CUR-rapporten Mrs. 41 en 42CUR-commissie C9 'Spanningsverschijnselenin heipalen van beton', die in 1960 is opge-richt, heeft eind vorig jaar twee rapportenvoor publikatie vrijgegeven. Het zijn CUR-rapport Nr. 41 'Aanbevelingen voor het ver-vaardigen en verwerken van geprefabriceer-de betonpalen' en CUR-rapport Nr. 42 'Span-ningen in heipalen voor en tijdens het heien'.Dat de commissie hier zo lang over heeftgedaan, bijna negen jaar!, wijst reeds opmoeilijkheden die overwonnen moesten wor-den op de weg naar het (voorlopige) eindre-sultaat. Deze moeilijkheden worden overi-gens gememoreerd in de Inleiding van heteerstgenoemde rapport en eveneens in hetVoorwoord van het andere.In CUR-rapport Nr. 41 worden aanbevelin-gen gegeven voor het ontwerpen, het ver-vaardigen en het verwerken van geprefabri-ceerde heipalen van gewapend beton en vanvoorgespannen beton. In de samenvattingvan het rapport staat hierover het volgende:'Deze aanbevelingen zijn deels niet meerdan een neerslag van verworven ervaring enkennis, opgedaan met gangbare paalvormenen gangbare heimethoden. Aangezien ookde heitechniek een periode van voortduren-de, snelle ontwikkeling doormaakt, is hetniet de bedoeling dat deze aanbevelingenworden gehanteerd als voorschriften, diewellicht al te remmend op die ontwikkelingzouden werken'.De theoretische beschouwingen betreffendede dynamische verschijnselen en de daar-mee gevonden inzichten ten aanzien van debetrekkingen tussen spanningen bij het heienen paallengte, gewicht van paal en blok, ve-ring van mutsvulling enz. zijn in CUR-rapportNr. 42 neergelegd.Bekend is dat CUR-commissie C9 niet pre-tendeert reeds over de 'uiteindelijke waar-heid' te beschikken, die nu in de rapporten41 en 42 zou zijn samengevat. Integendeel,men beseft terdege dat de betreffende pro-blemen hiervoor veel te gecompliceerd zijn.Daarom gaan beide rapporten vergezeld vande (ongeschreven) veronderstelling, dat erhoogstwaarschijnlijk reacties op zullen ko-men, d.w.z. kritische opmerkingen en ter za-ke doende suggesties. Weliswaar is de con-cept-tekst reeds ter discussie gesteld op dezgn. 'Heipalendag' (2 mei 1968), maar eerstdoor de verschijning van de gedrukte CUR-rapporten kan er in brede kring kennis vangenomen worden. Wat dat betreft is hetwoord 'Aanbevelingen' waarschijnlijk beterdan 'Richtlijnen' (=Aanwijzingen), ofschoonin beide gevallen het adjectief 'Voorlopige'op zijn plaats geweest zou zijn. In ieder ge-val gaat het hier niet om 'Voorschriften'.Op ons verzoek heeft ir.H. van Tongeren vanbeide rapporten een 'boekbespreking' ge-maakt. Hij bespreekt vooral CUR-rapport Nr.42, waartoe hij eerst ingaat op het fenomeenvan druk- en trekspanningsgolven in heipa-len tijdens het heien. Hij benut de hem gebo-den gelegenheid om enkele kritische aante-keningen te maken. (De door hem gekozentitel 'Heispanningen - probleem van rand-voorwaarden', die ook aan het eind van zijnbespreking is terug te vinden, dient men inhetzelfde licht te zien). Wij hebben de op-merkingen van ir. Van Tongeren met opzetgecursiveerd, zodat zij duidelijk uit de tekstnaar voren springen. Zij zijn immers te be-schouwen als de (beoogde) reacties, waar-mee zowel de leden van de CUR-commissieC9 als de lezers van de CUR-rapporten Nrs.41 en 42 hun voordeel kunnen doen. Tenaanzien van de vooral in ons land zoveel toe-gepaste betonnen heipalen is ongetwijfeld,meer dan op menig ander gebied, discussieuiterst nuttig en nader onderzoek uitermategewenst. Redactieir.H. van TongerenN.V. Amsterdamse Ballast Mij Heispanningen, probleem vanrandvoorwaarden7Grafische voorstelling van de botsing tussenheiblok en paal, via de heimutsHet heien van palen is een van die werkzaamheden in de bouw, waarbij steeds een beperktekring direct is betrokken. Dit uitverkoren groepje mensen telt, naast practici die een aantalpalen hebben