ir.W.A.H.BrouwerRIZA, Rijksinstituut voor Zuivering van Afval-water, LelystadWat is er sinds de inwerking-treding van de Wet Veront-reiniging Oppervlaktewateren(WVO) tot stand gebracht?The thing in polfution we most need to know is,where does it come from and where does it go?(Kenneth Boulding)Voor de inhoud van de WVO wordt kort-heidshalve verwezen naar Cement XXII (1970)nr. 12, blz. 500-503.Saneringsresultaten van de WVOVanaf het tijdstip dat de WVO in werking isgetreden (1-12-1970) zijn belangrijke vorde-ringen gemaakt bij de bestrijding van de wa-terverontreiniging. In de eerste fase van desanering van de Nederlandse wateren heeftmen vooral aandacht besteed aan een verbe-tering van de zuurstofhuishouding. De be-langrijkste component van de waterverontrei-niging was de belasting met zuurstofbinden-de stoffen. Dit zijn voornamelijk organischestoffen en stikstofverbindingen, die in het op-pervlaktewater worden afgebroken en bij dieafbraak zuurstof verbruiken (zuurstof bin-den). Bij de bestrijding van deverontreinigingmet dit soort stoffen heeft men globaal geno-men twee mogelijkheden, namelijk voorko-men dat verontreiniging ontstaat: 1. door in-terne saneringsmaatregelen bij bedrijven -bijvoorbeeld wijziging van het produktiepro-ces waardoor mindervervu?!ing wordt gepro-duceerd, en intern hergebruik van water enafvalstoffen (sanering 'aan de bron') en 2.door de bouw van biologische zuiveringsin-richtingen. Voor de sanering van huisboude-lijk afvalwater is men op dit laatste middelaangewezen.Bij de inwerkingtreding van de WVO in 1970werd in ons land in totaal het afvalwater vannaar schatting 46 miljoen inwonerequivalen-ten geproduceerd, waarvan ca. 6 miljoen via439 zuiveringsinrichtingen werd geloosd. Hetdoel van de WVO was om door gezamenlijkekrachtsinspanning zo snel mogelijk detijdensde laatste decennia opgelopen achterstand inde sanering van de Nederlandse wateren in tehalen, waarbij in eerste instantie werd ge-dacht aan een saneringsperiode van 20 jaar.Bi j de parlementaire behandel ing van de WVOwerd deze periode echter teruggebracht tot15 jaar.Begin 1980 werd het afvalwater van naarschatting 28 miljoeninwonerequivalentengeproduceerd, waarvan ca. 14 miljoen indu-stri?le inwonerequivalenten. Dit laatste cijferwerd bereikt door interne saneringsmaatre-gelen bij de industri?n en eigen zuivering vanhet industri?le afvalwater. Van deze 28 mil-joen i.e. werd bijna 19 miljoen geloosd via505zuiveringsinrichtingen.In uitvoering zijn thans nog 18 zuiveringsin-richtingen met een totale ontwerpcapaciteitvan 1,75 miljoen i.e.1972 1978+ 1510+ 105vervolg van blz. 503overige onderwerpen samen. In figuur 5 zijnde bestedingen aan zuiveringstechnischonderzoek verder uitgewerkt.STORA-onderzoek 1979-1985Figuur 4 en figuur 5 suggereren enkele ten-densen in de periode 1975 -1979: de volgen-de uitspraken zijn gegrond op de verwachtingdat deze zich in de daarop volgende periodezullen doorzetten.Voor wat betreft het STORA-onderzoek alsgeheel (fig. 4) lijken de hoofdaandachtqebie-den vrij stabiel, met uitzondering van hetonderzoek aan oppervlaktewater: de behoeftehieraan lijkt toe te nemen. Deze verwachtingwordt ondersteund door een vergelijking vande interesseprofielen uit 1972 en 1978 van deoverheidsdeelnemers in de STORA (fabel 1).In tabel 1 zijn voor 1972 