De 6.B.V 1962 en de consequenties ervan voor deNederlandse betonmortelbedrijvenU.D.C. 624.012.45(083.13) ,,1962" : 666.97.056G.B.V. 1962 : BetonmortelbedrijvenHet door bovenstaande titel aangegeven onderwerp vormde het hoofdthema van de studiedag, die de Ver-eniging van Betonmortelfabrikanten in Nederland (V.B.N.) op 3 oktober I962 in Esplan'ada te Utrecht voorhaar leden heeft georganiseerd. Daardoor bewees deze jonge vereniging, die nog maar zelden in de openbaar-heid is getreden en daarom buiten de eigen kring nog maar weinig bekendheid geniet, dat de Nederlandsebetonmortelbedrijven ook gezamenlijk de voorkomende technische onderwerpen willen bespreken enbestuderen. Hiertoe behoort vanzelfsprekend een zich bezinnen op het hoe en waarom van de recenteherziening van de Gewapend-Beton-Voof schriften en op de consequenties daarvan voor het betonmortel-bedrijf.Deze bereidheid tot en belangstelling voor gezamenlijke bestudering, bespreking en bezinning blekentrouwens ook uit de diverse vragen, die in de tweede helft van deze studiedag werden voorgelegd aan eenforum, waarin zitting hadden de heren ir. N. J. Rengers (voorzitter), J. F. Th. Lern ing., D. W. E. Smit,prof. drs. E. M. Theissing en M. H. Vale.1)Ongetwijfeld heeft de V.B.N, met deze studiedag een goede stap gedaan op de weg naar een verbeteringen vereenvoudiging van het bouwen in beton, hetgeen het algemeen belang zeer zeker ten goede zal komen.Bij de opening van deze studiedag verwelkomt de voorzitter van deV.B.N., ir. N. P. Mees, de ongeveer 80 aanwezigen, merendeels be-drijfsleiders en betontechnologen van de bij de vereniging aangeslotenbetonmortelbedrijven ; bovendien de drie sprekers van deze morgen,de heren Rengers, Smit en Vale, en de overige leden van het forum,die hun tijd en kennis aan deze studiedag beschikbaar hebben gesteld,en ten slotte drie vertegenwoordigers van de Betonvereniging, deheren ir. R. C. Ophorst (voorzitter), A. M. Witte ing. (secretaris) enG. W. H. Antonisse, alsmede de secretaris van de Stichting Cement-Centrale voor Nederland (C.C.N.), de heer H. M. Mos, die in hunonderscheiden functies nauw betrokken zijn bij de ontwikkeling, keu-ring en controle van de betonmortelbedrijven in Nederland.De spreker memoreert, dat de keuring en regelmatige controle van debetonmortelbedrijven met ingang van 1 januari j.l. door de C.C.N, isovergedragen dan de Betonvereniging en dat deze vereniging vorigemaand een lijst van goedgekeurde betonmortelbedrijven, alsmede eencirculaire betreffende het doel van de controle en de daarbij nood-zakelijke medewerking van zowel producenten als afnemers vanfabrieksmatig vervaardigde betonspecie, op ruime schaal heeftverspreid.Ofschoon het onderwerp van de ochtendbijeenkomst, te weten deG.?.V. 1962, misschien enigszins aan de 'droge' kant is, vertrouwtde spreker erop dat de inleidingen van de heren Vale, Rengers enSmit de belangstelling van alle aanwezigen zullen hebben en dat menniet zal aarzelen om de vragen, die deze inleidingen wellicht doenontstaan, aan het einde van de ochtend aan de drie sprekers voor teleggen. De verschillende vragen die vooraf door de leden schriftelijkzijn ingediend, zullen in de middagbijeenkomst door het forumworden beantwoord.Ir. Mees hoopt dat deze studiedag voor alle aanwezigen een leerzamedag zal worden en verleent vervolgens het woord aan de heer M. H.Vale, die een globaal overzicht zal geven van het ontstaan, de doel-stelling en de noodzaak van gewapend-betonvoorschriften.M. H. Vale: 'Het ontstaan, de doelstelling en de noodzaakvan gewapend-beton-voorschriften'In het begin van zijn inleiding stelt de heer Vale, die al enkelejaren geleden zijn tienjarig jubileum in het betonmortelbedrijfheeft gevierd, dat de eerste G.B.V. van 1912 dateert en dat menzich v??r die tijd bij het ontwerpen, berekenen en uitvoeren vangewapend-betonconstructies in ons land richtte naar enkele,onderling soms verschillende, verordeningen en naar de des-betreffende buitenlandse litteratuur en voorschriften.Een goed beeld van de kennis en inzichten uit de jaren v??r 1912geeft het in 1902 door de Leidse boekhandel en drukkerij v/h1) Het verslag van de forummiddag zal in een volgend nummer vanCement gepubliceerd worden.2) Dit boekje is geschreven door Th. j. W. van Rossum, ingenieur bij deBurgerlijke Openbare Werken in Nederlands Oost-lndi?, die daarbijblijkens het titelblad de Fransman P. Christophe -in I899 auteur van 'Leb?ton arm? et ses applications'- 'vrij gevolgd' is. De inleiding tot het boekjeis geschreven door de latere hoogleraar aan de Delftse Technische Hoge-E. J. Brill uitgegeven en door Th. J. W. van Rossum geschrevenboekje 'Gewapend beton',2) dat ongetwijfeld een van de eersteNederlandse publikaties betreffende het bouwen in gewapendbeton is. Kenmerkend voor de toenmalige inzichten is het feit,dat van dit 175 bladzijden tellende boekje er slechts enkele be-trekking hebben op het bouwmateriaal beton en de eisen waaraanhet dient te voldoen. Ten aanzien van de betonsamenstellingenhield men er toen enkele bijzondere, eigentijdse meningen op na,bijvoorbeeld :'De samenstelling van beton met het oog op weerstand kan zeer''verschillend zijn. Theoretisch is het voordelig om mengsels te''nemen met een rijk gehalte aan portlandcement, daar de prijs''van het beton daardoor minder snel stijgt dan de weerstand.'In het genoemde boekje kan men ook lezen, dat in die dagen deprijs van 1 m3beton in het werk f 20,-- bedroeg.De Afdeling voor Bouw- en Waterbouwkunde van het KoninklijkInstituut voor Ingenieurs, die in 1912 de door een speciale com-missie voorbereide Gewapend-Beton-Voorschriften vaststelde,heeft in haar ledenvergadering van 28 november 1914 beslotentot het instellen van een permanente commissie voor de herzie-ning van de gewapend-beton-voorschriften. Sedertdien hebbende voorstellen van deze gewapend-betoncommissie, waarvan desamenstelling uiteraard in de loop der jaren verschillende malenis gewijzigd, geleid tot de vaststelling van de G.B.V. 1918, deG.B.V. 1930, de G.B.V. 1940, de G.B.V. 1950 en onlangs van dethans aan de orde zijnde Gewapend-Beton-Voorschriften 1962(G.B.V. 1962).Bij de verschillende herzieningen werden de voorschriften voort-durend aangepast aan de theoretische en praktische ontwikke-lingen op het gebied van het materiaal beton, zijn vervaardigingen toepassing. Ook nu hebben vele onderzoekingsresultaten enpraktijkervaringen en bovendien het uitgebreide betonspeur-werk op nationaal (vooral door de Commissie voor Uitvoeringvan Research) en internationaal niveau hun stempel gedrukt opde nieuwe G.B.V. 1962.Evenals bij de voorbereiding van de G.B.V. 1940 en G.B.V. 1950,maar wellicht op grotere schaal dan voorheen, heeft de gewapend-betoncommissie bij haar werkzaamheden ten behoeve van deG.B.V. 1962 het concept van de herziene gewapend-betonvoor-schriften gepubliceerd ten einde deze te toetsen aan de inzichtenen ervaringen van allen die, op de een of andere wijze, betrokkenzijn bij het vervaardigen, berekenen of toepassen van gewapendbeton. Door deze werkwijze heeft de commissie een groot aantalnuttige suggesties ontvangen, terwijl door de uitwisseling vangedachten vele misvattingen omtrent de strekking van bepaaldevoorschriften bij voorbaat uit de weg geruimd zijn.school, J. A. van der Kloes, toentertijd nog 'leraar aan de PolytechnischeSchool te Delft'. Deze inleiding leert ons, dat het boekje is ontstaan naaraanleiding van een aantal artikelen die de auteur had geschreven in hetblad De Ambachtsman - Architectura (onder redactie van Van der Kloes)en