeving van de balk-fig. 6. bovenaanzicht, doorsnede A-A en onderaanzicht van de draag-constructieeinden door welke de lucht wordt gevoerd. Voorzover de balkenniet voor luchttransport worden gebruikt, zijn de sparingenaan beide zijden afgesloten. De luchtvoerende balken dienen ech-ter doorgaande sparingen te krijgen, die nabij de einden moetenworden verjongd om aan te sluiten op de convectoren enerzijdsen op het hoofdluchtkanaal in het midden van het gebouw ander-zijds. Deze sparingen worden tot stand gebracht door middelvan contiducts, die speciaal voor deze oplossing zijn ontwikkeld.De afgesloten sparingen worden gemaakt met ge?mpregneerdekartonnen kokers, die aan beide zijden zijn afgesloten.De verbinding tussen balken en kolommen is na veel passen enmeten en na het verwerpen van veel Ingewikkelde oplossingentenslotte zeer eenvoudig gehouden (fig. 7). Zoals reeds vermeld,?s de constructie in feite berekend als een stapelconstructie waar-bij de stijve kernen worden verondersteld de gehele horizontalebelasting op te nemen. Desondanks werd het gewenst geacht, deverbindingen tussen kolommen en balken althans een zekerestijfheid te> geven. Deze stijfheid is bereikt door aan het boven-einde van elk van de kolommen aan de 'buitenzijde' twee stek-elnden te laten uitsteken, die worden doorgevoerd door ope-ningen in de balken en na het monteren worden omgeplooid enopgenomen in de opstortingen.De onderzijde van iedere kolom staat, behoudens een centreer-pen, 'los' op de bovenzijde van de opstorting van de er ondergelegen balk; de verbinding vormt dus theoretisch een scharnier.Aangezien de kolommen behalve de allerbovenste onder eensterke verticale druk staan, zijn de verbindingen aan boven- enonderzijde ?n feite voorgespannen en kunnen zij zeer redelijkemomenten opnemen. Deze momenten zijn niet in rekening ge-bracht bij de stabiliteltsberekenlngen van het gehele gebouw envormen dus een extra zekerheid.De ontwikkeling van de kolomverbindingen hangt nauw samenmet de constructie van de voegen. Na veel zoeken en verwerpenvan andere oplossingen is ten slotte een dikke voeg gekozen, dieaangekouwd wordt met droge mortel. Bij de keuze van deze op-lossing had men het voorbeeld van voorgespannen betonconstruc-ties voor ogen. Daarbij worden namelijk op dergelijke 'dry-packed joints' spanningen tot 120 kg per cm2toegelaten. Ge-meend werd dat voor de onderhavige voegen, waarvan de uit-voering onder minder gunstige omstandigheden zal moeten ge-schieden, van een spanning van 70 kg per cm2bij een voegdiktevan 2 ? 3 cm zou kunnen worden uitgegaan. De bovengenoemdeproef te Kampen heeft de juistheid van deze opvatting bevestigd.Ten einde de voegen aan de onderzijde goed te kunnen uitvoeren,en te voorkomen, dat het ondersabelgereedschap van de arbei-ders over de vloer zou schuiven, worden de opstortingen bovende balken ter plaatse van de kolommen voorzien van een hoofdje,dat ongeveer 4 cm boven de vloer reikt. De voegen tussen boven-zijde kolom en onderzijde balk zullen uiteraard vanaf een stelger-constructie moeten worden gemaakt.Er is voor de montage een hangende steigerconstructie ontwor-pen, die langs de buitenzijde van de kolommen wordt opgehangenen van waaraf zowel de bovenste als de onderste voeg kan wordenbereikt.Ten einde de initi?le spanningen in de betonconstructie zoveelmogelijk te beperken, en in het bijzonder de excentriciteit van dekolombelasting zo klein mogelijk te houden, zal bij het stellen vande elementen de volgende werkwijze worden gevolgd.De kolommen worden gesteld op hardhouten blokjes kopshout,die ongeveer centrisch onder de kolomvoet worden gelijmd. Nahet stellen en schoren van de kolommen worden de balken opiedere kolomkop op twee van dergelijke blokjes -gelegen in uit-sparingen in de kolomkop- geplaatst en vervolgens worden devloerplaten op de balken gelegd. Eerst dan wordt overgegaan tothet aankouwen van de voegen en het aanstorten van de strokentussen de vloerplaten. Op deze wijze wordt bereikt, dat heteigengewicht van de constructie behoudens een toevallige excen-triciteit, geen momenten ?n de kolommen brengt. Pas