ir. W.A.H.BrouwerRijksinstituut voor Zuivering van Afvalwater,VoorburgCement XXII (1970) nr. 12De consequenties van de WetVerontreiniging Oppervlakte-wate.ren voor de industrieAlvorens de consequenties van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (W.V.O.) voorde industrie te belichten, lijkt het nuttig enige hoofdzaken uit deze Wet te vermelden. De,W.V.O. is ingedeeld in acht hoofdstukken.Hoofdstuk I (art. 1 en 2) Algemene bepalingenDit hoofdstuk richt zich op het onmiddellijk tegengaan van verontreiniging van oppervlakte-water door menselijke handelingen.Daartoe wordt uitgegaan van een algemeen verbod om zonder vergunning met behulp vaneen daarvoor bestemd werk afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welkevorm ook, te brengen in oppervlaktewateren. Onder deze werken worden verstaan centralerioleringen, afvoerleidingen van fabrieken of afzonderlijke woningen, installaties voor debehandeling van afvalwater enz.Hoofdstuk II (art. 3 t/m 10) De vergunning; de verklaringVoor ontheffing van het lozingsverbodis een vergunning nodig, die door het bevoegdegezag kan worden verleend, geweigerd, gewijzigd of ingetrokken. Voor elk oppervlaktewaterdient een bevoegd gezag te zijn. De Wet maakt hiertoe onderscheid tussen wateren onderbeheer van het Rijk en 'overige wateren'. Onder beheer van het Rijk staan de grote rivieren,de belangrijke scheepvaartkanalen, het IJsselmeer met zijn randmeren, de estuaria en deterritoriale wateren v??r de kust (3 mijl-zone). Tot de oppervlaktewateren onder beheer vanhet Rijk worden gerekend mede te behoren de met deze oppervlaktewateren in open ver-binding staande havens, welke bij anderen dan het Rijk in beheer zijn. Voor de Rijkswaterenis het Rijk de vergunningverlenende instantie en wel de Minister van Verkeer en Waterstaat.De werking van de Wet houdt echter 3 mijl uit de Noordzeekust nog niet op.Ook wie zijn afval in volle zee, binnen een nog vast te stellen afstand uit de kust, overboordwil zetten, zal daarvoor aan de Minister vergunning moeten vragen, althans voor zover ditafval vanuit Nederland of via Nederland wordt aangevoerd.Voor de 'overige wateren' zijn Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin deze waterenzijn gelegen, bevoegd vergunningen te geven. Zij kunnen deze bevoegdheid echter ookoverdragen aan besturen van waterschappen of andere openbare lichamen, die met het be-heer van een ontvangend water zijn belast, bijv. aan speciaal Op te richten zuiveringschap-pen. Aan een lozingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden tot beschermingvan de belangen, waarvoor het vereiste van vergunning is gesteld.Indien een openbaar lichaam (bijv. een waterschap of een gemeente) verontreinigd waterop Rijkswater loost en onvoldoende maatregelen treft om dit afvalwater te zuiveren, kandoor het Rijk een verklaring van ongenoegzaamheid worden uitgereikt. Aan deze verklaringis een betaling van een heffing verbonden. Ook de Provincie kan een verklaring van onge-noegzaamheid verstrekken in die gevallen, waar het niet een lozing of afvloeiing op Rijks-water betreft.Hoofdstuk lil (art. 11 t/m 16) BeroepTegen een beschikking tot verlening, weigering, wijziging of intrekking van een vergunningof van een verklaring van ongenoegzaamheid staat beroep open voor iedere belanghebben-de, alsmede voor de inspecteur van de Volksgezondheid, belast met het toezicht op dehygi?ne van het milieu. Dit beroep moet worden ingediend bij Gedeputeerde Staten, als heteen beschikking van het bestuur van een lager openbaar lichaam betreft, en bij de Kroon,indien het een beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat betreft. Tegen eenuitspraak van Gedeputeerde Staten