dat de erin voorkomende formules geredigeerd zijn door ir.J. Klopper,onge-twijfeld de latere hoogleraar aan de Delftse en BandoengseTechnische Hogescholen en auteur van onder meer het bekende'Leerboek der Toe-gepaste Mechanica'.618 Cement 14 (1962) Nr. 10In vergelijking met de G.B.V. 1950 heeft de inhoud van de nieuweG.B.V. ingrijpende Wijzigingen ondergaan; bovendien is de inde-ling praktischer en overzichtelijker geworden, terwijl de nieuwevoorschriften een duidelijker taal spreken dan voorheen dikwijlshet geval was.Zo volgde uit artikel 8 van de G.B.V. 1950, dat voor gewapend-betonconstructies de 'magerste' betonspecie 1:2:3 (volume-delen) mocht bedragen, waaruit men kon afleiden dat per m3beton ten minste circa 325 kg cement toegepast diende te worden.Daarnaast bleek uit artikel 36, dat voor gewapend-betonconstruc-ties 'onder bouwcontrole' niet minder dan 325 kg cement per m3beton toegepast mocht worden.Het eerste lid van artikel 13 van de nieuwe G.B.V. 1962 luidtechter kort en krachtig:'E?n m3verhard beton moet ten minste 325 kg cement bevatten'.De spreker concludeert, dat bij de herziening van de G.B.V. opdiverse plaatsen soortgelijke verduidelijkingen zijn aangebracht;met een licht sarcasme voegt hij hieraan toe, 'dat daarbij ook hetporijzer niet vergeten is, daar deze staaf thans een afgerond eindheeft gekregen'.3) Naar zijn mening behoeft men er in de G.B.V.toch niet naar te streven om letterlijk alles voor te schrijven envast te leggen; de nieuwe G.B.V. bevatten thans wel de bepaling,dat bij het uitvoeren van de schudproef het bovenraam binnen30 seconden tien maal opgetild en losgelaten moet worden, maardaarentegen wordt bij voorbeeld niet aangegeven in welk tempohet tien maal prikken bij het vullen van de kegel van Abramsdient te geschieden.Naar aanleiding van de doelstelling van de G.B.V., in het bijzonderbetreffende de samenstelling van beton, stelt de heer Vale vast,dat men deze voorschriften niet kan opvatten als een 'recepten-boek', waaraan men voor een bepaalde betonsamenstelling allegegevens ontlenen kan. De G.B.V. geven immers voor wat betreftde samenstellende materialen, de betonspecie en het betonhoofdzakelijk begrenzingen aan, terwijl daarnaast een aantal mini-mum-eisen wordt gesteld; voorts vermelden zij de voorwaardenwaaraan bij het keuren van de samenstellende materialen, debetonspecie en het beton moet worden voldaan.Over de noodzaak van de G.B.V. behoeft volgens de spreker nietnader uitgeweid te worden. Iedereen zal beseffen dat voor hetveilig bouwen in beton deze voorschriften even noodzakelijk zijn,als de verkeersvoorschriften voor een veilig verkeer. Het behoeftook geen nader betoog, dat in dit opzicht de betonmortelbedrij-ven een verantwoordelijke plaats innemen. De vervaardiging vanbetonspecie met een kubussterkte na 28 dagen van ten minste300 kg/cm2(de in de G.B.V. 1962 genoemde, nieuwe betonkwali-teit 300) stelt ongetwijfeld hoge eisen aan de betonmortel-bedrijven, in het bijzonder aan de daaraan verbonden beton-technologen. Daarbij dient men rekening te houden met het zijnsinziens ongunstige feit, dat in de nieuwe G.B.V. de aan het zanden het grind gestelde eisen iets ruimer zijn dan in de G.B.V. 1950.Opgemerkt kan worden, dat de in de G.B.V. 1962 onderscheidenbetonkwaliteiten, 160, 225 en 300, overeenkomen met deDuitse 'G?teklassen' 160, 225 en 300 volgens de Duitsenorm DIN 1045. Blijkens deze norm is men echter verplicht omvoor de betonkwaliteit 300 ten minste drie fracties toeslag-materiaal te verwerken, namelijk 0-3 mm, 3-7 mm en 7-30 mm.Het toepassen van de fractie 3-7 mm is dus in Duitsland bin-dend voorgeschreven voor 300, hetgeen in Nederland voor300 niet het geval is. Daar in onze normale zand-grindmengselsde fractie 3-7 mm nauwelijks of in het geheel niet aanwezig is,kan men gemakkelijk de conclusie trekken, dat bij het maken vankwaliteitsbeton 300 meer dan ooit aandacht besteed moetworden aan de korrelverdeling van het zand-grindmengsel!Naast de door hem genoemde 'verzwaring' van het maken vankwaliteitsbeton ziet de spreker twee kleine, doch zijns inziensbelangrijke lichtpunten: volgens de nieuwe G.B.V. mag men bijde vervaardiging van proefkubussen van niet-plastische beton-specie gebruik maken van een trilnaald en wanneer men bij decontroleproef de kwaliteit van de betonspecie op zichzelf wenstte beoordelen, behoeven de betreffende proefkubussen nieteerstgedurende twee dagen na de vervaardiging onder dezelfde om-standigheden als de betreffende betonconstructie te verharden.De heer Vale besluit zijn inleiding met de wens, 'dat de G.B.V.1962 voor allen een veilig baken zullen zijn'.3) Volgens artikel 38 van de G.B.V. 1950 diende men bij het vullen van dezogenaamde kegelmantel van Abrams voor de bepaling van de zet- enschudmaat gebruik te maken van een 'stalen staaf, dik 16 mm, voorzienvan een bolvormig afgeronde punt', die volgens artikel 40 ook gebruiktdiende te worden bij het vullen van de mallen voor het maken vanproefkubus-sen.Vervolgens wordt het woord gegeven aan ir. N. J. kengers, die derecente veranderingen in de gewapend-betonvoorschriften zal be-handelen.Ir. N. J. Rengers: 'De recente wijzigingen in de gewapend-beton-voorschriften met betrekking tot de materialen(uitgezonderd staal) en de 'bouwcontrole'Enkele opmerkingen van de voorgaande spreker zijn voor ir.Rengers, die reeds sinds de voorbereiding van de G.B.V, 1940zitting heeft in de gewapend-betoncommissie en die met ingangvan 1 januari j.l. bij de Betonvereniging de leiding heeft van dekeuring en controle van de betonmortelbedrijven, een aanleidingom te veronderstellen, dat in de G.B.V. 1940 en de G.B.V. 1950'de omschrijving van de betonsamenstelling misschien mindergelukkig was dan th?ns in de G.B.V. 1962 het geval is'.Alvorens de in aanmerking komende artikelen van de G.B.V. 1962te gaan behandelen, wijst de spreker erop, dat in de nieuwe G.B.V.geen afzonderlijke afdeling 'Bouwcontrole' voorkomt zoals welhet geval was in de vorige voorschriften. De toen in deze afdelingbehandelde onderwerpen zijn thans, behoudens enkele wijzigin-gen, opgenomen in Afdeling II 'Materialen'. Het is dan ook onjuistom te veronderstellen, dat de 'bouwcontrole' als zodanig ver-vallen is. Integendeel, want al ontbreekt thans een afzonderlijkeafdeling 'Bouwcontrole' en al komt zelfs het woord 'bouw-controle' niet meer in de G.B.V. voor, de betreffende bepalingenzijn gehandhaafd en daarbij soms verzwaard; zij zijn echter alge-meen gesteld, omdat wat vroeger 'bouwcontrole' heette, thansalgemeen gangbare praktijk is of althans behoort te zijn.In artikel 6 'Cement' is nu opgenomen, dat het gebruik van tras-portlandcement en gesulfateerd cement is toegelaten, wanneerdit is of nader wordt overeengekomen. Volgens het eerste lid vandit artikel worden in het algemeen voor gewapend-betonwerkentoegelaten: portlandcement, ijzerportlandcement en hoogoven-cement, zodat er in dit opzicht tussen deze drie cementsoortengeen onderscheid wordt gemaakt; wel is er nu een aanvullendebepaling, die bij voorbeeld een toezichthoudende instantie debevoegdheid geeft om in een bepaald geval een of twee van dezecementsoorten uit te sluiten en dus een bepaalde cementsoort teverlangen.Ir. Rengers, die jarenlang bij het Gemeentelijk Bouw- en Wo-ningtoezicht van 's-Gravenhage werkzaam is geweest, weet uitervaring dat het tot nu toe voor een dergelijke instantie onmoge-lijk was om op grond van de G.B.V. eeh bepaalde cementsoort teeisen.Bij verwerking van onverpakt cement is voortaan alleen het do-seren in gewichtsdelen