na het ver-harden van de voegen en opstortingen zal de nuttige belastingaanleiding geven tot momenten in de kolommen.Een belangrijk probleem bij gewapend-beton-gebouwen is deisolatie tegen zowel luchtgeluid als contactgeluid. Ter verlagingvan het geluidsniveau zullen de vloeren aan de onderzijde wordenvoorzien van een bekleding in zachtboard. Aanvankelijk wasgedacht aan het direct in de fabriek instorten van akoestischabsorberende platen. Van deze oplossing ?s echter afgestapt om-dat dergelijke platen in het algemeen het schokproces niet over-leven. Ten behoeve van het aanbrengen van de boardbekledingzijn aan de onderzijde van de ribben stroken hout aangebracht.Voor een voldoende isolatie tegen contactgeluid bleek het nood-zakelijk over de vloerplaten (ondanks het betrekkelijk grote ge-120 Cement 14 (1962) Nr. 2wicht daarvan) een zogenaamde zwevende vloer aan te brengen,bestaande uit een laag verend materiaal, bij voorbeeld haarvilt ofkokos en daarover een dunne betonvloer van 4 ? 5 cm.De platen, die dienen ter dichting van de middentravee zijn, zoalsreeds vermeld, op de 4 hoeken opgelegd en zij ontlenen hunsterkte voornamelijk aan 2 zware ribben in de lengte-richting vanhet gebouw, die van de ene balkkop naar de andere lopen.In de hoeken buiten deze ribben zijn platen bimsbeton aange-bracht om op deze plaatsen, waar zich veel leidingen zullen be-vinden op eenvoudige wijze sparingen te kunnen maken (fig. 6).De bovenwapening van de vloerplaten wordt geheel geprefabri-ceerd in de vorm van bouwstaalmatten, die in een fabriek volgenstekening op maat worden gemaakt.GevelelementenBehalve voor het skelet is ook voor de gevels montagebouw inbeton toegepast.De architect wenste namelijk het verticale karakter van de draag-constructie in de gevels tot uitdrukking te brengen, terwijl daar-naast in verband met de bouwsnelheid gedacht werd aan eengordijngevel. Aangezien draagconstructie enerzijds en gevelele-menten anderzijds op verschillende constructieprincipes zijn ge-baseerd en geheel verschillende eisen stellen aan materiaal, maat-voering en montage, zijn beide catagorie?n elementen gescheidengehouden (fig. 7).Langs de buitenste draagkolommen zullen lichtgekleurde sier-betonelementen met een U-vormige doorsnede worden aange-bracht, die beter passen bij het uiterlijk van het gebouw dan denormale gewapend-betonconstructie. Deze gevelkappen die over2 verdiepingen doorlopen, zullen worden gemonteerd nadat demontage van het skelet voor een deel is voltooid. Zij worden metbehulp van staalconstructies bevestigd, en kunnen zo nauwkeurigworden afgesteld, dat de maatvoering in de dag geen grotere tole-ranties behoeft te vertonen dan ongeveer ? cm, een maatverschildat door de aluminium raamelementen kan worden overbrugd.Deze aluminium raamelementen, die telkens over een hoogte vaneen verdieping zullen worden aangebracht, zijn aan de bovenzijdevoorzien van vast glas (Thermopane) en aan de onderzijde vanisolerende panelen, die aan de buitenzijde met glas zijn bekleed.Behalve de kolom bekledingen zijn ook de eindwanden van denoordelijke en van de zuidelijke kantoorvleugels ontworpen alsmontageconstructies (fig. 8).De noordelijke wand van de noordelijke vleugel bestaat uit gevel-platen, behoudens een glasstrook in het midden ter breedte vanongeveer 1,50 m. De platen hebben afmetingen van 3,25 m (dat wilzeggen de verdiepinghoogte) ? 2,43 m en bestaan uit een sand-wichconstructie met van buiten naar binnen 7 cm gewapend sier-beton, 7 cm frigolith en 7 cm bimsbeton, met een gemiddelde k-waarde van 1,2.De onderbouw zal boven straathoogte tot aan de begane-grond-vloer worden bekleed met platen sierbeton. De zuidelijke wandfig. 7a. aanzicht en doorsneden van buitengevelfig. 7bdetail verticale doorsnede verbinding vangevelelementen, verdiepingsbalk en kolomfig. 7c. detail dwarsdoorsnede verbindingkolom met gevelelementCement 14 (1962) Nr. 2121fig. 7. verbinding van de kolommen en balken; de sparingen in debalken worden benut als luchtkanalenfig. 8. aanzicht, langs- en dwarsdoorsnede van de noordelijke eind-vleugelfig. 