geen procenten inge-vuld; in totaal werden toen slechts vijftienvoorstellen voor dit type onderzoek inge-diend, tegen zeventig in 1978.Bij het zuiveringstechnische speurwerk, hetCement XXXII (1980) nr. 9hoofdmotief uit de jaren 1974 1979, lijkt hetprocestechnische aandeel nog te zullen toe-nemen (fig. 5b). In het gezondheidstechni-sche onderzoek, dat hier in enge zin is gedefi-nieerd (fig.5c) en de bedrijfseconomische re-search (fig. 5d) tekenen zich niet zulke duide-Iijke ontwikkelingen af.Tenslotte schijnt binnen het procestechni-sche onderzoek het accent te verschuivennaar de nabehandeling van bioloqisch gezui-verd afvalwater, ter verbetering van de ef-fluentkwaliteit.Tabel 1Interesseprofiel van de overheidsinstellingen,belast met de zorg voor de kwaliteit van hetoppervlaktewater (in % van hun aantalonderzoekvoorstellen)504Bal ansstudiesmethodiekbronnen:bodemslib- riooloverstorten- landbouw&veeteeltstoffen:- fosfor-verbindingen- stikstof-verbindingenBepalingwaterkwaliteithydrobiologischeaspectenoverige parametersToetsing(ontwerp)normen+++1510151010De totale ontwerpzuiveringscapaciteit isspectaculair toegenomen; het aantal in-richtingen is echter in geringe mate gestegen,omdat veel inrichtingen werden uitgebreid enbij nieuwe projecten de trend naar steedsgrotere collectieve zuiveringsinrichtingenzich manifesteerde.Uit de genoemde cijfers blijkt dat menmet debestrijding van de verontreiniging doorzuurstofverbruikende stoffen reeds een heelei nd gevorderd is. De jaarl ijkse verslechteringvan de waterkwaliteit is vrijwel overal tot staangebracht. In een aantal wateren begint zicheen verbetering van de kwaliteit aftetekenen.In het algemeen kan men stellen dat de WVOmet zijn vergunningen en vooral zijn heffin-gen een duidelijke stimulans isvoordebestrij-ding van de waterverontreiniging. De indu-strie heeft vaak door internesaneringsmaat-regelen (sanering aan de bron) bijvoorbeelddoor toepassing van nieuwe of gewijzigdeproduktieprocessen, gebruikmaking van an-dere grondstoffen en intern hergebruik vanwater en afvalstoffen, de vervuilingswaardevan zijn afvalwater aanzienlijk verminderd.De niet-zuurstofbindende stoffenNu de sanering van de zuurstofbindende stof-fen al zo goed op gang is gekomen en nage-noeggeen problemen meer geeft, zal het ac-cent geleidelijk aan meer komen te liggen opde volgende fase van de sanering van hetNederlandse oppervlaktewater, namelijk debestrijding van de verontreiniging door niet-zuurstofbindende stoffen, zoals zware meta-len en fosfaten. Het gaat hier om vele soortenstoffen, die in de meeste gevallen door bedrij-ven worden geloosd. De aanpak van de ver-ontreiniging door dit soort stoffen kan vanstof tot stof en van bedrijftot bedrijf verschil-len. Dit maakt het probleem gecompliceerd encollectieve maatregelen kunnen in het alge-meen niet worden toegepast. Ook zijn de niet-zuurstofbindende stoffen, in tegenstelling totde zuurstofbindende stoffen, moeilijk te be-palen en hun schadelijkheid is veel moeilijkerte beoordelen.De niet-zuurstofbindende stoffen kunnennaar de mate van schadelijkheid grosso modoworden verdeeld in:a. stoffen die reeds schadelijk zijn in kleinehoeveelheden (concentraties in orde vangrootte van 0,001 mg/I of van 1 microgram/I-microverontreiniging) zoals zware metalen,Cement XXXII (1980) nr. 