geslagen, wat met vele cijfers moet worden geschreven, ook theoretici dienaarstig pogen dit dynamisch gebeuren te analyseren.Terwijl men gestadig voortgaat met heien, blijken echter de gecompliceerde randvoorwaardennog steeds een beletsel te vormen om een bevredigende analyse van het krachtenspel teverkrijgen.In CUR-rapport Nr. 42 wordt ingegaan op het fenomeen van de drukspannings- en trekspan-ningsgolven in heipalen tijdens het heien. Het lijkt nuttig, alvorens wat nader op dit CUR-rapport in te gaan, ook de wat meer op de praktijk gerichte bouwer voor de discussie teinteresseren. Onderstaande regels moeten daarom worden gezien als een poging hiertoe.De botsing van twee lichamen, het heiblok en de paal, via een verend medium de heimuts,kan worden beschreven in een differentiaalvergelijking. Uit de oplossing van deze vergelij-king valt veel te leren.In fig. 1 is de oplossing grafisch weergegeven. De krachtsoverdracht geschiedt weliswaar inzeer kort tijdsbestek (orde van grootte 0,01 sec) maar toch is er sprake van het in de tijdaangroeien resp. afnemen van de kracht die het blok, via de muts, uitoefent op de paal(geschetst is de kracht van de tijdstippen t1, t2 ... sec).In fig. 1 wordt het verloop van de kracht (spanning) in principe aangegeven. Welke factorenbepalen nu de grootte van de maximale kracht (spanning) en de tijdsduur van de stoot?Natuurlijk hebben de doorsnede van de paal evenals de elastische eigenschappen ervan,directe invloed op de krachtswerking.Beperken wij ons in eerste instantie tot de externe invloedsfactoren:1 gewicht van het valblok;2 veerconstante van de heimuts;3 valsnelheid (-hoogte) van het blok.Fig. 2 geeft de invloed op de krachtsoverdracht weer wanneer bovengenoemde factorengevarieerd worden.Cement XXI (1969) nr. 8 3523Het gearceerde gebied toont de energie dieop de paal wordt overgedragenfig. 45Ontstaan van de drukgolf in de paalHet oppervlak onder de P, t-lijn, zoals gearceerd is aangegeven in fig. 3, is een maat voor deop de paal overgedragen energie. De schrijvers van het rapport gaan er van uit dat slechts50% van de opgewekte energie op de paal wordt overgedragen. Uiteraard is deze onderstel-ling globaal, want bijv. de veerstijfheid en het blokgewicht hebben invloed op het energie-verlies. In hoeverre deze percentagekeuze door een voldoend aantal metingen wordt ge-staafd, blijkt niet uit het rapport. Men streeft naar die energie-overdracht, waarbij minimalespanningen optreden en de tijdsduur van de botsing maximaal is.Uit het vervolg moge blijken waarom ook de tijdsduur van de botsing van zo groot belangkan zijn.Wij stellen dat de krachtsoverdracht ter plaatse van de paalkop bekend is (fig. 4). Hoe plantzich nu de uitgeoefende kracht (Pt) voort in de paal? Eenvoudig is af te leiden dat dezedrukspanningen zich in de paal voortplanten met de snelheid van geluid door beton. Innormaal grindbeton ligt deze snelheid in orde van grootte: a = 4000 m/sec. Onderstaandestrip (fig. 5) toont het ontstaan van de drukgolf in de paal.In de schetsen is aannemelijk gemaakt dat ten slotte een drukspanningsgolf met lengte at depaal doorloopt in de richting van de paalvoet. De randvoorwaarde voor de paalvoet betreftde weerstand van de eronder aanwezige grond tegen vervorming. Voor deze grootheid, tenoemen heiweerstand, geldt:nul heiweerstand oneindigDe beide extreme toestanden zijn theoretisch eenvoudig toegankelijk.Geval aHeiweerstand oneindig (bijv. rots) (fig. 6)(Ondergrond onvervormbaar)De drukspanningsgolf kaatst terug als drukspanningsgolf van dezelfde gedaante. De optre-dende heispanning kan voor elk tijdstip (momentopname) worden verkregen door superpositievan de spanningsgolven. De maximale drukspanning treedt op bij de paalvoet en blijkt 2 maalzo groot te zijn als de maximale oorspronkelijke drukspanning bij de paalkop.Geval