toegestaan.In artikel 7 'Zand' is het maximaal toegelaten slib- en kleigehalte(< 0,050 mm) thans nauwkeurig vastgelegd (2 gew. %). Voor debetonkwaliteiten 225 en 300 mag van het zand ten hoogste22,5% kleiner zijn dan 0,300 mm (de zeefrest op de zeef 0,300'moet dus ten minste 77,5% bedragen).Daar het genoemde percentage in de afdeling 'Bouwcontrole' vande G.B.V. 1950 op 20 was gesteld, is hier dus sprake van een ver-ruiming van de eisen. De spreker deelt mede, dat er op dezewijziging nog al wat kritiek is gekomen, vooral van de zijde van debetonmortelbedrijven. Het is inderdaad juist dat deze wijzigingin principe de kwaliteit van het beton niet ten goede komt, maarzij is aangebracht omdat het steeds moeilijker wordt om aan deoude eis te voldoen.De in de G.B.V. 1950 voorkomende bepaling 'dat ten hoogste 5%van het zand mag blijven liggen op de zeef 5,6', is vervallen omdatdeze zeefrest op andere wijzen reeds voldoende wordt beperkt;immers, indien van het zand meer dan 15 gew. % op de zeef 2,8blijft liggen moet het meerdere tot het grind worden gerekenden in dergelijke gevallen mag de fijnheidsmodulus van het zand-met inbegrip van dit tot het grind te rekenen gedeelte- welis-waar groter dan 3,0 zijn, doch niet groter dan 3,4.Ook in artikel 8 'Grind en steenslag' is het maximaal toegelatenslib- en kleigehalte (< 0,050 mm) thans nauwkeurig vastgelegd(1 gew. %). Voorts is de bovengrens van de fijnheidsmodulus vanhet grind verhoogd van 7,00 tot 7,10 omdat ook deze grens nogtoelaatbaar wordt geacht.In artikel 14 (Kubussterkte) en artikel 16 (Plasticiteit van betonspecie) vande G.B.V. 1962 wordt deze staaf echter omschreven als 'een 16 mm dikkestaaf met afgerond einde1.De omschrijving van de staaf is gewijzigd om te voorkomen, dat -zoals inhet verleden wel eens is geprobeerd- gebruik wordt gemaakt van eenstaaf waaraan een stalen bol is gelast!Cement 14 (1962) Nr. 10 619Voor het vaststellen van de eisen waaraan de korrelverdeling vanzand-grindmengsels moet voldoen is in de G.B.V. 1962 de methodemet de fijnheidsmodulus gehandhaafd (artikel 9 'Fijnheidsmodu-lus'). Ofschoon deze methode dikwijls aangevallen wordt, aldusir. Rengers, zijn er verschillende voordelen aan verbonden diehet handhaven ervan rechtvaardigen: de methode is eenvoudig enuniverseel, zij vereist geen grafieken of tabellen en is gemakkelijkmet eenvoudige berekeningen uit te voeren. Een praktisch voor-deel is bovendien, dat men in ons land -althans volgens de G.B.V.-aan deze methode gewend is. Naar de mening van de spreker ishet dikwijls een soort 'prestige'-kwestie om aan de ene of anderemethode de voorkeur te geven en men vergeet daarbij dat allemethoden ten slotte op hetzelfde neerkomen.Ten einde desgewenst de kleine voordelen van andere werk-wijzen ook bij de methode met de fijnheidsmodulus te kunnenbenutten, was het alleen nodig om in de voorschriften voor zanden grind enkele eenvoudige aanvullende eisen te stellen. In depraktijk kan men dus zonder bezwaar andere methoden toepas-sen, mits daarna wordt gecontroleerd of aan de genoemde eisenwordt voldaan, hetgeen vrijwel altijd het geval zal zijn omdat dezeeisen ruim zijn gesteld. Elke 'goede' betonsamenstelling, die vol-gens een andere dan de Fm-methode is berekend, zal derhalvebinnen de aangegeven grenzen vallen, terwijl ook de samenstel-lende materialen aan de voorschriften zullen voldoen. Voor devolledigheid kan erop gewezen worden, dat bijzondere korrel-verdelingen, zoals die voor het zogenaamde 'Einkornbeton' (vrij-wel ??n zelfde korrelgrootte) en voor het zogenaamde injectie-beton (Prepakt- en Colcrete-beton), in de G.B.V. buiten beschou-wing gelaten zijn.In artikel 10 'Water' is thans aangegeven, dat aan het water voorhet nathouden van het beton (dus voor de nabehandeling) tenminste dezelfde eisen gesteld moeten worden als aan het watervoor de bereiding van het beton (het aanmaakwater).Voor de eerste maal in de geschiedenis van de G.B.V. is er eenartikel betreffende hulpstoffen opgenomen (artikel 11 'Hulp-stoffen'). Dit zeer algemeen gestelde artikel geeft geen bepaaldevoorschriften, maar het biedt de mogelijkheid tot het toepassenvan hulpstoffen in betonspecie. De passages betreffende de voorafbereikte overeenstemming en het onderzoek naar de werkingvan hulpstoffen en hun invloed op de eigenschappen van beton-specie en beton en voorts betreffende de controle van de werkingen de invloed tijdens de toepassing, dient men volgens de sprekerals een soort 'waarschuwing' te beschouwen. Want weliswaar zijner tientallen hulpstoffen verkrijgbaar en worden deze stoffen hieren daar al op betrekkelijk grote schaal toegepast, maar de erva-ring heeft geleerd dat er nog een aantal onzekerheden voorkomt,zodat ten aanzien van hulpstoffen (nog) een grote voorzichtigheidgeboden is.Artikel 12 'Betonkwaliteiten' bevat een wijziging van de oudevoorschriften die voor betonmortelbedrijven zeer belangrijk is.De G.B.V. 1950 maakten, zoals algemeen bekend is, onderscheidtussen 'beton zonder bouwcontrole' en 'beton met bouwcon^trole'. Aan 'beton zonder bouwcontrole' werden, wat de druk-sterkte na 28 dagen betreft, geen eisen gesteld, ofschoon uit arti-kel 25 'Beproeving' geconcludeerd kon worden, dat deze druk-sterkte ten minste 180 kg/cm2moest bedragen. Voor 'beton metbouwcontrole' vereisten de G.B.V. 1950 een druksterkte van tenminste 200 kg/cm2en 250 kg/cm2(afhankelijk van de toegelatendrukspanning).In de G.B.V. 1962 wordt het beton echter onderscheiden in driekwaliteiten, namelijk k160, 225 en k 300 (de met de zogenaam-de controleproef bepaalde kubusdruksterkte na 28 dagen dient tenminste 160 kg/cm2, 225 kg/cm2en 300 kg/cm2te bedragen). Dezebetonkwaliteiten komen overeen met drie van de negen 'G?te-klassen' volgens de Duitse norm DIN 1045, te weten 160, 225en 300.In de G.B.V. 1962 wordt, zoals reeds is opgemerkt, niet meer ge-sproken van 'bouwcontrole', maar in wezen zijn de voorschriftenvoor 160 gelijk aan die in de G.B.V. 1950 voor 'beton zonderbouwcontrole', terwijl de voorschriften voor 225 en 300 ?principe overeenkomen met die voor 'beton met bouwcontrole'met een druksterkte van resp. 200 en 250 kg/cm2volgens deG.B.V. 1950. Volgens ir. Rengers is er dan ook geen enkel be-zwaar om het begrip 'bouwcontrole' aan te houden voor dekwaliteiten 225 en 300.De vergroting van de minimale betondruksterkte hangt nauwsamen met een verhoging van de toelaatbare betonspanningen,waarbij ook de toelaatbare staalspanningen zijn verhoogd. In bij-toelaatbare betonspanning (in kg/cm2)volgens G.B.V. 1950 volgens G.B.V. 1962betonkwaliteit(in kg/cm2)180(?) 