De kwaliteitscontroleop fabriekmatigvervaardigde beton-specieIn 1930 telde Amerika 200 betonmortelbedrijven met een produktie van 3,8 miljoen m3beton-specie. In 1964 waren er 5000-6000 bedrijven met een produktie van 114000000 m3. In 1962werd in Nederland 2,3 miljoen m3betonspecie afgeleverd en in 1967 door 130 bedrijvenca. 5 000 000 m3.Duidelijk wordt uit deze getallen het steeds grotere aandeel dat de betonmortelfabrieken inde totale produktie gaan krijgen. Als er dan ook bij voorbeeld in Cobouw van eind 1967 eenkop verschijnt: 'betonmortelbedrijven leveren onvoldoende kwaliteit', zou een betonmanhartkloppingen krijgen. Al is het artikel zelf minder sensationeel dan de kop en betreft heteen bespreking van een Ratiobouw-rapport, toch wordt gesproken van de vaak gehoordekritiek op de betonmortel-bedrijven. Al kan ik uit persoonlijke ervaring dat 'vaak' niet onder-schrijven, toch meen ik dat er zulke ernstige latente gevaren bestaan ten aanzien van dehandhaving van een kwaliteit, dat er iets gebeuren moet.In Amerika heeft in de beginjaren het betonmortelbedrijf een slechte naam gehad. Men sprakminachtend van 'Commercial Concrete'. Vooral door het werk van de National Ready MixedConcrete Association, in samenwerking met de fabrikanten van installaties en transportmid-delen, heeft men daarin al jaren grondig verandering gebracht. En men heeft met elkaar voorbijna elk onderdeel van de fabricage en fabricagemiddelen zeer nauwkeurig omschreven'standards' ontwikkeld. Bovendien wordt door de bouwdirecties streng gelet op de nalevingvan die 'standards'.In Nederland was 'betonstorten' vroeger een hele gebeurtenis. Op werken van enige impor-tantie waren zeven en weegschalen aanwezig en werden keuringen verricht. Gedurende hetbetonstorten stond achter de molen een 'cementpikeur' zorgvuldig de zakken cement te tellenen was de opzichter volop in actie.En hoe is het thans in Nederland?Merkwaardig genoeg werden bij de intrede van de betonmortelindustrie de eerste controle-eisen door de cementindustrie gesteld. Onder het motto: Als er met de betonmortel wat aande hand is, krijgt het cement de schuld.Deze controle werd later, mijns inziens terecht overgegeven aan de Betonvereniging. Dezevereniging stelde voorschriften op voor de goedkeuring van betonmortelbedrijven. Intussenzaten ook de fabrikanten niet stil en zij stelden gezamenlijk een norm op voor betonmortel,die overigens naar ik meen nog in het stadium van 'proeve' is.Zowel in de voorschriften als in de norm herkent men de invloed van de Amerikaanse voor-schriften. Dat ik nu toch sprak van latente gevaren, ondanks deze toe te juichen initiatieven,heeft twee redenen:1. Zowel in de voorschriften als in de norm voel ik een compromis aan tussen een gegroeidepraktijk en de objectief te stellen eisen.2. Het controle-apparaat staat niet in verhouding tot de belangen die in het geding zijn.Zo'n compromis betreft bijv. de beladingsgraad van het vervoermiddel. Wordt dittevens als menginstallatie gebruikt, dus is het een rijdende betonmolen (truckmixer), danbehoort de beladingsgraad beperkt te worden. Immers, als een molen boordevol wordtgegooid, is de menging slecht. Gebruikt men het transportmiddel alleen om de in de fabriekgemengde specie'levend te houden (agitator), dan kan de beladingsgraad hoger zijn. ElkAmerikaans betonmortel-transportmiddel kent daarom 2 maten: ??n als truckmixer (63% vande bruto inhoud) en ??n als agitator (80%). Zo is een 7 cubic-yard-mixer tevens een 9J cubic-yard-agitator. Dat men onder andere in Nederland deze eis niet durft door te drukken, bewijstmijns inziens dat de voorschriften het genoemde compromis bevatten. En meerdere klachtenten aanzien van de kwaliteit zijn, naar mijn gevoel, het gevolg van een te hoge vullingsgraadvan de truckmixer.Nu kan men stellen dat de Nederlandse voorschriften wel een gelijkmatige menging eisen.Deze eis echter, leidt bij een scherpe controle vanzelf tot een eis met betrekking tot debeladingsgraad. Bovendien is die controle totaal onvoldoende. Men kan alle lof hebben voorde initiatieven van de betreffende industrie en van de Betonvereniging. Men kan zelfs eencompliment geven aan de fabrikanten dat het nog allemaal zonder brokken verloopt. Demeesten van hen waren, toen zij begonnen, geen betonspecialisten. Wij moeten ons echtergezamenlijk ernstig verwijten, de verantwoording voor de betonkwaliteit zo uit handen tehebben gegeven. En met wij bedoel ik de overheid, ontwerpers en aannemers.Wij moeten hier iets aan doen. Het eenvoudigst is aan te sluiten op het bestaande appa-raatje. Wanneer wij f 0,15 m3voor de controle uittrekken (dit is ca. 750000,--), dan kun-nen wij 7 controlerende stationcars uitrusten om continu de materialen, de fabricage en hetgetransporteerde beton te controleren onder leiding van een controlebureau, en wij zullen,ongeacht eenzijdige belangen, de eisen streng moeten stellen. Gezien het werk van deVereniging van de Betonmortelfabrikanten is met deze belanghebbenden zeker te praten.Wij zullen goed moeten beseffen dat de verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke beton-kwaliteit, na de intrede van de betonmortelfabrieken in het produktieproces, in twee delen isuiteengevallen. Want die kwaliteit van het beton is allereerst afhankelijk van de dosering,menging en transport, maar daarna zeker ook van de verwerking en de nabehandeling.Komen er later moeilijkheden door een onvoldoende kwaliteit van het beton dan ligt deschuldvraag niet eenvoudig. Maar de belangen die in het spel zijn, hebben zulk een omvangdat het eenvoudigweg niet aangaat betonmortel te accepteren waarbij men niet zeker van dekwaliteit ?s. Wij zullen bij voorbaat, voor de eventuele kubussen gedrukt zijn, ons met ruimvoldoende zekerheid moeten omgeven ten aanzien van de kwaliteit en mogen dit niet over-laten aan anderen. En een strenge algemene voortdurende controle op de kwaliteit van deCement XX (1968) nr. 6 246toeslagmaterialen, de menging en het transport kan voorkomen dat wij elke vracht op hetwerk zouden moeten keuren.Conclusie:Overheid, de ONRI, de architectenbonden en de aannemersbonden moeten hun verantwoor-delijkheid voor deze zaken in eigen handen nemen. Dat kan met volledige erkenning van watbestaat. En het lijkt mij dat de huidige initiatiefnemers zo'n actie alleen maar zullen toe-juichen. De suggestie van 7 controlewagens mag men rustig vergeten. Als er dan maar watanders gebeurt. Want de betonmortelindustrie is op zichzelf een zo gezond verschijnsel in demodernisering van de bouw, dat wij deze latente gevaren niet mogen laten voortbestaan.ir.J.G.BuitinkLassen, in plaats vanbinden, van wapening-staal en art. 2.1.5 vande R.P.B. 19671Men kan in bepaalde gevallen het lassenvan montagestaven QRn40 of 48 aanhoofdstaven QR40 toestaan, als daarbijde plaatselijke sterktevermindering vande montagewapening van geen belang isen men ervoor zorgt dat het QR40 nietnadelig wordt be?nvloed.2Ook het lassen van QR24 op QRn40 blijktin de praktijk uitvoerbaar te zijn. Hierbijkonden echter eerst na een reeks vanexperimenten en dankzij een voortduren-de controle op de uitvoering van het las-proces goede resultaten geboekt worden.A. Art. 2.1.5. van de Richtlijnen Prefab-beton 1967 (R.P.B. 1967) staat onder bepaalde voor-waarden toe, dat in plaats van het binden van de wapening met binddraad, de wapenings-staven verbonden worden door middel van lassen.Dit artikel heeft nogal wat stof doen opwaaien, hetgeen de R.P.B.-commissie aanleiding gafde Stupr?