kan men dan nog ten slotte in beroep gaan bij de Kroon.Hoofdstuk IV (art. 17 t/m 23) Heffingen en bijdreqenHet Rijk, de Provincie en een openbaar lichaam, aan welks bestuur de vergunninggevendebevoegdheid is toegekend, zijn bevoegd ter bestrijding van de kosten van maatregelen tothet tegengaan en het voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren heffingen inte stellen. Dit zijn bestemmingsheffingen, d.w.z. de uit deze heffingen gevormde fondsen500Cement XXII (1970) nr. 12zullen moeten worden gebruikt voor het financieren van deze maatregelen. Bij dit heffin-genbeleid is als uitgangspunt gekozen de stelregel dat de vervuiler dient te betalen.De W.v.O. maakt nog onderscheid tussen heffingen en bijdragen. Een openbaar lichaam,dat beheerder is van een werk als bedoeld in art. 1, eerste lid (dus een gemeente, die eencentraal rioleringsstelsel beheert) is bevoegd ter bestrijding van de kosten van maatregelentot het tegengaan en het voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren van dege-nen, die direct of indirect op dat werk zijn aangesloten, een bijdrage te vorderen.Grondslag voor de heffingen en bijdragen is de hoeveelheid of de hoedanigheid dan welbeide, van de op het oppervlaktewater geloosde afvalstoffen. Voor woningen kan de voorde grondbelasting geschatte belastbare opbrengst als grondslag voor de heffing gelden.Bedrijven, waarvan het afvalwater een geringe vervuilingswaarde (verontreinigend vermo-gen) heeft (tot 20 inwonerequivalenten) worden als woonruimten beschouwd.De maatstaf voor de heffingen ten behoeve van het Rijk is voor zuurstofbindende stoffen:de gemiddelde belasting per etmaal van het oppervlaktewater met zuurstofbindende afval-stoffen, uitgedrukt ininwonerequivalenten, waarbij onder inwonerequivalent wordt verstaande gemiddelde belasting door een inwoner per etmaal; voor andere stoffen: het aantalgewichtseenheden, dat per tijdseenheid in het oppervlaktewater wordt gebracht.Het jaarlijks voorzuurstofbindendestoffen per inwonerequivalent en het voor andere stof-fen per gewichtseenheid verschuldigde bedrag worden bij algemene maatregel van bestuurvastgesteld.Verwacht wordt, dat de heffingen en bijdragen ten behoeve van een Provincie en lagereorganen in de provinciale verordeningen in beginsel op dezelfde wijze zullen worden vast-gesteld, al zullen de bedragen, die per eenheid van belasting van het oppervlaktewaterworden berekend, kunnen verschillen.Hoofdstuk V (art. 24 t/m 27) Bevoegdheden van politieOvertreders van de Wet (zij, die zonder vergunning afvalwater lozen) kunnen worden aan-gesproken voor de kosten, die moeten worden gemaakt om de overtreding ongedaan temaken. Voorts kan het bevoegde gezag rekenen op de hulp van de sterke arm (politie),indien een bedrijf de toegang voor het nemen van monsters van het afvalwater weigert. Ookis men verplicht de door het Rijk, de Provincie, het waterschap enz. aangewezen ambtenarenmedewerking te verlenen en inzage te geven in bescheiden, die met het oog op de vervul-ling van hun taak (vaststellen van de vervuilingswaarde) nodig zijn.Hoofdstuk VI (art. 28 t/m 30) StrafbepalingenHandelen in strijd met de Wet (ongeoorloofd lozen van afvalwater) kan worden gestraft methechtenis van ten hoogste ??n jaar of een geldboete van ten hoogste f 25000,-.Hoofdstuk VII (art. 31) OvergangsbepalingenBestaande bepalingen over lozing van afvalwater bij provincies, waterschappen en gemeen-ten blijven van kracht, totdat de in de W.V.O. genoemde voorzieningen zijn getroffen. Ditgeldt tot uiterlijk 4 jaar na de dag van inwerkingtreding van de Wet.Een vergunning v??r de inwerkingtreding van de W.V.O., verleend op grond van enigewettelijke bepaling voor lozingen met behulp van werken als bedoeld in art. 1, eerste lid,wordt voor de toepassing van deze Wet beschouwd als een vergunning als bedoeld in datartikel.Voor lozingen, die v??r het tijdstip van inwerkingtreding van de W.V.O. onafgebroken recht-matig plaatsvonden, wordt geacht een vergunning als bedoeld in art. 1, eerste lid, te zijnverleend.Hoofdstuk VIII (art. 32 t/m 40) SlotbepalingenIn art. 32 wordt medegedeeld dat er een rijksinstituut voor zuivering van afvalwater (R.I.2.A.)bestaat, belast met het wetenschappelijke en praktische onderzoek van de hoedanigheid vanoppervlaktewateren en van de wijze waarop deze kunnen worden beschermd tegen veront-reiniging en voorts met het geven van adviezen over de te treffen voorzieningen ter bescher-ming van het oppervlaktewater.Verder wordt in dit hoofdstuk bepaald, dat de Minister van Verkeer en Waterstaat elke 5 jaareen indicatief meerjarenprogramma voor de bestrijding van de waterverontreiniging zal vast-stellen.Voor lozing van afvalwater, dat radioactieve stoffen bevat, is geen vergunning krachtens deW.V.O. vereist, daar dergelijke lozingen immers reeds zijn geregeld in de Kernenergiewetvan 21-2-1963 (Staatsblad 82).Ten slotte lijkt het gewenst t.a.v. de W.V.O. nog op het volgende te wijzen:De W.v.O. geldt slechts voor oppervlaktewater, d.w.z, het water, dat vanaf het aardoppervlakzichtbaar is. Voor de bescherming van de kwaliteit van het water onder de oppervlakte - hetgrondwater - is een afzonderlijke wettelijke regeling op komst.De W.v.O. is een raamwet. Deze geeft alleen de grote lijnen aan. De vaak ingewikkeldedetails worden via een uitvoeringsbesluit geregeld. Voor de Rijkswaterengeschiedt dit doorde Kroon; voor de overige wateren door de Provinciale Staten. In het Uitvoeringsbesluit ver-ontreiniging Rtjkswsteren worden o.a. de Rijksaanslagregeling, de voorschriften voor hetmeten en het bemonsteren van het afvalwater en de analyse-methoden vastgelegd.De W.v.O. zal op 1 december 1970 in werking treden.501Cement XXII (1970) nr. 12Wat zijn nu de consequenties van de W.V.O. voor de industrie?Er zal geen industri?le afvalwaterlozing meer kunnen plaatshebben zonder een duidelijke ver-gunning, waarin door de waterbeheerder nauwkeurig omschreven voorwaarden kunnen wor-den opgenomen. In de vergunningsvoorwaarden zal zo nauwkeurig mogelijk moeten wordenomschreven, welke stoffen het te lozen effluent wel en niet mag bevatten. Deze voorwaardenkunnen uiteraard niet gelijkluidend zijn voor alle industri?le afvalwaterlozingen, omdat delozingsomstandigheden plaatselijk zeer verschillend zijn. Iedere lozing dient weer afzonderlijkte worden beschouwd. De Memorie van Toelichting op de W.v.O. zegt daaromtrent het vol-gende: 'De grote verscheidenheid die zich bij de lozing van afvalwater ten opzichte van beidezijden van de kwestie voordoet, te weten aard en hoeveelheid van het te lozen afvalwaterenerzijds en het zelfreinigend vermogen van het ontvangende water anderzijds, maakt hetniet wenselijk, afgezien nog van de vraag of zulks wel mogelijk is, in de Wet vast te leggenaan welke voorschriften bij lozing van afvalwater moet worden voldaan'. In de Memorie vanToelichting zijn wel enige algemene criteria aangegeven ten aanzien van de doeleinden,waarvoor het oppervlaktewater in het algemeen zou moeten kunnen dienen. Oppervlakte-water moet voldoen aan de eis, dat dit water:grondstof moet kunnen zijn voor drinkwater zonder onaangename smaak, dat tegen redelijkeprijs kan worden gedistribueerd; .2 als zodanig voor verschillende industri?le doeleinden bruikbaar moet zijn;3 geschikt moet zijn om daaruit op economisch verantwoorde wijze industriewater te bereiden,waaraan eisen worden gesteld, die minder ver gaan dan hetgeen van leidingwater wordt ver-langd;4 in het algemeen ook voor landbouwdoeleinden voldoende zuiver moet zijn onder meer om alsdrinkwater voor het vee te dienen en om te worden gebruikt als begietingswater in de tuin-bouwbedrijven;5 zodanig van aanzien en samenstelling moet Zijn, dat de recreatie op het water zonder gevaarvoor de volksgezondheid mogelijk is (er is in de Memorie van Toelichting bewust gesprokenvan recreatie op het water en niet van recreatie in het water, omdat het, althans in Nederland,niet wel mogelijk zal zijn, gezien de vele mogelijke besmettingsbronnen, weer verantwoord tekunnen zwemmen);6 een behoorlijke visstand mogelijk moet maken.Zoals reeds vermeld, zullen de zuurstofbindende stoffen in het geloosde afvalwater - uitge-drukt in inwonerequivalenten - aan een heffing ten behoeve van het Rijk wordenonderwor-pen (art. 19).De W.V.O.laat voorts de mogelijkheid open om ook op andere - niet zuurstofbindende -schadelijke stoffen heffingen in te stellen; het is echter niet de bedoeling om reeds direct bijde inwerkingtreding van de W.v.O. laatstgenoemde stoffen in de aanslag te betrekken. Delozing van deze stoffen zal vooralsnog speciaal via het te voeren vergunningenbeleid wordengeregeld. Dit kunnen bijv. zijn: vergiftige organische stoffen (insecticiden); organische stof-fen zoals phenolen, die tot smaakbezwaren in drinkwater leiden en tot smaakbederf in visaanleiding geven; zware metalen, waarvan diverse reeds in geringe concentraties toxisch zijn;fosfaten, die tot een massale algenontwikkeling kunnen leiden (waterbloei), zoals te zien is inde Veluwerandmeren en het Brielse Meer.De zuurstofonttrekkende of zuurstofbindende bestanddelen in het afvalwater kunnen globaalin twee categorie?n worden ingedeeld, nl.:1 Organische koolstofverbindingen;2 Ammoniumverbindingen en organisch gebonden stikstof.Daarnaast zijn er ook nog wel andere zuurstofbindende stoffen, bijv. ferro en nitriet, deze zijnevenwel in kwantitatieve zin niet zo belangrijk.De hoeveelheld zuurstofonttrekkende organische koolstofverbindingen wordt volgens hetUitvoeringsbesluit verontreiniging Rijkswateren bepaald door middel van chemische oxydatiemet kaliumbichromaat als oxydatiemiddel. (De bepaling van het chemisch zuurstofverbruikwordt verricht volgens normblad NEN 3235 5.3.)Het in de W.V.O. gehanteerde begrip inwonerequivalent wordt betrokken op de gemiddeldebelasting per etmaal van oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen. Dit begrip is inge-voerd om tot een kostenverdeling tussen huishoudelijk en industrieel afvalwater te komen.Uit een groot aantal analyses van huishoudelijk afvalwater is gebleken, dat voor het aantalgrammen chemisch zuurstofverbruik per inwoner per etmaal 135 kan worden aangehouden.Bij de bepaling van de stikstofverbindingen is de methode Kjeldahl gekozen, omdat hierbijzowel de organische als de anorganische ammoniumverbindingen worden bepaald. In huis-houdelijk afvalwater komt ca. 10 gram ammoniak (uitgedrukt als totaal-N) per inwoner peretmaal voor. Volgens de berekening bindt 1 gram N 4,57 gram zuurstof. Per inwoner kan dusca. 45 gram zuurstof per etmaal worden gebonden. Het aantal inwonerequivalenten bij lozingvan industrieel afvalwater op Rijkswater zal nu worden berekend volgens de formule:Q/180 (CZV + 4,57 N), waarin:Q = het aantal m3afgevoerd afvalwater per etmaalCZV = het chemisch zuurstofverbruik in mg/l, bepaald volgens de bichromaat-methodeN = de som van ammonium-stikstof en organisch gebonden stikstof in mg/l, bepaaldvolgens de Kjeldahl-methode180 = 135 +45502irner ?? XXII (1970) nr. 12Het is echter niet de bedoeling bij ieder industriebedrijf de hoeveelheid