200 250 160 225 300centrisch belast 40 50 60 40 55 75excentrisch belast 1op buiging belast Iop buiging met nor- fmaalkracht belast J60 70 80 55 75 100betonkwaliteit en toelaatbare betonspanninggaande tabel zijn de oude en nieuwe betondruksterkten samen-gevat, terwijl ook de bijbehorende toelaatbare betonspanningenvoor centrisch belaste en voor excentrisch, op buiging of op bui-ging met normaalkracht belaste constructiedelen zijn aangegeven;niet opgenomen zijn de eveneens gewijzigde toelaatbare beton-spanningen ten gevolge van dwarskracht, van wringing en vandwarskracht en wringing (ook de verhoogde staalspanningen zijnweggelaten).De spreker wijst erop, dat de toelaatbare betonspanning in niet-centrisch belaste constructiedelen van 160 lager is dan volgensde G.B.V. 1950 voor 'beton zonder bouwcontrole'; deze terug-gang is echter slechts schijnbaar indien men aanneemt -zoals inhet voorgaande reeds is geschied- dat in de G.B.V. 1950 voor'beton zonder bouwcontrole' een druksterkte van ten minste180 kg/cm2werd vereist, terwijl in de G.B.V. 1962 voor de beton-kwaliteit 160 een druksterkte van ten minste 160 kg/cm2wordtverlangd.Gezien deze al dan niet gemotiveerde verlaging verwacht ir.Rengers, dat de betonkwaliteit 160 in de naaste toekomst nogminder toegepast zal worden dan 'beton zonder bouwcontrole'in de voorgaande jaren. Het nadruk wijst de spreker erop, dat hetvoor betonmortelbedrijven en op bouwwerken geen gemakke-lijke taak zal zijn om beton van de kwaliteit 225 en vooral vande kwaliteit 300 te vervaardigen, hetgeen uiteraard moeilijkeris dan het maken van beton met een druksterkte van 200 kg/cm2en 250 kg/cm2volgens de G.B.V. 1950. Immers, voor het kunnengaranderen van beton 225 en 300 zal men op een hogeresterkte moeten 'mikken', bijvoorbeeld 265 en 340 kg/cm2(af-hankelijk van de onvermijdelijke spreiding in de resultaten).In artikel 13 'Samenstelling van het beton' is thans duidelijker danvoorheen aangegeven, dat 1 m3verhard beton ten minste 325 kgcement moet bevatten. Volgens een aanvullende bepaling maghet cementgehalte in constructies waarvan de wapening volgensde sterkteberekening overbodig is (bij voorbeeld niet-vrijdragen-de vloeren, zoals vloeren die geheel op zand dragen) tot 300 kgper m3verlaagd worden ; deze bepaling heeft uiteraard geen be-trekking op werkvloeren en dergelijke.In een bij dit artikel behorende voetnoot is aangegeven in welkedrie gevallen een hoger cementgehalte dan 325 kg per m3nodigkan zijn: o. indien met 325 kg cement per m3de vereiste sterkteniet bereikt kan worden ; b. indien het beton wordt blootgesteldaan een agressieve omgeving, terwijl niet voldoende waarborgenaanwezig zijn voor het bereiken van een grote dichtheid van hetbeton met het oog op de bescherming van de wapening tegencorrosie; indien wordt gestort bij lage temperaturen.In dit artikel zijn thans de vereiste verhouding tussen cement enzand en die tussen zand en grind behalve in volumedelen ook ingewichtsdelen aangegeven. Voor de betonkwaliteit 300 moetende te mengen hoeveelheden cement en toeslagmaterialen echteraltijd door weging worden bepaald; alleen voor de kwaliteiten160 en 225 is het toegestaan om de toeslagmaterialen involumedelen af te meten (het cement moet echter altijd afge-wogen worden!).Ten aanzien van het aanmaakwater wordt in dit artikel gesteld,dat de toe te voegen hoeveelheid niet groter mag zijn dan nodigis voor het verkrijgen van een zodanige consistentie, dat de speciemet de beschikbare transport- en verdichtingsmiddelen nog juistgoed verwerkbaar is. Ir. Rengers merkt hierbij op, dat men in hetbuitenland in dit opzicht reeds veel verder is gegaan, bij voor-beeld door de water-cementfactor op een of andere wijze te kop-pelen aan de kwaliteitsgarantie of aan de toelaatbare spanningen.620 Cement 14 11962] Nr. 10Bij het samenstellen van de G.B.V. 1962 ?s men echter niet verdergegaan dan het voorschrijven van maximale water-cementfac-toren, namelijk 0,60 voor 225 en 0,55 voor 300, terwijl daarbijis aangegeven, dat men op een bouwwerk regelmatig moet con-troleren of aan deze eis wordt voldaan. Bovendien is voorgeschre-ven, welke drie maatregelen genomen mogen worden als het nietmogelijk is om beneden de aangegeven grenzen van de water-cementfactor betonspecie met de gewenste verwerkbaarheid teverkrijgen: o. toevoeging van een water-cementmengsel waarvande water-cementfactor de genoemde waarden (0,60 of 0,55 voorresp. 225 en 300) niet te boven gaat, b. verbetering van dekorrelverdeling, bij voorbeeld door toevoeging van een nieuwekorrelfractie, toepassing van een doelmatige hulpstof.Uit de laatstgenoemde bepalingen blijkt dus, dat het niet toege-staan is om de verwerkbaarheid van betonspecie te verbeterendoor alleen water toe te voegen! Deze bepalingen zijn gesteldom -zoals de spreker het kernachtig uitdrukt- 'toepassing van dewaterkraan-methode te voorkomen'.Hetgeen thans betreffende de water-cementfactor en dergelijkein de G.B.V. is gesteld, dient men volgens ir. Rengers als eeneerste poging in deze richting te beschouwen. D?t blijkt zijnsinziens ook uit de desbetreffende voetnoot, waarin niet alleen ge-steld is -wellicht niet geheel ten overvloede!- dat de aangegevenmaximale water-cementfactoren g??n garantie voor de vereistedruksterkte inhouden, maar waarin ook enkele gevallen wordengenoemd die een lagere water-cementfactor noodzakelijk zullenmaken (bij voorbeeld grote vorstbestendigheid, dunwandigewaterdichte constructies, grote weerstand tegen chemische enmechanische invloeden).Gezien de ongewenst hoge water-cementfactoren (ook op ver-zoek!) die, evenals de te lage cementgehalten (minder dan 325 kgper m3verhard beton), nog maar al te dikwijls in de praktijk voor-komen en door hun ongunstige invloed het beton in diskredietbrengen, ligt er hier volgens de spreker vooral voor de beton-mortelbedrijven een grote en verantwoordelijke taak. Bij de doorde Betonvereniging verrichte controle van de betonmortel-bedrijven is al eens gebleken, dat dergelijke ongewenste afwij-kingen, zelfs al staan zij vermeld op de afleveringsbonnen van hetbetreffende betonmortelbedrijf, kennelijk zonder meer geaccep-teerd worden, vooral in de kleinere gemeenten. De hieruit voort-vloeiende moeilijkheden, speciaal in de woningbouw met zijntoch al moeilijke onderdelen, zoals balkons en dergelijke, dientmen niet te onderschatten en daarom zullen de betonmortel-bedrijven nauwgezet en 'opvoedend' te werk moeten gaan. Overi-gens verwacht ir. Rengers, dat bij de volgende herziening van deG.B.V., en wellicht nog eerder, ten aanzien van de water-cement-factor aanvullende en strengere eisen gesteld zullen worden.In het veelomvattende en voor het maken van beton essenti?leartikel 13 zijn voorts alle grenzen van de fijnheidsmodulussen vanzand-grindmengsels ten aanzien van die in de G.B.V. 1950 met 0,1verhoogd. Deze grenzen zijn thans als volgt:bij een cementgehalte van 325 kg per m3yerhard beton 4,9 - 5,5bij een cementgehalte van 350 kg per m3verhard beton 5,0 - 5,6bij een cementgehalte van 375 kg per m3verhard beton 5,1 - 5,7Aangegeven is, dat deze waarden met 0,1 verhoogd mogen wordenindien de water-cementfactor kleiner is dan 0,45; in dergelijkegevallen is namelijk een zeer intensieve verdichting noodzakelijk,zodat een ?ets grof materiaal toegepast kan worden. Voor dunnewanden, ribbenvloeren en dergelijke, waarbij het noodzakelijkgeacht wordt om een mengsel te gebruiken waarvan het grindgeheel de zeef 23 passeert (dus grootste korrel < 23 mm) en voorniet meer dan 30% blijft liggen op zeef 11,2, mag de fijnheids-modulus van het zand-grindmengsel worden verlaagd tot mini-maal 4,5.Ook artikel 14 'Kubussterkte' bevat voor betonmortelbedrijveneen aantal belangrijke bepalingen. Ter wille van de uniformiteit is,zoals in een voetnoot wordt vermeld, voor het sterkte-onderzoekalleen de methode met proefkubussen voorgeschreven. Bij toe-passing van andere controlemethoden moet het verband tussende daaruit afgeleide druksterkte en de kubussterkte worden aan-getoond.Volgens dit artikel dienen voortaan in de maanden november t/mmaart per 200 m3te verwerken beton 9 proefkubussen te wordengemaakt, te weten 3 voor de controleproef en 6 voor de verhar-dingsproef. In de maanden april t/m oktober is men niet verplichtom proefkubussen voor de controleproef te maken, maar in eenvoetnoot wordt aanbevolen om dit als regel toch te doen; indeze periode dient men uiteraard wel proefkubussen voorde ver-hardingsproef te maken. Voorgeschreven is, dat de specie voorelke proefkubus aan een andere charge van de betonmolen, detruckmixer of de agitator ontleend moet worden. De te gebrui-ken mallen voor het maken van de kubussen mogen voortaan,behalve van staal, ook van andere doelmatige materialen ver-vaardigd zijn (bij voorbeeld spiegelglas en aluminium).Naar aanleiding van het door de voorgaande spreker gemaakte'grapje' betreffende de nieuwe omschrijving van het porijzer,deelt ir. Rengers mee dat deze wijziging is aangebracht omvoortaan onjuiste interpretaties van de omschrijving te voor-komen.Bij toepassing van niet-plastische (dat wil zeggen aardvochtige)betonspecie moet de mal, voorzien van een opzetstuk, in ??n keergevuld worden; de verdichting dient zo goed mogelijk op dezelfdewijze te geschieden als op het betreffende bouwwerk. Voor ditdoel mogen dus trilnaalden worden gebruikt, waarmee merv danop een nader aangegeven wijze te werk moet gaan, waarna detrilnaald met een beperkte snelheid (5 cm/sec.) uit de betonspeciegetrokken dient te worden om te voorkomen dat er een 'gat'achterblijft.Aangezien dit in principe met alle gangbare cementsoorten moge-lijk is, mag voortaan ook bij gebruik van cement klasse A hetontvormen van de proefkubussen na 1 etmaal geschieden, tenzijhet beton onvoldoende is verhard.In dit artikel is thans dwingend voorgeschreven, dat een proef-kubus bij de beproeving in een drukpers aan de boven- en onder-zijde (de drukvlakken) voorzien dient te zijn van een 3 mm dikketussenlaag van karton. Weliswaar geven dergelijke tussenlagen inhet geval van volkomen vlakke drukvlakken (bij voorbeeld gepo-lijste kubussen) een circa 7% lagere druksterkte dan wanneergeen karton wordt toegepast, maar dit is meer een theoretischdan een praktisch bezwaar omdat dergelijke volkomen gladdedrukvlakken in de praktijk vrijwel nooit voorkomen. Integendeel,drukvlakken zijn bijna nooit volkomen vlak, ook niet bij gebruikvan zeer behoorlijke stalen mallen; deze geringe afwijkingen ver-oorzaken bij grote betonsterkten, vrij belangrijke verschillen inde beproevingsresultaten, waardoor de gemeten druksterktedikwijls veel kleiner zal zijn dan de werkelijke sterkte. Door detoepassing van kartonnen tussenlagen wordt het ongunstigeeffect van deze 'onvlakheden' in belangrijke mate verminderd.Overigens dient te worden opgemerkt, dat het bij drukproevenniet direct gaat om het meten van absolute waarden, maar veelmeer om het bepalen van onderling vergelijkbare druksterkten,waartoe de proeven steeds op dezelfde wijzen, dus bij voorbeeldmet dezelfde tussenlagen, dienen te worden gedaan.Uit zijn lange ervaring bij het laboratorium van het GemeentelijkBouw- en Woningtoezicht te 's-Gravenhage vermeldt ir. Rengersde belangrijkste resultaten van een onderzoek, dat indertijd doorgenoemd laboratorium is ingesteld naar het effect van verschil-lende soorten tussenlagen op het resultaat van drukproeven. Dehoofdreden tot dit onderzoek was de (niet-bevestigde) uitspraak,'dat de breukvlakken van een gedrukte kubus anders zouden ver-lopen -niet zandlopervormig- indien men de drukvlakken metvaseline zou bestrijken'. Volgens de verrichte proeven heeft eendergelijke vaselinebehandeling echter geen effect op de druk-sterkte, noch op het verloop van de breukvlakken. Ook tussen-lagen van karton of zachtboard bleken geen effect te hebben.Tussenlagen van koper- en loodplaat veroozaakten daarentegenwel een reductie, zij het van beperkte omvang. Rubber tussen-lagen hadden echter een aanzienlijke reductie van de gemetendruksterkte tot gevolg; bovendien ontstonden daarbij in hetbreukstadium enkele verticale scheuren en dus niet de diabool-vormige breukvlakken. De oorzaak van het afwijkende effect vanrubber tussenlagen is gelegen in de horizontale vervorming vanhet in verticale richting gedrukte rubber; toen men dan ook bijhet onderzoek de rubber tussenlagen in een stalen kap Opsloot',zodat er geen zijdelingse vervorming meer mogelijk was, kon ookin dit geval geen duidelijk reducerend effect van de rubber tussen-lagen worden waargenomen.De toepassing van kartonnen drukvlakken heeft nog een belang-rijker voordeel dan het reeds genoemde. Het karton beschermtnamelijk de drukplaten van de beproevingspers, die anders dooreventuele oneffenheden abnormaal zouden slijten. Dit is een niette onderschatten voordeel omdat de vlakheid van de drukplatenvan even groot belang is als die van de drukvlakken van de proef-kubussen; daar een onvlakheid van de drukplaten een ongunstigeinvloed uitoefent op alle te beproeven kubussen, ook die metgoede drukvlakken, is deze vlakheid feitelijk nog van groter be-lang dan die van de drukvlakken van de kubussen.Cement I4 1I962) Nr. I0 621De nauwkeurigheid van de beproevingspersen is thans als volgtbeschreven: bij elke waarde groter dan 10% van de maximumcapaciteit mag de onjuistheid niet groter zijn dan ? 3%. Dezenauwkeurigheid, die ook aangegeven is in de keuringseisen voorbetonmortelbedrijven, dient dus niet te worden betrokken op demaximum capaciteit; in het geval van een 100-tons pers moetmen de 3% derhalve nemen van elke gemeten waarde, die groteris dan 10 ton.De in artikel 15 'Geschiktheidsproef, controleproef en verhar-dingsproef' vermelde geschiktheidsproef is thans niet meer dwin-gend voorgeschreven, doch deze proef kan ge?ist worden. Detemperatuur van alle materialen en van de lucht dient thans bijdeze proef tussen 15 en 22 ?C te liggen; deze temperatuur moetvoortaan tot 3 ? S ?C worden verlaagd indien verwacht kan wor-den, dat lage buitentemperaturen een ongunstige invloed op deverharding zullen uitoefenen. Aanbevolen wordt om bij dezeproef te trachten een druksterkte te verkrijgen, die 10-20% hogeris dan de vereiste druksterkte. (Opgemerkt wordt, dat er in devorige gewapend-beton-voorschriften een drukfout was geslopen ;de betreffende percentages waren daarin namelijk 10-12%.Doordat thans bij de verschillende proeven is voorgeschreven,dat de proefkubussen onder vochtige omstandigheden bewaardmoeten worden, kan men voortaan de kubussen niet alleen latenverharden onder vochtige doeken of onder vochtig zand, maarook in een ruimte waarin de lucht met waterdamp verzadigd is.Evenals in de G.B.V. 1950 is ook thans aangegeven, dat de proef-kubussen ten behoeve van de controleproef na de vervaardigingeerst gedurende twee dagen moeten verharden onder dezelfdeomstandigheden als de te controleren betonconstructie. Dezebepaling is inderdaad enigszins in strijd met de bedoeling van decontroleproef, maar op deze wijze blijft er enige controle bestaan,of gedurende de eerste twee dagen het verse beton door vorstzodanig beschadigd is, dat het daardoor blijvend schade heeftondervonden. Een dergelijke controle is immers niet goed moge-lijk met het beperkte aantal proefkubussen voor de verhardings-proef, gesteld dat deze na 28 dagen verharding bij een lage tem-peratuur een geringe druksterkte zouden bezitten. De invloedvan twee dagen verharding bij lage temperatuur (mits geen vorst!)zal overigens bij de proefkubussen voor de controleproef gemak-kelijk gecompenseerd worden door de volgende 26 dagen ver-harding onder zeer gunstige omstandigheden.Door ir. Rengers wordt gewezen op de voetnoot, waarin gezegdwordt, dat de proefkubussen direct na de vervaardiging onder degunstige omstandigheden bewaard kunnen worden, indien mende kwaliteit van de betonspecie op zichzelf wenst te beoordelen ;naar zijn mening is dit vooral voor betonmortelbedrijven vangroot belang, omdat dergelijke bedrijven immers willen en moe-ten weten, of de door hen geleverde betonspecie inderdaad degegarandeerde kwaliteit