bHeiweerstand nul (fig. 7)(Vrije paalpunt) De spanning aan de paalvoet zal steeds nul zijn. De drukspanningsgolf kaatstterug als trekspanningsgolf van dezelfde gedaante. Bij toepassing van superpositie blijkt dataanzienlijke trekspanningen kunnen optreden. Geschetst is het extreme geval waarvoor deoptredende maximale trekspanning voor een zeker paaltraject even groot is als de optreden-de maximale oorspronkelijke drukspanning op de paalkop.Praktisch ligt de heiweerstand altijd tussen deze beide uitersten. De grond zal een zekeremaximale spanning kunnen opnemen. Het overschrijden van deze bezwijkspanning heeft eenblijvende vervorming tot gevolg.Cement XXI (1969) nr. 8 3537a-bVerloop van de drukspanningsgolf bij eenheiweerstand = Ofig- 8In het CUR-rapport wordt opgemerkt dat deze bezwijkspanning aanzienlijk lager is dan desondeerwaarde, maar een percentage is helaas niet geformuleerd. Stelt men deze bezwijk-spanning op ?g dan zal van een bij de paalvoet aankomende drukgolf, het gedeelte?g door de grond worden geabsorbeerd, terwijl het gedeelte o druk > ?g als trekgolf terug-keert in de paal. De optredende maximale trekspanning is nu kleiner dan voor het gevalvan de vrije paalvoet (fig. 8).(De figuren 10 t/m 13 van CUR-rapport Nr. 42 waaruit o.a. bovenbeschreven invloed van degrondweerstand moet blijken, zijn gecompliceerd en niet in overeenstemming met de tekst).De op een zeker tijdstip in een doorsnede optredende heispanning wordt steeds bepaalddoor superpositie van de spanningsgolven. Een trekgolf kan worden gereduceerd door eentegelijkertijd optredende drukgolf, maar de mate waarin dit gebeurt is vooral afhankelijk vande verhouding tussen de lengte van de spanningsgolf (at) en de lengte van de paal (L)[zie fig. 9).Is namelijk L > at, dan zal over een groot traject van de paal de trekspanningsgolf nietworden gereduceerd (grootte van orde van at: ca. 40 m).Eenvoudig kan worden nagegaan dat bij een paallengte L > i af in ten minste ??n doorsnedevan de paal de maximale trekspanning (= de maximale oorspronkelijke drukspanninng) totontwikkeling kan komen.Hierbij is er van uit gegaan dat de golven zonder enige 'demping' heen en weer kaatsentussen paalkop en paalvoet. Ten gevolge van zijdelingse wrijving zal deze onderstelling af-wijken van de realiteit. In het CUR-rapport komt hieromtrent helaas geen enkele indicatievoor.Voor paallengten L < I at, zal de maximale trekspanning steeds kleiner zijn dan de maxi-male oorspronkelijk optredende drukspanning. Men spreekt dan van een 'korte' paal, integenstelling tot de 'lange' palen waarvoor geldt L > ? at. In het algemeen zal men strevennaar een spanningsgolf van langgerekte gedaante, ten einde te voldoen aan L < ? at, hetcriterium voor de 'korte' paal.Factoren welke deze tijdsduur opvoeren zijn (zie ook fig. 2):? zwaarder blok? slappere veerDe in een heipaal optredende trekspanningen kan men daarom beperken door:? toepassing van een zwaar blok, eventueel gecombineerd met geringe valhoogte ten eindede drukspanningen op de paalkop te beperken.? toepassen van een slappe veer ofwel de heimutsvulling zeer frequent verwisselenMen kan uiteraard ook bij een eenmaal gekozen heiblok de trekspanning reduceren dooreenvoudig de drukspanning op de paalkop te verkleinen met behulp van een geringerevalhoogte.CUR-rapport Nr. 42 geeft duidelijke grafieken waarmee de maximale druk- en trekspanningenkunnen worden bepaald. (Het voorbeeld waarmee het gebruik van deze grafieken wordtgedemonstreerd, bevat echter getalwaarden die niet juist zijn).Hoe moeten wij ons nu met dit inzicht in het krachtenspel het zakken van de paal voor-stellen?In het voorgaande werd al opgemerkt dat de grond een gedeelte ?g van de drukgolf zalabsorberen. Omdat de opgewekte drukspanning in de paal groter is dan de bezwijkspan-ning van de grond, zal