9. dwarsdoorsnede centraal gedeeltefig. 10blangsdoorsnede geprefabriceerde hoofdtrapfig. 10a. doorsnede trapplaat hoofdtrapvan het centrale gedeelte zal om architectonische redenen (relief-werking) van ondiepe balkons worden voorzien, die zoals eerdervermeld in monoli?tbeton worden uitgevoerd. Aan deze gevel,die vrijwel geheel uit aluminium puien bestaat, worden op be-perkte schaal sierbetonelementen als afwerking toegepast.Overige elementenNaast skelet en gevelbekleding zullen voorts worden geprefabri-ceerd de hoofd- en noodtrappen (flg. 9 en 10). Deze laatste bestaanuit vooraf klaargemaakte bordestrappen, telkens ter hoogte vaneen halve verdieping. De hoofdtrap wordt gevormd door van ver-dieping tot verdieping doorgaande liggers, die beiderzijds rustenin speciale vloerplaten op de verdiepingen. Op deze liggers zullenkunstmarmeren treden worden aangebracht.De constructie van de dakvloer is gelijk aan die van de verdieping-vloeren. Het afschot zal worden verkregen door het aanbrengenvan een vullaag, met daarop een laag zogenaamde schewilplaten,ter verhoging van de isolatiewaarde.MontageOver de montage zal hier slechts zeer in het kort ?ets wordenmeegedeeld. Zoals reeds vermeld is het de bedoeling, kolommen,balken en vloerplaten per verdieping los op elkaar te stapelen ente richten en eerst daarna de voegen tussen deze elementen aante werken. Het monteren zal per verdieping geschieden, waarbijde centrale kernen, trappenhuizen, liftschachten e.d. per verdie-ping met de montageconstructie gelijk zullen worden opgetrok-ken. Zij zullen worden uitgevoerd met geprefabriceerde bekis-tingsschotten, die steeds van verdieping tot verdieping omhoogzullen worden gebracht.Naar het zich laat aanzien, zal het maken van deze kernen debottle-neck van de montage vormen. Voorlopig wordt er van ,uitgegaan dat gemiddeld een bouwtijd van 3 weken per verdie-ping nodig zal zijn.In totaal zullen voor het gehele werk moeten worden gemon-teerd 4 251 stuks constructieve betonelementen aan het skelet,836 elementen van sierbeton aan de gevels en 340 stuks trap-treden en andere bijzondere elementen. Deze cijfers gelden uit-sluitend voor de eerste fase. Men wilde aanvankelijk het aantalverschillende elementen vrij beperkt houden. Dat dit een illusiewas, blijkt uit de tabel 1 (blz. 123).In deze tabel is onder 'type' te verstaan de uitwendige vorm, dusde mal; 'variatie' heeft betrekking op sparingen, invoegers, wape-ning enz. Er zijn in totaal voor het skelet 141 verschillende 'soor-ten' elementen nodig, dat wil zeggen gemiddeld rond 30 stuks per'soort'. De typen waarvan slechts enkele stuks nodig zijn kunnenveelal worden vervaardigd met behulp van beperkte wijzigingen inde mallen van andere typen (inkorten, inleggen van vuistukkenenz.).De totstandkoming van het ontwerpTen slotte nog iets over de wijze waarop het ontwerp is tot standgekomen.Reeds in een vrij vroeg stadium werd om redenen, waarop hierniet nader zal worden ingegaan, besloten het gebouw voor wathet bovengrondse gedeelte betreft uit te voeren als een montage-betonskelet. Er werd daarbij uitgegaan van de stelling, dat dezebouwwijze slechts dan tot een bevredigende totaaloplossing zouI22 Cement 14 (1962) Nr. 2KOLOMMEN VLOERPLATEN BALKENTYPE VAR. TOTAALAAN TAITYPE VAR. TOTAALAANTALTYPE VAR. TOTAALAANTAL1 5 213 A 18 562 1 3 2152 6 275 B 16 1257 2 1 2 713 18 624 C 11 344 3 4 20 SKELET4 5 45 D 2 56 4 2 9 KOLOMMEN 1279 STUKSS 2 10 3 56 5 2 10 BALKEN 673 -6 2 10 F 2 8 6 2 10 VLOERPLATEN 2299 -7 2 20 G 1 8 7 2 10 4251 STUKS8 2 20 H 1 8 8 2 20 TRAPPEN EN TRAPPLATEN 60 -9 4 42 9 1 810 2 4 2299 10 1 8 GEVELBEKLEDING1 1 1 2 11 2 9 KOLOMKAPPEN 369 ST.12 5 14 12 2 9 BASEMENTPLATEN 107 -13 2 18 EINOGEVELPLATEN 60 -127 9 14 2 18 OVERIGE ELEMENTEN 300 -15 2 10 836 -16 1 10 TRAPTREDEN EN DIVERSE N 280 -17 1 1018 1 8 TOTAAL TE MONTEREN 5427 STUKS673tabel 1kunnen leiden, wanneer van het allereerste begin af, een nauwesamenwerking zou bestaan tussen de architect en de construc-tieve bewerkers van het project. Slechts op die manier zou, naarmen meende, kunnen worden bereikt, dat door de architect bijde hoofdopzet van het