bezit.In een andere voetnoot wordt erop gewezen, dat men bij hetnemen van de verhardingsproef -althans bij lage temperaturen-rekening dient te houden met de zogenaamde schijnsterkte vanproefkubussen die tijdens het beproeven bevroren zijn. De spre-ker deelt mee, dat deze waarschuwing is gegeven omdat het weleens is voorgekomen, dat men een goede maar ongeloofwaardigedruksterkte verkreeg, die veroorzaakt werd door het in bevrorentoestand verkeren van de betreffende proefkubussen.Aangezien het vaststellen van de gemiddelde dagtemperatuur inhet verleden nogal eens moeilijkheden opleverde, is in de nieuwevoorschriften aangegeven, dat de dagelijkse maximum- en mini-mumtemperatuur (waarvan het gemiddelde de zogenaamde ge-middelde dagtemperatuur oplevert) ??n keer per etmaal moetworden afgelezen, steeds op nagenoeg hetzelfde moment van dedag. Ir. Rengers adviseert om dit steeds in de middag of avond tedoen, omdat de waarnemingen dan vrijwel altijd betrekking zul-len hebben op de dag van aflezing en op de daaraan voorafgaandenacht. Indien men de (maximum- en minimumthermometerdaarentegen 's morgens afleest, verkrijgt men niet alleeen deminimum-temperatuur van de voorafgaande nacht, maar ook demaximum-temperatuur van de vorige dag, die dan gewoonlijkniet meer zulk een grote belangstelling geniet. Het is inderdaadjuist, dat in de 'Voorlopige Richtlijnen voor het doorwerken bijminder gunstige weersomstandigheden, V.R.D. '56' (uitgave vanhet Ministerie van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid) staataangegeven, dat de thermometer 's avonds ?n 's morgens moetworden afgelezen, maar deze bepaling is beslist niet in strijd metde genoemde G.B.V.-bepaling. Met de V.R.D.-methode kan ech-ter vastgesteld worden, in welk gedeelte van een etmaal een be-paalde maximum- of minimumtemperatuur is opgetreden.Artikel 16 'Plasticiteit van betonspecie' is voorzien van een voet-noot, waarin is vermeld, dat voor halfplastische specie de schud-proef zich beter leent dan de zetproef; bovendien wordt daarinvoor de bepaling van de verwerkbaarheid van aardvochtige (niet-plastische) specie, waarvoor ook de schudproef niet meer ge-schikt is, verwezen naar de bijlagen van normblad N 3051 'Richt-lijnen voor het trillen van beton'. Ten aanzien van het eerste ge-deelte van deze voetnoot kan worden opgemerkt, dat in het gevalvan halfplastische specie na het heffen van de kegelmantel dikwijlsbrokstukken van de speciekegel vallen, waarmee uiteraard bij hetbepalen van de zetmaat geen rekening gehouden mag worden;ter voorkoming van deze moeilijkheden wordt daarom de schud-proef aanbevolen, waarbij het genoemde verschijnsel nauwelijksof in het geheel niet voorkomt.Zoals de voorgaande spreker reeds heeft opgemerkt, zij het enigs-zins sarcastisch, is thans voorgeschreven dat bij de schudproef hetbovenraam binnen 30 seconden opgetild en losgelaten moetworden. Ir. Rengers kan zich voorstellen, dat men dergelijkegeperfectioneerde details een beetje overdreven vindt; men zalechter voor een dergelijk perfectionisme begrip kunnen op-brengen indien men weet, welke misverstanden er in de praktijkten aanzien van voorschriften en richtlijnen kunnen voorkomen.De in het voorgaande behandelde artikelen van de G.B.V. 1962komen alle voor in de Afdeling II 'Materialen', welke afdeling dusvoor de betonmortelbedrijven van het allergrootste belang blijktte zijn.Afdeling III 'Uitvoering' van de nieuwe G.B.V. heeft, zoals denaam reeds aangeeft, betrekking op de uitvoering van beton-werken. Desondanks staan er enkele artikelen in, die ook voorbetonmortelbedrijven van belang zijn.Terwijl in de G.B.V. 1950 was aangegeven, 'dat betonspecie die nahet aanmaken langer dan een half uur heeft gelegen niet meer ver-werkt mag worden', schrijft artikel 22 'Mengen en verwerken vanbetonspecie' voor, dat de betonspecie in het algemeen binnen eenuur na de toevoeging van het aanmaakwater verwerkt moet zijn.Daarbij is echter aangegeven, dat deze tijd verlengd mag wordentot ten hoogste twee uur, indien de specie mechanisch in bewe-ging wordt gehouden. Volgens ir. Rengers is deze aanvullendebepaling vooral gesteld ten behoeve van betonmortelbedrijven,die immers de door hen vervaardigde betonspecie in truckmixersof agitors mechanisch in beweging houden.Artikel 25 'Storten bij lage temperaturen' heeft eveneens hoofd-zakelijk op de uitvoering betrekking. Desondanks kunnen ookbetonmortelbedrijven met dit artikel -zij het zijdelings- te makenkrijgen, bij voorbeeld wanneer een of meer maatregelen genomenmoeten worden om de uitvoering van betonwerk bij lage tempe-raturen en bij vorst mogelijk te maken (verwarming van aanmaak-water en toeslagmaterialen, toepassing van ge?igende hulpstoffenof van cement met een grote hydrateringswarmte, verhoging vanhet cementgehalte).No deze inleiding, waarmee ir. Rengers niet alleen een overzicht vande voor betonmortelbedrijven belangrijke wijzigingen van de gewapend-beton-voorschriften heeft gegeven, maar ook van verschillende wijzi-gingen de achtergrond en bedoeling heeft genoemd, wordt aan de aan-wezigen gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen naar aanlei-ding van deze inleiding.De eerste vragensteller vraagt zich af, waarom men bij het samen-stellen van de G.B.V. 1962 niet de 'moed' heeft gehad om ten aan-zien van de water-cementfactor strengere eisen te stellen. Vol-gens ir. Rengers is dit in het buitenland toch al eerder geschied,en bovendien heeft hij de verwachting uitgesproken, dat ?etsdergelijks mettertijd toch ook in ons land zal geschieden.In zijn antwoord wijst ir. Rengers op het in dit opzicht princi-pi?le verschil tussen Nederland en de ons omringende landen.Terwijl men elders meent te kunnen volstaan met het voorschrij-ven van een bepaalde dru,ksterkte, zijn de omstandigheden (bijvoorbeeld het klimaat en wellicht de wijze van uitvoering) in onsland dusdanig, dat ook weer in onze nieuwe gewapend-beton-voorschriften zowel bepalingen betreffende de druksterkte alsten aanzien van het minimale cementgehalte zijn opgenomen.Daarbij zijn extra lage water-cementfactoren veel minder 'attrac-tief' dan wanneer men, zoals elders, alleen met eisen betreffendede druksterkte volstaat. De gewapend-betoncommissie heeftinderdaad het 'keuren op uitsluitend druksterkte' intensief be-studeerd, maar de overschakeling van de tot nu toe gevolgdewerkwijze op een andere, kwam de commissie uiteindelijk ergmoeilijk en bezwaarlijk voor, zodat zij de consequenties van deelders gevolgde werkwijze (nog) niet heeft willen aanvaarden.622 Cement 14 11962) Nr. 10Met de tweede vraag wordt een wellicht meer theoretisch danpraktisch probleem aan de orde gesteld, namelijk hoe lang magbetonspecie in een ontvangbak onverwerkt blijven liggen nadatzij eerst -noodgedwongen- gedurende een uur in een truck-mixer of agitator mechanisch in beweging is gehouden?Ir. Rengers is van mening, dat dit in eerste instantie van de be-treffende opzichter of uitvoerder zal afhangen; deze zal namelijkde specie in de ontvangbak moeten beoordelen en op grond daar-van al dan niet toestemming tot verdere verwerking geven,waarbij hij zich kan beroepen op de G.B.V.