-CUR-commissie C-16 'Lasverbindingen' en het Metaalinstituut T.N.O. te verzoekendit onderwerp nader te bestuderen en hierover advies uit te brengen.B. De resultaten van dit onderzoek geven aanleiding tot de volgende opmerkingen:1. Bij het lassen van natuurhard hoogwaardig staal (QR40) moet ervoor worden gezorgd, dateen relatief lage afkoelsnelheid wordt verkregen ter vermijding van ongewenste verhardingnaast de las.Dit is in het algemeen te bewerkstelligen door het inbrengen van veel warmte, hetzij tijdenshet leggen van de las, dan wel door het direct nagloeien van de gelaste zone. Wordt nl. bijhet lassen van QR40 onvoldoende warmte ingebracht, waardoor de afkoelsnelheid te hoogwordt, dan zal het materiaal door te hoge plaatselijke harding bros worden.2. Bij nabehandeld hoogwaardig staal QR(n)40 en 48 is een relatief geringe warmte-inbrengvereist om de teruggang van de treksterkte zo klein mogelijk te doen zijn.3. Indien men staal QR40 wil lassen, hetzij met de beklede electrode, dan wel met een electrodein een beschermend gas (bijv. CO2), dan mag men niet volstaan met het even 'aanpikken'van de staven in het kruispunt (het zgn. hechtlassen), maar zal men lasrupsen moeten leggen.Als voorbeeld kan genoemd worden, dat in een bepaald geval gebleken is dat voor het lassenvan beugels op staven 012, door middel van een booglas in C02-bescherming, een lastijdvan minimaal 5 seconden nodig was (zie in dit verband echter ook punt D).Het lassen van staal QR40 met de puntlasmachine kan slechts dan goede resultaten opleve-ren, indien de puntlasmachine zodanig is ingesteld, dat na het leggen van de las, deze laatstedoor enige stroomimpulsen wordt nagegloeid.4. Het lassen van QRn-staal met een electrode is in het algemeen bezwaarlijk, daar hierbij hetrisico groot is dat te veel warmte wordt ingebracht. Het schijnt echter mogelijk te zijn bij hetlassen in CO?-bescherming door gebruik van dun lasdraad (2-3 mm) heel weinig warmte inte brengen. Bij gebruik van een puntlasmachine voor dit doel moet deze op de kortst moge-lijke tijd afgesteld worden.5. Uit het bovenstaande blijkt, dat het moeilijk zal zijn om QR- op QRn-staal te lassen, omdat deeisen voor beide staalsoorten tegenstrijdig zijn1)2).C. Art. 2.1.5. schrijft onder lid 3 voor, dat voor trekproeven moet worden aangetoond, dat destaaf na het aanbrengen v?n de lasa. ten minste 94% bedraagt van die van de niet gelaste staven;b. nog steeds voldoet aan de volgens de normen ge?iste sterkte.Het lijkt gewenst hieraan toe te voegen:? dat ook de veroudering van het materiaal gecontroleerd moet worden bijv. door een koud-buigproef.Onder lid 4 wordt gesteld, dat? de puntlasmachine voorzien moet zijn van een lastijdregelapparatuur.Hieraan zou toegevoegd dienen te worden:? dat de lastijd aangepast moet worden aan het te lassen materiaal.D. Daar de chemische samenstelling van betonstaal niet constant is, kan het voorkomen dat eenlasmethode, die bij een zekere partij staal van een bepaald fabrikaat goed voldaan heeft, bijeen andere partij van ditzelfde fabrikaat staal, of bij staal van andere herkomst, onvoldoenderesultaten oplevert. Voortdurende controle van de lassen en zonodige aanpassing van degevolgde lasmethode blijft daarom noodzakelijk.E. Daar er grote kans is, dat een las op het kruispunt van 2 staven de vermoeiingssterkte vande staaf nadelig be?nvloedt, moet bij het toepassen hiervan in constructies met sterk dyna-mische belasting voorzichtigheid worden betracht.Conclusie? Het lassen van wapening, in plaats van het binden daarvan, kan slechts worden toegestaan,indien omtrent de juiste wijze van uitvoering, alsook ten aanzien van een voortdurendecontrole daarop, voldoende garanties kunnen worden gegeven.? QR40-taal moet langzaam afkoelen, in QRn-staal moet zo min mogelijk warmte wordeningebracht. De R.P.B.-commissieCement XX (1968) nr. 6 247
Reacties