vervorming van de grond optreden.Op basis van een energiebeschouwing wordt in het CUR-rapport een formule afgeleidvoor de te verwachten zakking van de paal per slag van het heiblok (fig. 10).Voorts behandelt het rapport nog enkele interessante facetten, waarvan met een kortesamenvatting wordt volstaan:? verzwaarde puntEr treden hogere spanningen op in de schacht dan bij eenzelfde drukstoot op de paal vanconstante doorsnede.? dieselblokDe explosiedruk zal de maximaal optredende trekspanningen enigszins reduceren. Opge-merkt wordt dat bij slappe lagen de explosiedruk slechts gering is, er heeft dus weinigreductie van de optredende trekspanning plaats. Daar staat echter tegenover dat de val-hoogte ook geringer is, zodat niet alleen de optredende drukspanningen maar ook de op-tredende trekspanningen worden gereduceerd.? karakteristiekenDe grafische methode van spannings- en zakkingsbepaling is voorlopig voornamelijk vanacademische waarde.Bij de zogenoemde elementaire benadering van het begrip 'impedantie' (zoals gedemon-streerd op blz. 9 van CUR-rapport Nr. 42) moet het hanteren van een constant verlopende stootongelukkig worden genoemd. Dit rechthoekig verloop is immers tot op heden van uitsluitendacademische waarde, terwijl het gebruik ervan de lezer enigszins wantrouwend zal doenstaan tegenover de algemene geldigheid van het afgeleide. Meer elementair kan de 'impedan-tie' eenvoudig worden afgeleid uit een kleine verschuiving van een willekeurige spannings-golf.CementXXI(1969)nr.8 3549Reductie van trekgolf tot drukgolf is afhanke-lijk van de verhouding van de lengte vande spanningsgolf en die van de paal10Te verwachten zakking van de paal per slagvan het heiblokVoorts geeft CUR-rapport Nr. 41 richtlijnen en formuleringen voor de bepaling van de vereistestaaldoorsnede. De vervormingscriteria echter bij scheuren van het beton, te weten het nietoverschrijden van 0,2 bij toepassing van zachtstaal en 0,50 bij voorspanstaal, zijn in hetgeheel niet gemotiveerd. Overigens is de formule waarmee de voorspanning ten slotte wordtbepaald niet juist. Deze moet luiden:A (0,50 - O,YOOrspanning) = B ? freie, befonBovenstaande kritiek is vrij gedetailleerd. De waarde van het rapport wordt ontleend aanhet consequent uitwerken van de golftheorie ten einde inzicht te verkrijgen in het fenomeenvan de trekspanningsgolf.Noodzakelijk is daartoe een schematisering toegepast waarbij de paal vrij is van hetomhullende grondmassief. Vanzelfsprekend legt deze schematisering beperking op aande directe praktische bruikbaarheid van de gegeven grafieken. Het rapport vormt echterde onmisbare basis voor het nog te verrichten gecompliceerde onderzoek naar de grond-mechanische randvoorwaarden voor bepaling van de werkelijk optredende heispanningen.P.J. van Tussenbroek, ing.Oud-hoofding. Bouw- en WoningtoezichtRotterdamStaalspanningen bijverschillende staalsoortenIn CUR-rapport Nr. 41 staat, dat de langswapening in gewapend-betonpalen ten minste 1,9%van de schachtdoorsnede zou moeten bedragen bij toepassing van QR24, enten minste 1,1%bij toepassing van QRn 40. De omrekenirrgstactor voor QRn 40 ten opzichte van QR 24 isderhalve: 1,1 : 1,9 = 0,58. In de praktijk schijnt een dergelijke reductie niet onbekend te zijn.De heer P.J. van Tussenbroek, ing. - die gelukkig na z?jn pensionering de belangstelling voorhet 'betonvak' niet heeft verloren - /'s van mening dat de genoemde factor te laag is. In onder-staand artikel zet hij dit uiteen, terwijl hij andere (hogere) facoren geeft, ook voor anderestaalsoorten. Wij zijn er bij voorbaat van overtuigd dat CUR-commissie 9 aan deze kritischeaantekening voldoende aandacht zal besteden.RedactieDe meest gebruikte staalkwaliteiten bij ge-wapend beton zijn: QR 24, QR 40, QR 48,QRn 40 en QRn 48.In de Gewapend-Betonvoorschriften (GBV'62) art. 47-1-d, zijn voor