9geur- of smaakbedervende stoffen (fenol,olie) en door de mens gesynthetiseerde stof-fen, die persistent (moeilijk of niet-afbreek-baar) zijn. Laatstgenoemde milieuvreemde oflichaamsvreemde stoffen worden wel aange-duid met de term xenobiotische stoffen (?maux nouveaux mots nouveaux!);b. stoffen, die schadelijk zijn door de grotehoeveelheden waarin zij naar het oppervlak-tewater worden afgevoerd (concentraties inorde van grootte van mg/I- macroverontreini-ging) :zoals eutro??rende of bemestende stof-fen (onder meer fosfaten) en zout belastendestoffen (chloride).De Co?rdinatiecommissie Uitvoering WVO(CUWVO) heeft onder meer tottaak gekregeneen saneringsprogramma voor lozingen vanniet-zuurstofbindende stoffen op te stellen.De CUWVO werd op 20 september 1973 in hetleven geroepen om te co?rdineren en te sti-muleren dat het beleid van de verschillendewaterkwaliteitsbeheerders zo goed mogelijkop elkaar wordt afgestemd en waar mogelijkuniform wordt gemaakt. In de CUWVO zijnvertegenwoordigers van de Rijksoverheid, deprovi ncies. de waterschappen, de gemeentenen het bedrijfsleven opgenomen. De CUWVOtoog dadelijk met een 'postnatale' voortva-rendheid aan het werk, vormde een zestalwerkgroepen en heeft inmiddels al een aantalbelangrijke adviezen en nota's gepubliceerd.ZWarte- en grijze-lijststoffenIntussen zijn er voor de bestrijding van dewaterverontreiniging een aantal internatio-nale regelingen tot stand gekomen die vaninvloed zijn opde ontwikkeling van het natio-nale waterkwaliteitsbeleid. Vooral van belangzijn de Overeenkomst inzake de beschermingvan de Rijn tegen chemische verontreinigingop 3 december 1976 en de EG-richtlijn (Euro-pese Gemeenschappen) van 4 mei 1976 be-treffende verontreinigingen veroorzaakt doorbepaalde gevaarlijke stoffen, die in het aqua-tisch milieu van de Gemeenschap worden ge-loosd.Daarnaast kunnen nog worden genoemd deEG-richtlijnen betreffende de kwaliteit vanoppervlaktewater dat bestemd is voor de pro-duktie van drinkwater (16-6-1975), voorzwemmen (8-12-1975), voor zoetwatervissen(18-7-1978) en voorde schelpdierteelt (30-10-1979).505Bij het Rijn-chemie-verdrag en de EG-richtlijnvan 4-5-1976 zijn lijsten van stoffen opgeno-men, waarbij een onderscheid is gemaakt tus-sen de zogenaamde zwarte-lijststoffen en degri[ze-ti jststoffen.De zwarte lijst omvat stoffen die gevaarlijkkunnen zijn voor de volksgezondheid. Dezestoffen beantwoorden aan drie criteria: zij zijntoxisch, persistent (moeilijk afbreekbaar) enbio-accumulatief (zij hopen zich op in devoedselketens) (tabel 1).Tot dusver zijn uit deze lijst de volgende stof-fen voor een prioritaire behandeling geselec-teerd: kwik en kwikverbindingen; cadmiumen cadmiumverbindingen; aldrin; dieldrin:endrin; chloordaan: DDT; heptachloorenheptachloorepoxyde; hexachloorcyclohex-aan (alle isomeren); PCB's(polychloorbifeny-len) en polychloorterfenylen; hexachloor-benzeen; hexachloorbutadieen; endosulfan;pentachloorfenol.Grijze-Iijststoffen (tabel 2) zijn minder mil-ieugevaarlijk dan de zwarte-Iijststoffen en deeffecten bij lozing zijn meer lokaal. Voorzwarte-lijststoffen is het verspreidingsgebiedna lozing potentieel zeer groot vanwege dehoge mate van persistentie en beweeglijk-heid.Ter bestrijding van de zwarte-lijststoffen heeftmen gekozen voor de zogenaamde 'directeemissie-aanpak'. