Enkele aspecten van betonafwerkingVerslag van een technische bijeenkomst op 7 maart /962 in het Bouwcentrum te RotterdamU.D.C. 6666.97.033.9afwerken van betonInleidingIn het Bouwcentrum te Rotterdam is op 5 maart j.l. een technische bij-eenkomst gehouden over 'Enkele aspecten van betonafwerking'. Voordeze door het Bouwcentrum georganiseerde bijeenkomst, die werdvoorgezeten door de heer E. K. H. Wulkan ing. (Stichting Ratiobouw),bestond een vrij grote belangstelling, wellicht ook omdat de Beton-vereniging haar leden op deze bijeenkomst had geattendeerd.Ongeveer 125 belangstellenden waren aanwezig ?n de lezingzaal, diespoedig een hoge temperatuur bezat, hoogstwaarschijnlijk niet door deaanwezigheid van enkele, misschien wat verhitte gemoederen, maarveel eerder als gevolg van onvoldoende ventilatie en een niet-afge-stemde verwarming (wat in een 'Bouwcentrum' feitelijk een contra-dictie is, ofschoon ook nog terloops ge?nformeerd werd naar de 'ver-staanbaarheid' in deze betrekkelijk kleine zaal).Desondanks waren na de pauze vrijwel alle belangstellenden weerpresent, hetgeen ongetwijfeld zijn oorzaak vond in de belangrijkheidvan het aangesneden onderwerp, terwijl sommigen misschien -maardan toch tevergeefs- hadden gehoopt op een felle discussie na de pauze.De voorzitter, de heer Wulkan, opent deze bijeenkomst, waarbij hijnamens de directie van het Bouwcentrum de aanwezigen welkom heet.Het voor deze bijeenkomst gekozen thema 'Betonafwerking', zo ver-volgt hij, houdt in dat wij ons vanmiddag niet zo zeer met allerleieigenschappen van het beton zullen bezighouden, maar dat w?j onsmoeten beperken tot het betonoppervlak. In de laatste decennia onder-vindt het 'oppervlak', en niet alleen in het geval van beton, grote be-langstelling, omdat op het oppervlak allerlei chemisch-fysische in-vloeden inwerken, die het uiterlijk veranderen en/of de kwaliteit ver-minderen. De afwerking van oppervlakken, in de ruimste zin van hetwoord, heeft dan ook tot doel de 'natuurlijke hoedanigheid' te wijzigenenjof te beschermen.Ook aan de oppervlakbehandeling van beton wordt de laatste jarengrote aandacht besteed, zoals bij voorbeeld blijkt uit het feit, dat ervorig jaar in Engeland een internationaal symposium geheel aan ditonderwerp gewijd werd. Op dit symposium bleek, dat er voor het af-werken van betonoppervlakken talrijke mogelijkheden zijn, maartevens kwam tot uitdrukking dat er nog verscheidene problemen opeen oplossing wachten.Zonder door de volgorde of op andere wijze hierover een oordeel tewillen vellen, stelt de spreker, dat er voor wat betreft de betonafwer-king in principe drie wegen te bewandelen zijn: a. 'het verloochenenvan het materiaal', met andere woorden het beton wordt geheel bedekt(pleisterlagen, sierbeton, natuur- en baksteen, e.d.); b. 'het eerlijkerkennen van het materiaal' door bepaalde eigenaardigheden van hetbeton te accentueren (bij voorbeeld de afdruk en het patroon van debekisting); min of meer een 'middenweg', dat wil zeggen het betonwordt niet weggewerkt, blijft dus in zicht, maar er worden allerlei'kunstgrepen' of bewerkingen op toegepast (bij voorbeeld steenhouwers-slagen, speciale bekistingen, e.d.).Van het gestelde onderwerp zullen vanmiddag slechts 'enkele aspec-ten' aan de orde kunnen komen, zoals reeds in de volledige titel vandeze bijeenkomst opgesloten ligt. Daarom zal bij voorbeeld het verven(schilderen) van beton, dat toch ongetwijfeld belangrijk is, niet be-sproken worden. De heer Wulkan wil echter van de gelegenheid ge-bruik maken om erop te wijzen, dat er momenteel tussen de 'beton-wereld' en de 'verfwereld' contacten bestaan die tot doel hebben omte komen tot een gezamenlijke studie van het interessante onderwerp'het verven van beton'. Dit zal geschieden in een onderzoekings-commissie van de Stichting Bouwresearch.De drie sprekers van hedenmiddag zullen ieder een aspect van debetonafwerking belichten. De heer H. M. Kraayvanger arch. BNA,die onder meer het grote Rotterdamse stationspostkantoor heeft ont-worpen, zal aandacht schenken aan 'ter plaatse gestort beton, dat aanweersinvloeden wordt blootgesteld'. De heer Chr. de Moor, esthetischadviseur van de P.T.T., zal het standpunt van de kunstenaar uiteen-zetten, terwijl drs. E. Roelof sen, hoofd afdeling Research van deN.V. 'De Meteoor' een aantal bijzondere technieken zal behandelen.Nadat de voorzitter erop gewezen heeft, dat deze drie heren wel eenseerder in een 'team' samengewerkt hebben, namelijk bij de bouw vanhet reeds genoemde stationspostkantoor, geeft hij het woord aan deeerste spreker.384H. M. Kraayvanger arch. BNA: 'Het standpunt van eenarchitect'Deze spreker begint zijn voordracht met op te merken,' dat debehandeling van het gestelde thema thans toch wel een hachelijkeonderneming is'. Weliswaar staat de essentie van zijn gedachtenop de uitnodiging voor deze middag,1) maar toen hij er zich toedwong om het een en ander op papier te zetten, begon hij zichongeveer te voelen als 'Dani?l in de leeuwenkuil' bij de gedachte,dat dit in een kring van betonconstructeurs -zelfs beroemde- enandere specialisten gebracht zou moeten worden. In de over-tuiging, dat dan ook wel in deze kring 'van hogerhand de muilender leeuwen gesloten zullen worden', kan de spreker zijn gedach-ten gaan ontvouwen.De heer Kraayvanger beseft, dat hij bij het uitspreken van zijnmening zal kunnen worden aangevallen door architecten en con-structeurs, die hem zullen mededelen, 'dat het afwerken vanbeton uit den boze en niet nodig is'. Anderen zullen er vanuitwillen gaan, 'dat gewapend beton een hulpmiddel