elke staalkwaliteitde spanning-rekdiagrammen geschematiseerdaangegeven door twee rechte lijnen (fig. 1,biz. 356). Deze schematisering is vermoede-lijk gegeven om een hanteerbare berekeningmogelijk te maken.Het spanning-rekdiagram ziet er in werkelijk-heid uit overeenkomstig fig. 2, biz. 356. Voorde QR-stalen is er slechts een betrekkelijkkleine afwijking met fig. 1, en wel vanaf deproportionaliteitsgrens tot de vloeigrens.De door koudvervorming ontstane staalsoor-ten QRn 40 en QRn 48, geven in dat gebiedeen grote afwijking te zien. Indien het wape-ningspercentage niet zo groot is dat, in hetgebied tussen de proportionaliteitsgrens ende 2%o blijvende rek, door een kleine toe-name van de uitrekking van het staal debreukspanning van het beton bereikt wordt,zal de aanname van de GBV (fig. 1) geennadelige invloed hebben. In fig. 2 echter be-staat wel een opmerkelijk verschil tussen deQR en de QRn soorten na de 2?/oo blijvenderek..Bij QR staalsoorten is na de 2%o een hori-zontaal gedeelte aanwezig waarvan de lengtenogal kan vari?ren.Cement XXI (1969) nr. 8 3557Schematische weergave volgens de GBV '62van de spanning-rekdiagrammen voor elkestaalkwaliteit2Werkelijk verloop van de spanning-rek-diagrammenBij de QRn staalsoorten ?s er na de 2?/ooblijvende rekgrens een vloeiend verloop vande spanning-reklijn aanwezig, dat bij ca.10?/oo uitrekking (soms iets meer uitrekking)een spanning aangeeft, die 200 kgf/cm2kleiner is dan de treksterkte van het staal.Met QRn 40 (2%o blijvende rek bij =4000 kgf/cm2en een treksterkte van 5000kgf/cm2) dat bij 10?/oo uitrekking een staal-spanning van 5000 -- 200 = 4800 kgf/cm2heeft, en met een maximale betonstuik van3,5%o, is ? = (3,5 : 13,5) h = 0,258 h.Indien het wapeningspercentage nu niet gro-ter is dan:100. ? . ? ',, : 4800 = f . 25,8 ',, : 4800, kanhet breukmoment van de constructie bere-kend worden met een staalspanning van4800 kgf/cm2, in plaats van de in de GBVtoegestane 4000 kgf/cm2.Doordat de staalsoorten QR in het spanning-rekdiagram na de vloeigrens een horizon-taal gedeelte hebben dat soms een grotelengte heeft, kan in het algemeen bij diestaalsoorten niet op een hogere staalspan-ning dan bij de vloeigrens worden gerekendvoor het bepalen van het breukmoment vande constructie. Vandaar dat bij toepassingvan QR 40 het breukmoment wordt berekendmet een staalspanning van 4000 kgf/cm2.In tegenstelling tot de hogere spanningenin QRn staalsoorten bij breuk van de con-structie, dient men mijns inziens bij wissel-spanningen enige voorzichtigheid te betrach-ten. Is men de proportionaliteitsgrens (prop-grens) gepasseerd, dan is er reeds een blij-vende uitrekking van het staal aanwezig.Komt er na de trekspanning een even grotedrukspanning in het staal, dan zal de blijven-de uitrekking weer gedeeltelijk ongedaangemaakt worden door een blijvende samen-drukking indien de elastische uitrekkingkleiner is dan de blijvende uitrekking, watvoor QRn bij = 4000 kgf/cm2reeds hetgeval is. Ook het gedeelte van de scheur-wijdte dat door de krimp van het beton ?sveroorzaakt, moet bij de samendrukking vanhet staal overwonnen worden, alvorens hetbeton ter plaatse van de scheur weer druk-spanning opneemt. Worden de blijvende uit-rekking en de daarop volgende samendruk-king meerdere malen herhaald, dan zal hetstaal daar niet tegen bestand zijn; doordatde staven niet homogeen van doorsnede zijnen ook niet volkomen recht, zullen ze doorsamendrukking zijdelings uitwijken en debetondekking vernielen. In deze gevallenkan men beter uitgaan van de proportionali-teitsgrens dan van de 2?