afvalwater te metenen representatieve gemiddelde monsters van het afvalwater te analyseren. De perceptiekos-ten (de kosten van vaststelling en inning van een belasting) zouden dan veel te hoog worden.Ter vereenvoudiging wordt dan ook in het Uitvoeringsbesluit een afvalwaterco?ffici?ntentabelopgenomen. Deze tabel is gegrond op het ervaringsfeit, dat de hoeveelheid en de hoedanig-heid van de verontreinigingen, die gemiddeld per dag met het afvalwater van een bedrijfworden afgevoerd. in een bepaalde verhouding staan hetzij tot het aantal werknemers in datbedrijf (in het algemeen bij arbeidsintensieve bedrijven, bijv. brood- en koekfabrieken), hetzijtot het aantal eenheden vervaardigd produkt (bijv. bierbrouwerijen) of het aantal eenhedenverwerkte uitgangsstof (bijv. melkfabrieken).In het algemeen is het niet noodzakelijk voor elk afzonderlijk bedrijf een afvalwaterco?ffici?ntvast te stellen, maar kan worden volstaan met het proefondervindelijk vaststellen van eenco?ffici?nt voor bedrijfsgroepen. Voor samengestelde bedrijven, zoals bijv. textielfabrieken,moet het bedrijf worden onderverdeeld in spinnerij, weverij, ververij, blekerij, wolwasserij,voor welke onderdelen afzonderlijke co?ffici?nten gelden.Als stimulans tot zuinigheid is de mogelijkheid van het vaststellen van een correctiefactorkleiner dan 1 opengehouden. Deze correctiefactor kan worden toegepast, als bijv. een indus-trie door interne bedrijfsmaatregelen (recirculatie, terugwinnen van hulp- of grondstoffen ulthet afvalwater, winnen van bljprodukten uit afvalstoffen) de vervuilingswaarde van zijn afval-water heeft kunnen beperken. Anderzijds kan bij een Industrle met een zeer grote hoeveel-heid afvalwater een correctiefactor groter dan 1 worden toegepast.Bij de grote chemische industriebedrijven zal in het algemeen meting van de hoeveelheid enhoedanigheid van de in Rijkswateren afgevoerde afvalstoffen noodzakelijk zijn en ook in delozingsvergunning worden voorgeschreven. De meting dient dan door de betreffende indus-trie te worden verricht overeenkomstig de in het Uitvoeringsbesluit gegeven voorschriften.Het uit de metingen verkregen inwonerequivalentiegetal zal dan worden gebruikt als basisvoor de aanslag.De lasten zullen voor lozing op de Rijkswateren per eenheid van vervuiling (lnwonerequlva-lent) in principe overal gelijk zijn, uitgezonderd voor lozing op de zoute wateren, zoals deterritoriale zee. de Waddenzee, het Eems-Dollard estuarium en zeer waarschijnlijk ook deWesterschelde, waarvoor voorshands geen heffing zal worden geheven.De heffing op de niet-Rijkswateren kan overal verschillend zijn en zal meestal aanzienlijkhoger zijn dan die op de Rijkswateren. Dit hangt samen met het feit, dat het zelfreinigendvermogen van de Rijkswateren bijna steeds aanzienlijk groter is dan van de niet-Rijkswate-ren, zodat vaak met minder vergaande zuiveringsmaatregelen kan worden volstaan. Overigenszijn de lasten voor lozing op Rijkswateren en op niet-Rijkswateren niet zonder meer metelkaar vergelijkbaar. omdat in de laatstgenoemde lasten ook de volledige exploitatiekostenvan de afvalwaterzuiveringsinstallaties zijn verdisconteerd en de lasten voor de Rijkswaterenechter alleen gebaseerd zijn opeen financiering ten behoeve van investeringskosten vanzIJiveringsinstallaties. Het Rijk zal namelijk naar verwachting zelf geen zuiveringsinstallatiesgaan exploiteren, maar zich beperken tot het instellen van heffingen voor lozingen en uit deverkregen opbrengsten bijdragen verstrekken in de bouwkosten van zuiveringsinstallatieslangs de Rijkswateren.Deze bijdragen worden wat de industrie betreft slechts aan bestaande bedrijven, maar nietaan nieuwe bedrijven verstrekt.503
Reacties