is'. Ten slottezullen er zijn, die -evenals hijzelf- aanvaarden, 'dat men het betonwel kan hanteren als expressiemiddel', maar bovendien 'dat mendaarbij in ons klimaat het beton moet ?soleren of bekleden'.Aan een boekje over de ontwikkeling van de architectuur inDenemarken ontleent de spreker de uitspraak 'dat de kubistisch-futuristische betonconstructies in Denemarken nooit populairgeworden zijn, daar het Deense klimaat deze ontwikkeling niettoestond'. Daarom is men in Denemarken gekomen tot een 'con-structief functionalisme', waarbij het beton ter beschermingwordt bekleed, doch zoveel mogelijk met behoud van het karaktervan het materiaal. Uiteraard is het hier verkondigde een architec-tonisch standpunt.Een technische zienswijze kan bij voorbeeld worden ontleend aaneen Engels rapport (van het Building Research Station), waaringeconcludeerd wordt, 'dat gewapend beton, indien van goedekwaliteit, geschikt is voor het maken van permanente gebouwen',doch ook 'dat in de kuststrook en in industriegebieden, ook in hetgeval van goed beton, een bescherming vereist is' en voorts 'datbij onvoldoende betondekking of onvoldoende dichtheid hetbeton, ook in een met-agressieve omgeving, spoedig aangetastwordt'.Door de heer Kraayvanger wordt er met enige nadruk op ge-wezen, dat beide citaten uitsluitend ter inleiding dienen en nietbedoeld zijn als bewijs van een of meer zijner idee?n.Hij is er stellig van overtuigd, dat het onderhavige probleem ver-band houdt met de architectuur en het technisch denken van dezetijd. Volgens vele architecten is de toepassing van gewapend betoneen 'machtig middel om tot architectonische expressies te ko-men', zodat het onjuist is om dit daarna weer te verbergen. Velenvinden een 'naakt' betonskelet dikwijls interessanter dan een 'af-gewerkt' betongebouw. Indien er middelen beschikbaar warenom de kwaliteiten van het 'betonskelet' te behouden, zouden velearchitecten dit accepteren.Er zijn inderdaad 'die-hards', die beweren, dat er geen probleemis. Hiervoor zijn echter niet voldoende bewijzen, terwijl de spre-ker op grond van eigen ervaringen en op de ervaringen van ande-ren van het tegendeel overtuigd is. Het is nu echter eenmaal zo,dat men eigen fouten verzwijgt en veelal de fouten van anderenmet de mantel der collegialiteit bedekt, zodat er in het openbaarweinig over dit onderwerp gesproken wordt, maar 'binnens-kamers wordt er veel geleden'.In zijn voordracht wil de heer Kraayvanger zich verder beper-ken tot Nederlandse constructies, in het bijzonder ter plaatse ge-storte skeletten en monolitische constructies. Daarin komen dik-wijls betonnen kopwanden voor (die hoogstens geverfd worden),terwijl men ook wel alle buitenwanden van beton maakt (waarinraam- en deuropeningen worden uitgespaard). Ook gaat men erdikwijls toe over om de wezenlijk constructieve onderdelen, zoalskolommen en balken, in de gevels op te nemen en op deze wijzetot uitdrukking te brengen. Buitenlandse architecten en construc-teurs, zoals LeCorbusier, OscarNiemeijerenNervi, passen1) Korte samenvatting van voordracht I : 'Zichtbare constructieve onder-delen van gewapend beton van bouwwerken kunnen, indien zij blootgesteldzijn aan het klimaat van ons land, oorzaak zijn van een kortere levensduurvan deze bouwwerken, of aanleiding geven tot belangrijke schade'.Cement 14 (1962) Nr. 6foto 1. reli?f boven de ingang van het gemaal Lovink in de Noord-oostpolderinderdaad het materiaal beton op veel grotere en expressieverewijze toe, maar de spreker is ervan overtuigd, dat men omtrentde houdbaarheid van deze constructies nog geen conclusies kantrekken, terwijl men zijns inziens ook terdege rekening moethouden met het klimaat in de betreffende landen.In d? door hem geciteerde Deense en Engelse rapporten wordt de'factor' klimaat een zeer belangrijke genoemd. Van grote invloedzijn de snelle temperatuurwisselingen, vooral in combinatie metregen. In de afgelopen winter zijn er in ons land dagen geweestwaarop binnen een etmaal een temperatuurverschil van 10 ?C op-trad, terwijl er bovendien nog een hevige regenval was. Ditdwingt ons tot voorzichtigheid, immers elke architect weet, dattemperatuurwisselingen scheuren kunnen doen ontstaan, die'thermische bruggen' vormen, terwijl regen en wind vrij spelhebben. Uit onderzoekingen op zogenaamde curtain-walls isbovendien gebleken, dat er door een combinatie van water enwind niet alleen een horizontale wate ri n dring ing bestaat, maardat het 'ook naar boven kan regenen'.De spreker gaat ervan uit, dat alle onbedekte betonconstructiesscheuren vertonen; enigszins sarcastisch stelt hij vast, dat mendeze scheuren dikwijls 'krimpscheurtjes' noemt. Naar zijn meningzou het interessant zijn om een desbetreffend onderzoek in testellen naar de na 1945 voltooide gebouwen, die aan de buiten-lucht blootgestelde betonconstructies bezitten.De architect die durf bezit zal, zij het op kleine schaal, toch denodige experimenten moeten nemen, maar daarbij heeft hij nietalleen een artistieke, maar ook een technische en sociale verant-foto 2. geprefabriceerde langsgevel van het gebouw voor een ver-zekeringsmaatschappij te Hartford/Conn., U.S.A.woordelijkheid. Het is inderdaad waar dat de constructeurs overfeiten beschikken, die de kwaliteit van beton garanderen. Maardit is zuiver theoretisch, omdat er naar de mening van de sprekerin de praktijk altijd fouten gemaakt worden. Deze fouten vindenhun uiteindelijke oorzaak in de 'commercie, die overigens demoeder van onze huidige welvaart is, maar helaas niet de moedervan de vakbekwaamheid'. Ook de goede kwaliteit