gebouw volledig rekening zou kunnenworden gehouden met de mogelijkheden en de beperkingen vande montagebetonconstructie, terwijl anderzijds bij het ontwerpvan de betonconstructies in meer gedetailleerde zin de wensenen de eisen van de architect door de constructeurs zoveel moge-lijk van het begin af aan in de beschouwingen zouden kunnenworden betrokken.Een dergelijke samenwerking is dan ook direct bij het begin vanhet ontwerp tot stand gebracht tussen de architect van het ge-bouw, de heer N. J. J. Gawronski, van de afdeling Gebouwen vanPublieke Werken en ir. J. W. Kamerling van de afdeling Utili-teitsbouw, en nadien tussen deze architect en de constructeursvan de afdeling Tunnelbouw, in het bijzonder ir. H. K. Glas en detechn. hoofdambtenaar 1e kl. ., . Kuin, de chef van de teken-kamer waar het project werd uitgewerkt.Tijdens het besteksklaar maken is geheel vrijblijvend overleg ge-pleegd met een tweetal grote fabrieken van geprefabriceerdebetonelementen, die wat hun kwaliteiten betreft zeker in aan-merking zouden kunnen komen om het gebouw uit te voeren.Hoewel bij de Dienst Publieke Werken een betrekkelijk groteervaring bestaat in het construeren van geprefabriceerde ele-menten, werd het contact met deze fabrieken wenselijk geachtten einde de detaillering te kunnen toetsen aan ervaringen vanderden in de praktijk. Daardoor kon voorkomen worden dat inhet ontwerp oplossingen zouden worden opgenomen, die doorlatere inschrijvers bij de aanbesteding als onuitvoerbaar zoudenworden gekenschetst. Bij het overleg bleek, dat daarvoor geenvrees behoefde te bestaan ; desondanks was dit contact van grotewaarde.Hoewel het voor een gebouw als het onderhavige eigenlijk nieterg voor de hand ligt, werd het werk op grond van gemeentelijkebeleidsoverwegingen openbaar aanbesteed. Om bij een dergelijkeopenbare aanbesteding te voorkomen, dat fabrieken van beton-elementen, die niet in staat zouden zijn behoorlijk werk televeren, of de elementen niet behoorlijk zouden kunnen mon-teren, niet of slechts met grote moeite gepasseerd zouden kunnenworden, werden in het bestek hoge eisen vastgelegd, waaraan defabrieken van de elementen zouden moeten voldoen. Bovendienwerd bepaald, dat de betonfabriek resp. -fabrieken, zich v??r deaanbesteding schriftelijk akkoord zouden moeten verklaren metde firma, die de elementen zou monteren, voor het geval zij ditniet zelf zouden doen. Een en ander heeft er toe geleid, dat deaanbesteding inderdaad een aantal inschrijvers opleverde, dievolledig in staat konden worden geacht het werk te maken.Het werk werd gegund aan de laagste inschrijfster de firma S.Komin te Amsterdam, die voor wat betreft de fabricage van debetonelementen samenwerkt met de N.V. Schokbeton te Zwijn-drecht. De montage geschiedt daarbij door de hoofdaannemer,de firma Komin, het uitwerken van de constructies en in het bij-zonder de detaillering daarvan geschiedt thans in zeer nauwesamenwerking tussen de N.V. Schokbeton en de afdeling Tunnel-bouw. Uiteraard spreekt ten aanzien van de montage ook de firmaKomin een belangrijk woord mee.Naar het zich laat aanzien zal met de montage omstreeks het beginvan 1962 kunnen worden begonnen, waarbij er naar wordt ge-streefd het gehele gebouw v??r het invallen van de winter 1962/1963, dat wil zeggen ongeveer eind november 1962, glasdicht tehebben.*Dit is mogelijk, omdat het monteren van de aluminium gevel-elementen reeds zal aanvangen voordat de montage van hetbetonskelet geheel is voltooid. Dit is onder meer nodig om-dat zo spoedig mogelijk met de afbouw van het gebouw een aan-vang zal worden gemaakt ten einde het geheel omstreeks hetnajaar van 1963 in gebruik te kunnen nemen.De afbouw zal voor een zeer belangrijk gedeelte geschieden metgeprefabriceerde wand- en plafondelementen, terwijl bovendiende aard van het betonskelet en de uitvoering daarvan zodanigzijn, dat wat het inwendige betreft, voor deze constructies zalkunnen worden volstaan met schilderen.* Een proefmontage van twee travee?n heeft inmiddels plaats gehad. Eindfebruari is met de definitieve montage begonnen.Cement 14 (1962) Nr. 2123
Reacties