/oo blijvende rek-grens. Bij de door koudvervormen verhoog-de spanningen in het staal do?t zich bijelektrisch lassen nog een moeilijkheid voor.De te lassen staafelnden worden tot geelgloeien verhit waardoor op die plaatsen devoordelen van het koudvervormen nagenoegteniet worden gedaan, waarna de eigen-schappen van het moedermateriaal weeraanwezig zijn; dus een lagere vloeigrens.Door echter de te lassen staven zo sterktegen elkaar te drukken dat een las ontstaatmet een grotere doorsnede dan de staaf, ishet mogelijk daar een zelfde breukkracht tebereiken als in het niet gelaste staafdeel.Bij enkele buiging zal, hoewel de blijvendevormverandering in de las groter kan zijndoordat de prop-grens of de vloeigrens lageris dan in het niet gelaste gedeelte, de breuk-sterkte van de constructie geen veranderingondergaan.Verandert de trekspanning later in een evengrote drukspanning, dan moet in het staalter plaatse van de las een grotere blijvendevormverandering teniet worden gedaan; erzal dus sneller zijdelings uitwijken optredenen de betondekking zal vernield worden. Deprop-grens van QRn 40 ligt lager dan dievan QR 40. De prop-grens van QRn 48 ligteveneens lager dan die van QR 48.Resumerend kan men stellen dat bij enkelebuiging en ook bij buiging met druk, QRnstaal voordelen heeft ten opzichte van QRstaal. Wordt echter de treksterkte van hetstaal genaderd, en de staaltrekspanninglater gevolgd door een even grote staaldruk-spanning, dan is het beter rekening te hou-den met de prop-grens en is QR staal in hetvoordeel ten opzichte van QRn staal.Dit laatste is nu het geval bij heipalen. Tij-dens het heien komt er eerst een drukspan-ning in het beton en het staal door het val-lende heiblok. Daarna volgt een trekgolfwaardoor een scheur in de paal kan ontstaan.Is de paal gescheurd, dan moet de trekgolfgeheel door de wapening worden opgeno-men en is het beter de prop-grens van hetstaal niet- of slechts zeer weinig te over-schrijden.De volgende waarden vormen mijns inzienseen goede benadering van de prop-grens:QR 24: 2200 kgf/cm2, QR 40: 3500 kgf/cm2,QR 48: 4200 kgf/cm2QRn 40: 3000 kgf/cm2, QRn 48: 3500 kgf/cm2Heeft men nu ondervinding opgedaan meteen wapening van 2% met QR 24, dan kanmen voor de andere staalsoorten het percen-tage bepalen door 2200 te vermenigvuldigenmet 2, en te delen door de prop-grens, dus:QR 24 2%QRn 40 4400 : 3000 co 1,5%QR 40 4400:3500 co. 1,3%QRn 48 4400 : 3500 co ,3/0QR 48 4400 : 4200 co 1,1%De omrekeningsfactoren ten opzichte vanstaal QR 24 zijn dus resp.:QR 24 1,00QRn 40 2200 : 3000 co 0,75QR 40 2200 : 3500 co 0,65QRn 48 2200 : 3500 co n,65QR 48 2200 : 4200 co o,55Past men kleinere omrekeningsco?ffici?ntentoe dan hiervoor is aangegeven, dan wil datniet zeggen dat de palen altijd' stuk zullengaan daar het mogelijk is dat men met eengunstige grondgesteldheid te doen heeft, dejuiste helmiddelen ter beschikking heeft endeze op de juiste wijze toepast.Heeft men echter ongunstige grondgesteld-heden, dan is het mogelijk dat bij een te laagwapeningspercentage een groot aantal palenkapot worden geslagen. Met ongeprofileerdQR 48 is een jarenlange ervaring aanwezigdaar een goed bekend staande palenfabriekreeds ongeveer 20 jaar dit staal heeft toege-past. Slechts ??nmaal is door een vergissingstaal met een vloeigrens van 4500 kgf/cm2toegepast en gingen een groot aantal palentijdene het heien kapot v??rdat de paalpuntde draagkrachige laag had bereikt. Enkelepalen zijn bij de punt van kettingen voorzienwaarmee deze uit de grond getrokken kon-den worden, zonder dat daardoor in de paal-schacht trekspanningen optraden. Zo konmet juistheid worden vastgesteld dat tijdenshet heien de paal reeds was stuk gegaanvoor de vaste laag werd bereikt, aangeziende paal enkele meters voor het bereiken vande vaste laag werd getrokken.Mij is geen litteratuur over het bovenstaandebekend. Alvorens echter de omrekeningsfac-tor van 1,1 : 1,9 = 0,58 voor QRn 40 ten op-zichte van QR 24 toe te passen, zoals inCUR-rapport Nr. 41 wordt aanbevolen, dientmijns inziens een uitgebreid onderzoek teworden ingesteld.Cement XXI (1969) nr. 8 356
Reacties