van Rijkswater-staatsbruggen e.d. vormen zijns inziens geen overtuigend bewijsvoor de duurzaamheid van beton in gebouwen. Immers, bij dezebruggen e.d. is er geen sprake van een in- en een exterieur enook niet van inwatering; bovendien zijn het zeer zwaar gecon-strueerde bouwwerken, zodat er een ruime marge tegen calami-teiten bestaat.De ontwikkeling in de hedendaagse architectuur gaat echter in derichting van het '?materialiseren', dat wil zeggen men streeft naarminimale afmetingen, zodat er hier van de genoemde marge maarweinig overblijft. Daarbij dient niet de architect maar de construc-teur te bepalen 'hoe dun het kan zijn', ofschoon de architectendikwijls dwingende eisen stellen, zodat bij voorbeeld kolommenontstaan, die volgepakt met wapeningsstaal zijn.De heer Kraayvanger stelt 'dat de huidige architectuur eeninternationaal karakter bezit. Toch wil hij adviseren om 'rekeningte houden met het nationale klimaat'. Naar zijn mening betekentdit advies geen terugkeer tot het al lang verlaten standpunt, datelk land zijn eigen architectuur zou moeten bezitten. Maar zijnsinziens dient men in elk land wel rekening te houden met hetheersende klimaat. Hierbij dient een nauwe samenwerking tussenarchitecten en constructeurs voor te komen. Ongetwijfeld zullenwij door een verdere ontwikkeling van de techniek (bij voorbeeldprefabricage of roestvrije wapening) 'in de naaste toekomst op denatuur kunnen winnen'.De spreker eindigt zijn voordracht met de conclusie, dat het nogniet raadzaam geacht moet worden om belangrijke constructieveonderdelen van beton aan weer en wind bloot te stellen. Elkevorm van betonafwerking zal echter een andere architectonischeexpressie geven. De door hem uitgesproken mening, die los staatvan de vraag, of betonoppervlakken op grond van architectonischeof ethische motieven afgewerkt moeten worden, is persoonlijk.Het is daarom zeer goed mogelijk, dat anderen het hier niet meeeens zijn; daarom zal hij vanmiddag gaarne afwijkende stand-punten willen vernemen.De voorzitter dankt de spreker voor zijn voordracht en memoreert hetwaarschuwend geluid, dat gegeven is voor wat betreft aan weer enwind blootgestelde betonoppervlakken. Ook in voorgaande jaren is hetprobleem van het wel of niet afwerken dikwijls aan de orde geweest.Indertijd is door de Commissie voor Uitvoering Research (C.U.R.) eencommissie ingesteld, die zich bezighoudt met de 'Weerbestendigheidvan beton' en die binnenkort over dit interessante onderwerp eenrapport zal uitbrengen.Vervolgens wordt het woord gegeven aan de tweede spreker.Chr. de Moor: 'Esthetische mogelijkheden bij beton'2)De heer De Moor stelt vast, dat de voorgaande voordracht eenrechtlijnig betoog van een bouwmeester was, gebaseerd op re?lewaarden en eindigend in een waarschuwing. Hij wijst erop, datzijn betoog een geheel andere lijn zal volgen, omdat het 'zien'van deze dingen op het visuele berust.Gaarne wil hij van de gelegenheid gebruik maken om een oudeherinnering op te roepen. Als jongeman heeft de spreker de bouwvan het Rotterdamse stadhuis gezien; toen was hij ge?mponeerddoor het skelet met zijn sprekende expressie. Het voltooidebouwwerk toonde hem later echter, dat dit grootse skelet om-hangen was met een bepaalde vormentaal en dat het gebouw daar-door de 'gespierdheid' en de 'spanning' van het skelet miste.Zowel in het ex- als het interieur is er in de bouwkunde lang-zamerhand veel veranderd. Daarbij is het aanzien van beton eenandere zaak geworden. Velen vinden beton 'naar', zowel wat be-treft de kleur als het oppervlak; in het ergste geval beschouwenzij de grijze massa als een 'mengsel van vuiligheid'. Dergelijkedenigrerende woorden kunnen echter van alle bouwmaterialen,cok van de alleroudste, worden gezegd.Vastgesteld kan worden, dat het materiaal beton een belangrijkefactor is geworden, waarmee men rekening te houden heeft. Dereeds genoemde bezwaren tegen het uiterlijk hebben geleid tothet nemen van diverse maatregelen. In zijn voordracht zal despreker zich niet bezighouden met 'iets in het beton doen' en ook2) Korte samenvatting van voordracht 2: 'Doordat het beton, wat structuuren kleur betreft, afwijkt van andere bouwmaterialen, is een oppervlak-behandeling in vele gevallen gewenst. Zowel v??r het storten van hetbeton, als na het ontkisten, kan een behandeling ter verfraaiing van hetoppervlak plaatsvinden. In dit opzicht zijn er vele mogelijkheden, die thansstellig nog niet zijn uitgeput.'Cement 14 (1962) Nr. 6385niet met 'in beton sculpteren'. Hij zal zich beperken tot opper-vlakbehandeiingen, hetzij voor het bekisten of storten, hetzij nahet storten.Op dit gebied zijn er talrijke mogelijkheden, bij voorbeeld doormiddel van de bekisting: uitgezochte bekistingsplanken, de 'be-nading', de structuur van het bekistingsmateriaal, voorts het aan-brengen van 'inlegstukken' of 'uitstulpingen' in de bekisting, enz.Al deze mogelijkheden lijken gerechtvaardigd. De vraag is echter,of men het beton in zijn stoerheid moet laten spreken en of mendit effect door simpele bewerkingen kan behouden, of dat mentot allerlei behandelingen moet overgaan.De spreker is van mening, dat men hierbij rekening dient te hou-den met het 'milieu', waarin het beton moet verkeren. Zoals inde voorgaande voordracht reeds is vastgesteld, speelt bij de con-structies buitenshuis het klimaat een grote rol, zodat hier de pro-blemen minder eenvoudig zijn. Daarom is er tussen de mogelijk-heden binnens- en buitenshuis een enorm verschil.Tot de mogelijkheden, die ongetwijfeld bij ieder bekend zijn, be-horen onder meer: de toepassing van