-bepalingen. Indien despecie er erg droog uitziet of wanneer zich andere verontrusten-de verschijnselen voordoen, zodat men moeilijkheden kan ver-wachten, zal de toestemming tot verwerking wellicht niet gegevenworden; wanneer alles er echter goed uitziet en als directie enaannemers hierover eenstemmig zijn, zal men zonder bezwaartot verwerking kunnen overgaan.Op verzoek van ir. Rengers voegt de heer J. F. Th. Lern ing.hieraan nog het volgende toe. Er is geen enkel bezwaar tegenverdere verwerking wanneer de specie nog te verwerken en teverdichten is en hiervoor geen extra water toegevoegd be-hoeft te worden. Ook al zou de binding reeds begonnen zijn, dankan men tegen verdere verwerking geen bezwaar hebben, indienalthans aan de genoemde eis van verwerk- en verdichtbaarheid(zonder extra water) voldaan wordt. Overigens is ook de heerLern van mening, dat het gestelde probleem tot de uitzonderin-gen dient te behoren en alleen als gevolg van een of ander 'onge-lukje' mag voorkomen.De steller van de tweede vraag merkt nog op, dat in het doorhem genoemde geval de opzichter als een soort 'politieagent' kangaan optreden en daardoor de betreffende G.B.V.-bepalingen'klakkeloos' zal willen toepassen. Op welke wijze kan men hieropreageren ?Volgens ir. Rengers is dit inderdaad een van de gevallen, waarinmen geheel afhankelijk is van het al dan niet 'star' toepassen vanvoorschriften. Hier staat tegenover, dat een opzichter op grondvan de G.B.V. en dergelijke nog veel meer rechten heeft, waarvanin de praktijk echter zelden of nooit gebruik gemaakt wordt. Hetis bij voorbeeld hoogst onwaarschijnlijk, dat betonspecie wordtafgekeurd omdat er maar 323 kg cement (per m3verhard beton)in aanwezig is, terwijl het cementgehalte 325 kg had moeten zijn!De steller van de derde vraag wijst op het in Amerika algemeenvoorkomende gebruik van proefcilinders in plaats van proef-kubussen. Daar het bij dergelijke cilinders noodzakelijk is om hetbovenvlak op een speciale wijze af te werken (de zogenaamde'capping'), zou hij graag willen vernemen welke ervaringen er inNederland met een dergelijke 'capping' zijn.Door ir. Rengers wordt eerst opgemerkt, dat in vrijwel alleEuropese landen voor het sterkte-onderzoek van beton proef-kubussen worden gebruikt. Deze methode heeft ongetwijfeldnadelen, hetgeen toch ook weer niet zo bezwaarlijk is omdat het ineerste instantie gaat om het verkrijgen van onderling vergelijk-bare waarden. Bij het samenstellen van de G.B.V. had men erinderdaad toe kunnen overgaan om voor het sterkte-onderzoekvan beton (ook) proefcilinders voor te schrijven. Maar naar zijnmening is het zeer bezwaarlijk om dit als vrijwel het enige land inEuropa te gaan doen, want daardoor zou een onderlinge verge-lijking van de verschillende landen zeer moeilijk worden; welis-waar bestaat er een bepaalde relatie tussen kubus- en cilinder-sterkte, maar deze is beslist niet exact aan te geven, daar ver-schillende factoren hierop van invloed zijn. Door het voor-schrijven van proefcilinders in de G.B.V. 1962 zou bovendien derelatie met het verleden verbroken worden, met andere woordenook de onderlinge vergelijking van nieuwe met vroegere beproe-vingsresultaten zou moeilijk, zo niet onmogelijk geworden zijn.Een voordeel van proefkubussen is, dat men daarvoor een vrijdroge betonspecie kan toepassen. Een ander voordeel is gelegenin het feit, dat -althans bij gebruik van goede mallen- de druk-vlakken altijd goed zijn. Daar van proefcilinders het stortvlak alsdrukvlak moet dienen, is men verplicht om tijdens de vervaardi-ging dit stortvlak af te werken, terwijl ook nog een zogenaamde'capping' noodzakelijk is. De laatstgenoemde bewerking is nietzo erg eenvoudig en daardoor bezwaarlijk. Zij kan geheel achter-wege gelaten worden wanneer men de drukvlakken van proef-cilinders zou polijsten; deze dure bewerking zal echter alleen daneconomisch verantwoord kunnen zijn, indien volgens een ofander voorschrift ook de drukvlakken van proefkubussen gepo-lijst moeten worden. Een dergelijk voorschrift zal hoogstwaar-schijnlijk wel nooit gegeven worden, zodat ook in dit opzicht aankubussen de voorkeur wordt gegeven boven cilinders.Tot zijn spijt moet ir. Rengers meedelen, dat hij met de 'cap-ping' van proefcilinders geen ervaring heeft. In tegenstelling totde vragensteller is hij echter van mening, dat deze werkwijze verrevan eenvoudig is. Deze mening grond hij op zijn ervaringen meteen bepaalde proef voor het onderzoeken van kalkzandsteen.Bij deze proef worden halve stenen op een bepaalde wijze aanelkaar gekoppeld en afgewerkt, alvorens onderzocht te worden.Daarbij is voldoende gebleken, dat de gevolgde werkwijze -diegrote overeenkomst vertoont met de 'capping' van cilinders-alleen tot het gewenste resultaat leidt wanneer op een nauw-keurig voorgeschreven manier te werk wordt gegaan en wanneereen materiaal met een eveneens nauwkeurig voorgeschrevensamenstelling wordt gebruikt.Hiertoe uitgenodigd door ir. Rengers deelt de heer Lern ing.nog mee, dat er zowel bij proefkubussen als bij proefcilindersaltijd een verschil in eigenschappen, in het bijzonder de druk-sterkte, bestaat tussen het bovenste en het onderste gedeelte vaneen proefstuk; dit hangt nauw samen met de wijze en de richtingvan de vervaardiging, zodat het genoemde verschil dus betrek-king heeft op het proefstuk in de stand waarin het vervaardigd is.Daar kubussen 'op hun kant' beproefd worden en cilinders daar-entegen in de 'stortrichting', is het vanzelfsprekend, dat men hetgenoemde verschil tussen bovenste en onderste gedeelte bijproefkubussen beter opheft dan bij proefcilinders. In dit verbandkan worden gewezen op het feit, dat gedrukte cilinders als regelin het bovenste gedeelte verticale breukvlakken vertonen.Na de beantwoording van deze vragen wordt het woord gegevenaan de heer D. W. E. Smit, die de consequenties van de gewijzigdegewapend-beton-voorschriften zal behandelen.D. W. E. Smit: 'De consequenties van de G.B.V. 1962 voorde betonmortelbedrijven'De heer Smit, die evenals de eerste spreker van deze morgen alenkele jaren geleden zijn tienjarig jubileum in het betonmortel-bedrijf heeft gevierd, vraagt zich af, wat hij na de inleidingen doorde heren Vale en Rengers feitelijk nog zou kunnen vertellen.De recente herziening van de gewapend-beton-voorschriftenheeft inderdaad voor de betonmortelbedrijven een groot aantalconsequenties, maar naar zijn mening is de vanmorgen nog res-terende tijd veel te kort om alle in aanmerking komende puntenzelfs maar aan te stippen en bovendien hebben de voorgaandesprekers al verscheidene onderwerpen genoemd. Ofschoon het inde bedoeling ligt om binnenkort een overzicht van alle conse-quenties in gedrukte vorm aan de leden van de Vereniging vanBetonmortelfabrikanten in Nederland te zenden, zal de sprekerop verzoek van de voorzitter van deze vereniging in de nog be-schikbare tijd toch nog een aantal essenti?le punten vermelden.Een van de simpelste consequenties van de nieuwe G.B.V. Is vol-gens de heer Smit ongetwijfeld het moeten aanschaffen van eenzeef 0,050, omdat men daarmee dient te bepalen of het zand en hetgrind niet meer dan resp. 2 gew. % en 1 gew. % fijne deeltjes< 0,050 mm bevatten (artikelen 7 en 8). Hij vestigt er d? aandachtop, dat bij het gebruik van deze zeef de toepassing van de zoge-naamde natte zeefmethode is voorgeschreven, omdat men deeventueel aanwezige fijne deeltjes door deze zeef moet 'spoelen'.Volgens artikel 11 kunnen voortaan, wanneer hierover overeen-stemming bestaat, hulpstoffen in betonspecie toegepast worden.Voorgeschreven is, dat men de werking en het effect van derge-lijke hulpstoffen niet alleen moet kunnen aantonen, maar tijdensde toepassing ook controleren. Naar de mening van de sprekerzullen deze eisen bij gebruik van een luchtbelvormer weinigmoeilijkheden opleveren, omdat er voor de bepaling van hetlucht(bel)gehalte van betonspecie apparaten beschikbaar zijn. Decontrole van het effect en de werking van