plastic, asbest-cement e.d.als bekisting (eventueel als verloren bekisting), het aanbrengenvan pleisterlagen, het verven, enz.Voor de 'betonkunstenaar' zijn het belangrijkste: het reli?f (nega-tief of positief), de bewerkingen zoals boucharderen, polijsten engritstalen, het kleuren, het zuren en wassen, enz. Zoals de voor-gaande spreker reeds opgemerkt heeft, is er sprake van een'strijd' tussen de aanhangers van 'robuust beton' en degenen, dievan mening zijn 'het kan niet'.In de eerste voordracht is als bezwaar tegen het onbeklede betonde 'aantasting' genoemd, dat wil zeggen voor beton in de buiten-lucht. De heer De Moor is echter van mening, dat er soms ookbinnenshuis problemen kunnen ontstaan; deze liggen dan meerin het architectonische vlak. Zo kan men bij voorbeeld overwegenom een kolom, die binnenshuis een zekere werking heeft, al ofniet te bekleden. Door het aanbrengen van een ommanteling kanmen inderdaad het wezen van het beton vernietigen. Maar als mende wanden, plafonds e.d., dus de 'omgeving' van de kolom, metdure materialen afwerkt, kan de noodzaak ontstaan om ook dekolom af te werken. De vraag van de spreker is nu 'wat doet menin een dergelijk geval?'De voorgaande spreker heeft reeds gewezen op betonnen buiten-muren. Daarbij heeft men verschillende mogelijkheden, zoals hetaanbrengen van reli?fs, 'het ontnemen van de doodsheid van hetmateriaal' of het toepassen van gekleurd sierbeton (zoals bij hetRotterdamse Stationspostkantoor). De spreker vraagt zich af,'hoe men in deze gevallen moet handelen'. Wellicht dat men 'inbeton kan schilderen', zoals misschien door de derde spreker be-handeld zal worden. De heer De Moor is echter van mening, dathierin een gevaar schuilt, omdat ook dit niet tot het wezenlijkevan het beton behoort; men heeft immers een grote kans, 'dat degrens wordt overschreden, zodat het beton in zijn wezen tekortgedaan wordt'.Vervolgens vertoont de spreker een aantal lantaarnplaatjes, ondermeer een reli?f boven de ingang van het gemaal Lovink in deNoordoostpolder (foto 1); een reli?f, in combinatie met eenmooie houtsoort, voor een schoolgebouw; een gevelbekleding,met een kubusreli?f'kabelsplitsing', van een kleine P.T.T.-centrale;een groot betonreli?f op het Caltex-gebouw te 's-Gravenhagede geprefabriceerde kopgevel van het Rotterdamse Stations-postkantoor (foto 3) en de geprefabriceerde langsgevel van hetgebouw van een verzekeringsmaatschappij te Hartford/Conn.,U.S.A. (foto 2).Voorts worden lantaarn plaatjes vertoond van de dragende ko-lommen, met het patroon van een lattenbekisting, van een nieuwT.H.-gebouw te Eindhoven, waarin men 'het richtingsgevoel' kanbespeuren.De heer De Moor wijst er met enige nadruk op, dat hij met dezelantaarnplaatjes niet de bedoeling heeft om prachtige dingen telaten zien; zij dienen uitsluitend om enkele mogelijkheden tetonen.Ten slotte memoreert hij de door hem gestelde twee vragen,namelijk: a. moet men een binnenshuis geplaatste kolom aanpas-sen aan de afwerking van het interieur of moet de kolom met zijnomgeving contrasteren? en b. moet men 'in beton gaan schilderen',zodat men het bouwwerk uit het oog verliest, of moet men, zoalsLe Corbusier e.a., bewondering hebben voor de robuustheidvan de betonconstructie ?De voorzitter dankt de spreker voor diens verduidelijking van het'standpunt Van een sierkunstenaar', wijst op de twee vragen die daarbijgesteld zijn en geeft dan het woord aan de derde spreker.3) Korte samenvatting van voordracht 3: 'Invloed van de aard van het be-kistingsmateriaal op het uiterlijk van beton. Gekleurd beton. Betonele-menten met een bewerkt oppervlak. Enkele punten, waarmede bij dedetaillering van de elementen en bij de keuze van de betonsoort rekeningmoet worden gehouden'.386foto 3. geprefabriceerde kopgevel van het Rotterdams Stations-postkantoorDrs. E. Roelofsen: 'Technische mogelijkheden ter verfraai-ing van het oppervlak van beton'3)De spreker begint zijn voordracht met de opmerking, dat de ver-fraaiing van beton in zijn eenvoudigste vorm met behulp van debekisting geschiedt, zoals ook in de voorgaande voordracht isgesteld. Van deze techniek worden door middel van lantaarn-plaatjes enkele 'soorten' getoond, onder meer bekisting van on-geschaafde en geschaafde planken, toepassing van geprofileerderubbermatten als bekistingsbekleding, het bevestigen van 'rubberplaatjes' op de bekisting, e.d.Met deze technieken wordt er echter aan het wezen van hetbetonoppervlak nog niet veel veranderd, ofschoon het 'gebroken'oppervlak als gevolg van de schaduwwerking een levendig effectgeeft. Daartoe kan men het beton kleuren, wat in zijn eenvoudig-ste vorm kan geschieden met toepassing van wit, of mengsels vanwit en grijs, portlandcement, gekleurde toeslagmaterialen (vooralde fijne fracties, ofschoon daarmee als regel een zwakke, doch welsprekende kleuring wordt verkregen) en vooral kleurstoffen.Bij het gebruik van kleurstoffen dient men rekening te houdenmet enkele beton-technologische eisen, zoals het niet oplosbaarzijn, de licht- en natuurbestendigheid en de zogenaamde cement-echtheid (dat wil zeggen niet door cement aangetast worden). Dekleurstoffen mogen uiteraard de betoneigenschappen niet ongun-stig be?nvloeden. Daar het beschikbare kleurengamma niet zogroot is, gaat men ertoe over om de kleurstoffen met elkaar temengen. Als regel gebruikt men ijzeroxyden; voor het verkrijgenvan groene kleuren komt ook chroomoxyde in aanmerking.Ten einde de betonkwaliteit niet ongunstig te be?nvloeden dientmen de hoeveelheid kleurstof te beperken; daar er in de gebruike-lijke toeslagmaterialen niet zoveel fijn materiaal voorkomt, kanmen gewoonlijk tot 5% van het cementgewicht aan kleurstof toe-passen, maar in vele gevallen zal men aan 1% of zelfs minder alruim voldoende hebben.Het ter plaatse storten van gekleurd beton komt vrijwel nietvoor, daar het door en door kleuren te duur is, terwijl het in tweeverticale lagen storten moeilijkheden oplevert (het optrekkenvan een hulpbekistingsplaat; de aanhechting en de eventueelongelijke krimp).Het storten van twee horizontale lagen op elkaar is veel gemakke-lijker; deze techniek wordt echter vrijwel uitsluitend in de beton-warenindustrie toegepast. Daarbij is het mogelijk om bij voor-beeld gevelplaten met geringe kleurnuances te vervaardigen,zodat men een wat levendiger gevel verkrijgt.Cement 14 (1962) Nr. 6foto 4. beton bewerkt met spithamer voor fraaiblijvend oppervlakDe derde techniek, die vooral na de tweede wereldoorlog totgr?te ontwikkeling is gekomen en in het bijzonder in de beton-warenindustrie toegepast wordt, is de zogenaamde sierbeton-techniek, waarvoor verschillende bewerkingen in aanmerkingkomen. Daarmee wordt de cementhuid of een dikkere laag ver-wijderd, zodat de structuur van het beton zichtbaar wordt.Deze techniek biedt zeer veel mogelijkheden, vooral omdat com-binatie mogelijk is met het gebruik van kleurstoffen, gekleurdetoeslagmaterialen, wit en eventueel gekleurd cement. Bij dekeuze van de toeslagmaterialen kan men niet alleen de kleur maarook de korrelverdeling en de korrelvorm vari?ren, waardoor eenvrijwel onbeperkt aantal mogelijkheden ontstaat. Bovendien kanmen de bewerking in 'zwaarte' vari?ren.Met behulp van een aantal lantaarn plaatjes worden enkele vandeze mogelijkheden getoond, onder meer: met water of zuur 'ge-wassen' resp. 'gezuurde' oppervlakken van beton met wit en ge-kleurd toeslagmateriaal, gegritstraalde oppervlakken van betonmet graniet en kwarts als toeslagmateriaal (opgemerkt wordt,dat door het zand- of gritstralen de oppervlakken van groterekorrels toeslagmateriaal zogenaamd blindgeslagen worden), ge-slepen oppervlakken van beton met rond en gebroken toeslag-materiaal, gebouchardeerde betonoppervlakken, gespitste opper-vlakken van beton met gekleurd en wit toeslagmateriaal, gefrijndebetonoppervlakken (min of meer een imitatie van natuursteen,hetgeen vooral in de beginjaren vrij veel voorkwam, omdat hetsierbeton in de plaats van natuursteen werd toegepast en voorwat betreft de structuur hiermee een grote overeenkomst ver-toonde), 'gekloofde' betonoppervlakken (volgens een techniek,die vrij zelden toegepast wordt), betonoppervlakken voorzienvan grove korrels (die voor het storten in een horizontaal zand-bed gelegd worden of die men met behulp van een speciale lijmop de verticale bekisting vastmaakt (foto 4, 5 en 6).Na dit overzicht van diverse mogelijkheden met hun dikwijls ver-rassende en fraaie effecten, brengt de heer Roelofsen een nogniet volledig beantwoorde vraag naar voren, namelijk hoe hetstaat met de aanhechting van vuil op het (sier)betonoppervlak.foto 5. gebouchardeerd oppervlakDeze vraag dient vooral gesteld te worden in het geval van ge-bouwen in industriegebieden, waar de vuilaanhechting ongetwij-feld geheel anders is dan bij voorbeeld op de Veluwe. Vanzelf-sprekend is de vuilaanhechting sterk afhankelijk van de stand vanhet betonoppervlak ten opzichte van de meest voorkomenderegenrichting en voorts van de aard van het stof, terwijl ook deaard van de toeslagmaterialen een rol speelt. De spreker steltvast, dat het vuil op een glad oppervlak minder hecht dan op eenruw oppervlak. Derhalve zal een geslepen oppervlak het minst'kwetsbaar' zijn, terwijl de vuilaanhechting op een gebouchar-deerd of gespitst oppervlak waarschijnlijk weer minder zal zijndan op een uitgewassen oppervlak. Bij het probleem van de vuil-aanhechting dient men ook aandacht te besteden aan de aanwezig-heid van reli?fs, letters en andere oneffendheden, die dikwijls aan-leiding tot zogenaamde stofstrepen geven. Ook de profilering vande betonelementen is van groot belang.Door de spreker wordt opgemerkt, dat men voor wat betreft deprofilering dikwijls rekening moet houden met de wensen van dearchitecten. De detaillering is echter niet alleen met het oog opde vuilaanhechting maar ook voor de fabricage een belangrijkezaak. Zo moeten bij voorbeeld 'neusjes' e.d. met wapen i ngsstaalversterkt worden en daarbij dient men dan rekening te houdenmet de gewenste betondekking, hetgeen dikwijls problemen op-levert. Bij de profilering dient men voorts aandacht te bestedenaan het ontvormen en aan de kans op beschadiging; daarom moe-ten bij voorbeeld in- en uitwendige hoeken niet te scherp zijn enbij voorkeur afgerond worden. Voorts verdient het aanbeveling,dat vlakken waarop water kan komen te staan zo glad mogelijkafgewerkt worden.Om aan de wensen van de architecten, ook voor wat betreft dekleur en de structuur, te kunnen voldoen, verdient het dikwijlsaanbeveling om monsters te maken en zelfs tot proefopstellingente komen. Ook om deze redenen is een vroegtijdig contact tussenarchitect en betonwarenfabriek alleszins aan te bevelen.De laatste lantaarn plaatjes, die de spreker vertoont en van eentoelichting voorziet, hebben onder meer betrekking op: een 'ge-chargeerde' tekening van onjuiste profileringen (te scherpe hoe-ken en zeer fijne profielen, die niet alleen moeilijk te vervaardigenzijn maar bovendien beslist niet 'betonachtig' genoemd kunnenworden), het Philips-ziekenhuis te Eindhoven en het Stations-postkantoor te Rotterdam.Na opgemerkt te hebben, dat ook hier standaardisatie dringendgewenst is, komt de heer Roelofsen terug op de bedenkingenvan de voorgaande sprekers ten aanzien van de houdbaarheid vanbeton in de buitenlucht. Naar zijn overtuiging streeft de beton-warenindustrie er naar om door kennis van zaken en door nauw-keurige controle de kwaliteit van de betonprodukten zo goedmogelijk aan te passen aan de gestelde eisen. Daarom is hij vanmening, dat door een intensieve samenwerking tussen architectenen betonwarenfabrieken de genoemde bedenkingen weggenomenkunnen worden.De voorzitter dankt de spreker, die zijns inziens 'in de fijne kneepjesdoorkneed is', voor zijn voordracht, terwijl hij na de theepauze gelegen-heid tot discussie geeft.DiscussiesDe architect ir. A. E. Q. van Hezi k, c.i., arch. BNA, heeft schrif-telijk een discussie-bijdrage gegeven. Daarin stelt hij, dat zijn be-langstelling uitgaat naar de afwerking en het fraaie voorkomenvan in het werk, bij voorkeur tussen betontriplex gestorte buiten-wanden, aangezien hij dit voor buitenwanden m??r 'bouwen'vindt dan het aanbrengen van geprefabriceerde elementen, dienaar zijn mening dikwijls niet aan het vraagstuk van het 'naadjeen het boutje' voorbijkomen. Zijns inziens is monolitisch betonniet alleen constructief te prefereren, maar ook architecturaal zalhet plastischer werken, op voorwaarde dat de vormgeving goedgeleed en gekneed is door de architect en daardoor boeiend voorhet oog. De schrijver voorziet dan ook dat grote, sterke beton-vliezen, met aan de binnenzijde een ?ngebetonneerde isolatielaagals blijvende bekisting, en met in de wanden eenvoudig uitgesne-den muuropeningen, een nieuw, eigentijds 'optimum' voor debouwwereld zullen gaan opleveren. Een soortgelijk 'optimum' iseeuwenlang aanwezig geweest in het materiaal baksteen; zijnsinziens zal de betonskeletbouw met gordijngevels nooit een der-gelijk 'optimum' bereiken.De vraag is nu, op welke wijze kunnen buitenwanden als beton-vliezen in het werk gestort worden en dan 100 jaar en langer mee-gaan en fraai blijven? Kan hier de oppervlakte-kwaliteit van ge-prefabriceerd beton ge?ntroduceerd worden of moeten kunst-stoffen in de vorm van afwerklagen of als hulpstof toegepast wor-den ? Daarbij komt dan de vraag, of men door deze maatregelen387Cement 14 (1962) Nr. 6foto 6. zijgevel met geprefabrlceerde betonplaten en kolommen vande Heineken Brouwerij, Amsterdamhet effect van de betondekking kan vergroten of wellicht eenknikwapening en misschien zelfs eeh krimpwapening geheel ofgedeeltelijk overbodig kan maken.De heer Van Hezik resumeert deze schriftelijke bijdrage, die hijdaarbij van een mondelinge toelichting voorziet. Daarbij merkthij op, dat hij de gladde vlakken van tussen betontriplex gestortebetonwanden zeer aantrekkelijk vindt. Voorts stelt hij vast, dathet materiaal beton een grote 'spankracht' bezit en daardoorgrote architectonische waarden heeft.Met een zekere voldoening concludeert de spreker, dat hij in dedrie voordrachten geen bezwaren tegen de door hem ontwikkeldeidee?n heeft aangetroffen. Alleen de eerste spreker heeft zich inhet algemeen afgevraagd, waar men de gewenste betonkwaliteitkan verkrijgen, daar er zo weinig echte vaklieden zijn, terwijldoor hem voorts op de factor 'omgeving' is gewezen.De eerste spreker heeft voorts het advies gegeven om 'ruim tedimensioneren'. De heer Van Hezik is van mening, dat de doorhem voorgestelde 'vliezen', die bij voorbeeld 20 cm dik zijn, hetpredicaat 'ruim gedimensioneerd' verdienen. Bovendien is in deeerste voordracht afgeraden om constructieve delen van betononbeschermd aan weer en wind bloot te stellen. De spreker kandeze mening delen voor zover het 'knooppunten' betreft, maarzijns inziens geven 'vliezen', dat wil zeggen vlakken, in dit opzichtgeen moeilijkheden.Ten aanzien van het door de tweede spreker gestelde probleemvan de 'kolom in de ruimte' merkt de heer Van Hezik op, daternaar zijn mening in het streven naar het skelet een denkfout zit.Door het elimineren van de 'plooivlakken' blijft inderdaad dekolom als 'residu' over, maar indien men de door hem voorge-stelde vlakken gaat toepassen, wordt het probleem veel kleineromdat het 'versieren' dan veel eenvoudiger is.Betreffende de door de tweede spreker genoemde 'kopvlakken'stelt de heer Van Hezik vast, dat de Nederlandse architectenveel eerder een picturaal oog dan een beeldhouwersoog hebben,zodat zij steeds op de een of andere wijze willen 'versieren'. Naarzijn mening zal men bij de toepassing van vlakken, vooral wanneerin het groot gemodelleerd is, geen grote behoefte aan kleuringnoch aan fijne profilering hebben.De heer Kraayvanger stelt vast, dat de door deze spreker naarvoren gebrachte mening betreffende de ontwikkeling van dearchitectuur in de richting van gemodelleerd beton een zeer per-soonlijke visie is. Naar zijn overtuiging dient men bij het ?solerenvan betonwanden van buiten af te beginnen, dit in tegenstellingtot de voorgestelde constructie. Voorts is hij ervan overtuigd, datde 'marco-architectuur' van de heer Van Hezik niet toegepastkan worden in natte of chemisch verontreinigde milieus. Persoon-lijk is de spreker van mening, dat de gelegenheid geboden moetworden om de voorgestelde expressie mogelijk te maken, of-388schoon er zijns inziens momenteel voor de realisatie daarvan nietvoldoende vakbekwaamheid en ervaring is. Overigens is de spre-ker zeer benieuwd naar de mening van constructeurs ten aanzienvan de monolitische 'vliezen' met een dikte van 20 cm.De constructeur ir. H. A. Dicke c.i. begint zijn opmerking metde vaststelling, dat de eerste spreker reeds in het begin van zijnvoordracht 'een uitdaging in de zaal gegooid heeft' door te wijzenop de aanwezigheid van constructeurs, ofschoon de heer Dickeniet weet, of hij tot de 'beroemde' gerekend mag worden.Het materiaal beton is het jongste constructieve bouwmateriaal,dat wel niet mooi genoemd kan worden, doch dat in hoge mateboeiend is en zeer aantrekkelijk om er mee te werken. Met devoornaamste conclusie van de eerste spreker, namelijk dat in debuitenlucht gestort beton binnen tien jaar moeilijkheden op-levert, kan de heer Dicke het in grote lijnen eens zijn, aangeziener bij voorbeeld tijdens de uitvoering allerlei fouten gemaaktkunnen worden, die bij een niet tijdige reparatie fataal kunnenzijn. Naar zijn overtuiging is het echter onjuist om te stellen, datin de buitenlucht 'nooit' ter plaatse gestort beton toegepast kanworden. Immers, indien een architect beton in de gevel wenst,dan kunnen er diverse maatregelen genomen worden om dit goedmogelijk te doen zijn, bij voorbeeld geen uitstekende delen, geenhorizontale vlakken, voldoende dilatatievoegen, de bewegingenvan binnen- en buitenbeton mogelijk maken e.d. Wat het laatstebetreft zou men ertoe kunnen overgaan om een randbalk uit tweedelen te maken, te weten een binnen- en een buitendeel.De door de heer Van Hezik voorgestelde constructie, waarin deisolatie van de binnenkant van de wanden voorkomt, heeft volgensde spreker het grote bezwaar, dat er dan ongetwijfeld tussenwand en vloer ongewenste spanningen zullen optreden, die totscheurvorming e.d. aanleiding kunnen geven.Scheurvorming kan in het algemeen voork?men worden door bijvoorbeeld een voorspanning aan te brengen, maar aangezien der-gelijke maatregelen de constructie en de uitvoering daarvan com-pliceren, wordt als regel de eenvoudigste en derhalve de goed-koopste oplossing gekozen, zodat men geen garanties tegenscheurvorming heeft. De heer Dicke concludeert daarom, datmen ter plaatse gestort beton in gebouwen als regel niet onbe-schermd aan de buitenlucht zal blootstellen en dat -wanneer ditom een of andere reden toch gebeurt- men voldoende maat-regelen moet nemen om scheurvorming te voorkomen.De secretaris van de C.U.R.-commissie B5 'Weerbestendigheidvan beton', ir. P. Stempels c.i., die door de voorzitter tot hetgeven van een toelichting op het binnenkort te verwachtenC.U.R.-rapport (Nr. 22) is uitgenodigd, acht het zeer moeilijk omover ?ets te spreken, dat nog niet gepubliceerd is. In ieder gevalkan vastgesteld worden, dat de meningen die door de herenKraayvanger en Dicke naar voren gebracht zijn ook in deC.U.R.-commissie regelmatig gehoord konden worden.Naar analogie van het gezegde 'dat goede wijn geen krans behoeft',zou men ook kunnen zeggen 'dat goed beton goed is'. In de prak-tijk komen er echter verschillende factoren een rol spelen, waar-door niet altijd goed beton en goede betonconstructies verkregenworden. Op een bouwwerk speelt bij voorbeeld de molenbaas eenzeer belangrijke rol bij het verkrijgen van goede resultaten. Dealgemene zienswijze van de commissie kan als volgt samengevatworden: 'Voor goed (heel goed) uitgevoerd en gedetailleerd (bijvoorbeeld waterholen) beton is toepassing in de buitenlucht mo-gelijk'.Gezien de grotere kans op scheurvorming in het geval van mono-litische betonconstructies is de spreker van mening, dat de toe-passing van de voorgestelde 'betonvliezen' weinig praktische mo-gelijkheden biedt. Het afwerken van de betonoppervlakken isweer een ander probleem, waaraan ook in het nieuwe C.U.R.-rapport aandacht wordt besteed. Ten slotte wijst de heer Stem-pels op de moeilijkheden, die de commissie heeft ondervondenbij het verzamelen van ervaringen met 'beton in de buitenlucht':de architecten, constructeurs en aannemers van 'slechte' beton-constructies hebben zelden iets van zich laten horen.De voorzitter, de heer Wulkan, wijst op twee factoren, die zijnsinziens bij het onderhavige probleem van essentieel belang zijn.In de eerste plaats de dikwijls gebrekkige uitvoering, die het ge-volg is van de overspannen arbeidsmarkt; voorts de groter wor-dende luchtverontreiniging, die veroorzaakt wordt door de toe-nemende industrialisatie.Kennelijk naar aanleiding van de opmerkingen van de herenDicke en Stempels wordt door de heer Kraayvanger naarvoren gebracht, dat beton in de buitenlucht inderdaad toegepastkan worden, indien het goed uitgevoerd is. Met deze uitspraakCement 14 (1962) Nr. 6ontneemt hij het al te zwart/wit gestelde aan zijn voornaamsteconclusie.De directeur van de Afd. Constructie van de Rijksgebouwen-dienst, ir. H. van Dusschoten c.i., maakt van de gelegenheidgebruik om enkele praktische opmerkingen te maken. Daarbijstelt hij voor, dat hij de mening van de heer Dicke en de laatsteopmerking van de heer Kraayvanger geheel onderschrijvenkan, namelijk dat het goed mogelijk is om beton in de buiten-lucht toe te passen. Zijns inziens zijn wij echter nog niet zover,dat wij dit altijd verwezenlijken kunnen.Het is bij voorbeeld gebruikelijk om zogenaamde zaagsneden aante brengen, ten einde de tussen binnen- en buitendelen van eenconstructie voorkomende temperatuurverschillen te kunnen op-vangen. Echter vele architecten zijn van mening, dat door derge-lijke zaagsneden de 'gespierdheid' van hun constructie verlorengaat. Het is goed mogelijk om het buitendeel, dat gewoonlijk tochgeen constructieve functie heeft, te prefabriceren en los te houdenvan het binnendeel, maar voor wat betreft het handhaven van de'gespierdheid' geeft een dergelijke constructie geen oplossing.In enkele gevallen is men ertoe overgegaan om de randleden vanvloeren heel te laten (dus geen zaagsneden, overeenkomstig dewens van de betreffende architecten) en van een extra zware wa-pening te voorzien, ten einde scheurvorming volledig uit te slui-ten. Overeenkomstig de bedoelingen zijn de 'ribben' inderdaadheel gebleven, maar de achterliggende vloeren zijn gedurende dezomermaanden gaan scheuren!Uit deze ervaringen concludeert de heer Van Dusschoten datde zaagsneden gehandhaafd moeten blijven, daar de invloed vanhet verschil tussen binnen- en buitentemperatuur op geen anderewijze (goedkoop) te overbruggen is.Naar aanleiding van de door de heer De Moor gestelde probleemvan de 'kolom in de ruimte' ontvouwt de heer Kraayvanger devolgende persoonlijke mening. Indien men de betreffende kolomniet bekleden wil omdat men zijn dragende functie wil blijvenzien, dan zal men -wanneer men consequent wil zijn- ook ge-dwongen worden om de vloeren en zelfs de wanden onbekleed telaten, ten einde de functies van deze constructieve delen te kun-nen blijven zien. Een dergelijke consequentie heeft bij voorbeeldBerlage toegepast door het steeds laten zien van de stapelingvan de materialen.De architect C. B. Posthumus Meyjes arch. BNA, is echter vanmening, dat het even logisch of onlogisch is om een kolom te be-kleden als een verlaagd plafond aan te brengen.De heer De Moor memoreert de wens van de heer Van Hezik,dat beton het materiaal voor representatieve gebouwen zal wor-den, maar zijns inziens zal het 'fortereske', zoals dat door bijvoorbeeld Le Corbusier is verwezenlijkt, niet in kantoor-gebouwen e.d. toe te passen zijn. Desondanks hoopt hij, dat ereen speciale 'verrijking' van het beton zal komen, die dit materiaalzijn eigen wezen laat zonder het te 'denatureren'. Naar aanleidingvan het bekleden van kolommen, merkt de spreker op, 'dat hijhet beton ook hier gaarne als beton zou willen laten spreken'.Een der aanwezigen, die zich voorstelt als zijnde 'geen architectmaar constructeur', merkt op, naar aanleiding van de laatste con-clusie van de heer Kraayvanger, dat een kolom toch veel meereen dragende functie heeft dan een vloer of een wand. Derhalveis het zijns inziens storend om een kolom te bekleden, daar mendan het dragende materiaal niet meer ziet. De spreker vraagt zichaf, of de door de heer Kraayvanger genoemde consequentieniet al te principieel gesteld is.Deze mening wordt door de heer De Moor direct onderschreven,ofschoon het zijns inziens noodzakelijk blijft om elk geval afzon-derlijk te bekijken. Men kan geen algemene regels stellen, maareen kolom van wit cement of afgewerkt met wit cement, zou invele gevallen goed passen bij een verlaagd plafond. De ontwikke-ling in de techniek van het afwerken zal misschien in dit opzichtnieuwe mogelijkheden bieden.Door de heer Dicke wordt nog gewezen op enkele imposantebouwwerken (zoals De Bijenkorf te Rotterdam en de AmerikaanseAmbassade te 's-Gravenhage), waar onbeklede betonkolommenzeer goed op hun plaats zijn tussen wanden en vloeren, die metandere, duurdere materialen bekleed zijn.Op een vraag van de voorzitter antwoordt de heer Roelofsendat het zogenaamde blindslaan van het toeslagmateriaal veroor-zaakt wordt door het 'bombardement' met natuursteendeeltjes(geen staaldeeltjes, met het oog op ongewenste roestvorming) bijhet zogenaamde gritstralen. Het effect is afhankelijk van het ge-bruikte toeslagmateriaal. Zwarte materialen kunnen bij voor-beeld grijs worden, terwijl dikwijls ook de mortel een kleur-verandering ondergaat. Het 'blind slaan' komt uiteraard niet voorbij wassen, zuren, polijsten e.d.De heer Van Hezik heeft waargenomen, dat bepaalde cement-merken en -soorten voor wat betreft de kleur -ook bij regen-fraaiere resultaten opleveren dan andere merken en soorten.De heer Roelofsen is van mening, dat het betontechnisch en-technologisch geen verschil uitmaakt, of men portland- dan welhoogovencement gebruikt; terwijl in dit opzicht ook aan een be-paald merk geen voorkeur gegeven kan worden. In de praktijkzal men op grond van bepaalde kleurnuances soms een bepaaldmerk of soort prefereren. Maar door de keuze van het cementkan men zijns inziens de streepvorming of de stofstrepen nietvoorkomen.Op een vraag van de heer Stempels antwoordt de heer Roelof-sen dat de schadelijke werking van zuur bij het 'zuren' al beperktis doordat de betonoppervlakken ten minste 24 uur (en dikwijlslanger) na het storten behandeld worden. Voorts worden de op-pervlakken na het 'zuren' met water afgewassen, terwijl door hetdan nog resterende zuur onoplosbare verbindingen worden ge-vormd. Bovendien is de inwerkingsdiepte van het zuur beperkt.Naar aanleiding van een vraag betreffende de vuilaanhechting opruw gemaakte betonoppervlakken, zet de heer Roelofsen uit-een, hoe men in vroegere jaren het verwijderen van de cement-huid als heel gunstig beschouwde, maar dat men dit tegenwoordigals minder goed ziet, zodat in voorkomende gevallen specialewerkwijzen worden toegepast. Op gespitste of gebouchardeerdeoppervlakken is de vuilaanhechting minder groot dan op uitge-wassen of gezuurde oppervlakken, waarschijnlijk omdat op deeerstgenoemde oppervlakken het schoonspoelen door regen-water beter mogelijk is.Nadat de voorzitter nog enkele opmerkingen heeft gemaakt over detoepassing in beton en zelfs over de vervanging van cement door kunst-stoffen, waarmee tot nu toe allerlei tegenstrijdige ervaringen zijn op-gedaan, terwijl de prijzen hoog liggen, sluit hij deze bijeenkomst methet uitspreken van zijn dank aan de aanwezigen en in het bijzonderaan de drie sprekers. v.d.V.Cement 14 (1962) Nr. 6 389
Reacties