andere hulpstoffen iswellicht minder eenvoudig, zodat hier de behoefte aan goede enbij voorkeur eenvoudige controlemethoden ontstaat.De heer S m ?t is het grotendeels eens met de voorgaande spreker,dat het niet zo eenvoudig is om voortdurend aan de eisen van225 en 300 (artikel 12) te voldoen en vooral niet om dezekwaliteiten te garanderen. Daarnaast ziet hij echter nog eenpraktisch probleem, namelijk het snel en overtuigend aantonenvan de gegarandeerde betonkwaliteiten.Naar aanleiding van de nieuwe bepalingen betreffende de water-cementfactoren (artikel 13), stelt de spreker dat er een bepaalderelatie bestaat tussen de water-cementfactor en de druksterkteen ook tussen de water-cementfactor en de verwerkbaarheid(consistentie). Op deze relaties is echter een aantal variabele fac-Cement 14 ( 1962) Nr. 10 623toren van invloed en daarom komt het hem wenselijk voor omvoor eigen gebruik de globale invloed van deze factoren bij voor-beeld grafisch en daardoor overzichtelijk uit te zetten.Het reeds door hem genoemde praktische probleem van het aan-tonen van de thans voorgeschreven betonkwaliteiten (artikelen12,14 en 15) kan volgens de heer Smit in belangrijke mate vereen-voudigd worden door het op de juiste wijze vervaardigen, bewa-ren en beproeven van de kubussen en bovendien door het kiezenvan een voldoende aantal proefstukken. Naar zijn mening doet elkbetonmortelbedrijf er goed aan om dit aantal groter te doen zijndan in de G.B.V. is voorgeschreven. Zonder al te diep op de waar-schijnlijkheidsleer in te gaan kan iedereen begrijpen, dat menaltijd kans heeft op 'uitschieters'. Vanzelfsprekend zijn daarvan de'uitschieters naar beneden' het meest bezwaarlijk. Door de be-proeving van extra kubussen kan echter vastgesteld worden, ofde gevonden lage waarde inderdaad een 'uitschieter' is en der-halve buiten beschouwing kan blijven.Daar de voorgeschreven kwaliteiten betrekking hebben op be-tonsterkten na 28 dagen verharding, zal men bij het zonder meeropvolgen van de voorschriften eerst na verloop van vier wekenkunnen weten, of de inmiddels afgeleverde en verwerkte beton-specie inderdaad aan de gestelde eisen voldoet. Het is daarom nietgeheel onwaarschijnlijk, dat men op een gegeven moment moetvaststellen, dat er al gedurende 28 dagen op een foutieve wijzegewerkt is (althans in het geval van een zogenaamde systematischefout). Het is daarom vooral voor betonmortelbedrijven gewenstom allerlei gegevens te verzamelen en te registreren, opdat derelaties tussen bij voorbeeld samenstelling, ouderdom en druk-sterkte zonder al te grote onnauwkeurigheden kunnen wordenaangegeven. Bij een dergelijke werkwijze zal men de beginselenvan de statistische interpretatie van diverse grootheden volgensde waarschijnlijkheidsleer moeten toepassen. Ongetwijfeld ligthet op de weg van de V.B.N, om hierover de nodige voorlichtingaan haar leden te geven.Zoals ir. Rengers reeds heeft opgemerkt is het bij het vervaardi-gen van beton van een bepaalde kwaliteit noodzakelijk om te'mikken' op een hogere druksterkte dan minimaal vereist is. Degrootte van de 'overmaat' is van diverse factoren afhankelijk,onder meer van de 'slordigheid' oftewel de 'nauwkeurigheid'waarmee gewerkt wordt. Ook in dit verband dient men rekeningte houden met een onvermijdelijke spreiding in de beproevings-resultaten, ofschoon men deze spreiding door allerlei maatregelenzo klein mogelijk kan houden. Vanzelfsprekend dient men ookhierbij de beginselen van de waarschijnlijkheidsleer te kennen entoe te passen, bij voorbeeld om te kunnen weten, dat er bij eenvoldoend groot aantal proefstukken een bepaalde relatie bestaattussen dit aantal en de verkregen beproevingsresultaten. Dan zalmen er ook toe kunnen komen om een bepaald (klein) percentagewaarden te accepteren, die niet aan de gestelde eisen voldoen.Met het oog op de beperkte tijd acht de heer Smit het raadzaamom de aan de waarschijnlijkheidsleer ontleende begrippen, zoalsfrequentieverdelingskromme en standaardafwijking, slechts vluch-tig aan te duiden, ook al omdat hij vertrouwt, dat de Verenigingvan Betonmortelfabrikanten in Nederland binnen afzienbare tijdhaar leden hierover uitvoeriger zal gaan voorlichten.Betonmortelbedrijven zullen inderdaad, zoals de voorgaandespreker heeft genoemd, te maken krijgen met de maatregelen,die genomen worden om bij lage buitentemperaturen en bij vorstde uitvoering van betonwerk mogelijk te maken. Voor het afleve-ren van betonspecie met een bepaalde temperatuur komt vooralde verwarming van het aanmaakwater in aanmerking, waartoe debetonmortelbedrijven derhalve de nodige voorzieningen dienente treffen. Het is niet zo erg ingewikkeld om op grond van de tem-peraturen van de samenstellende materialen de te verwachtenspecietemperatuur te berekenen, zodat het ook niet zo moeilijkis om de watertemperatuur te bepalen die nodig is om een be-paalde specietemperatuur te kunnen bereiken. In de praktijkliggen de moeilijkheden echter veel meer in de berekening van debenodigde hoeveelheid calorie?n en in de keuze van de juistewarmtebron. De spreker is ervan overtuigd, dat ook dit onder-werp binnen de kring van de V.B.N, een nadere bestuderingvereist.Na deze interessante, maar door de tijdnood wat gecomprimeerde in-leiding van de heer Smit, dankt de voorzitter van de Vereniging vanBetonmortelfabrikanten in Nederland (V.B.N.), ir. N. P. Mees, de driesprekers voor hun bijdragen aan deze ochtendbijeenkomst, die daarmeeovereenkomstig de bedoeling aan alle aanwezigen een duidelijk over-zicht van de G.B.V. 1962 en de consequenties ervan hebben gegeven,zodat een goede basis is gelegd voor een verdere bestudering van deverschillende consequenties van de G.B.V. 1962 voor elk betonmortel-bedrijf afzonderlijk. v.d.V.Erfstabilisatie met cement op de C.R.Waiboer-hoeve, Millingen a/d RijnEen met cement gestabiliseerd erf behoeft vanzelfsprekend niet te voldoen aan dezelfde eisen als een autoweg.Daarom kunnen de verschillende werkzaamheden betrekkelijk eenvoudig zijn en merendeels zonder de hulp vanspeciale vaklieden geschieden.De kwaliteit van een gestabiliseerd erf is echter in grote mate afhankelijk van de zorgvuldigheid van de uitvoeringvooral van het mengen en het verdichten en bovendien van de bescherming van de verse verharding tegen uitdrogenen eventueel bevriezen.Daar men vooral gebruik kan maken van plaatselijk aanwezig materiaal, bijv. 'schoon' zand of grindzand, en omdatmet betrekkelijk weinig cement kan worden volstaan, zijn niet alleen de arbeidskosten maar ook de materiaalkostenvrij laag.Een dergelijke erfverharding behoeft niet van een (dure) deklaag voorzien te worden; het oppervlak is weliswaarniet volkomen slijtvast, maar gezien de tot nu toe opgedane ervaringen is de slijtage vrijwel te v?rwaarlozen.Omdat het verharden van erven door middel van stabilisatie met cement nog niet zo heel lang geleden voor het eerstis toegepast, dient men de gestabiliseerde erfverharding op de C. R. Waiboer-hoeve te Millingen aan de Rijn nogte beschouwen als een proef, zij het dan als een praktijkproef op grote schaal.Daar het erf echter onder alle weersomstandigheden goed berijdbaar blijft en er door vorst, vocht en verkeer vrijwelgeen beschadigingen zijn veroorzaakt, kan men nu reeds de voorlopige conclusie trekken, dat op de proefboerderijde erfstabilisatie een goed resultaat heeft opgeleverd.Daarom is het te verwachten, dat deze goedkope werkwijze voor het verharden van erven veel belangstelling zalondervinden en ook op andere boerderijen nagevolgd zal worden.624 Cement 14 (1962) Nr. 10
Reacties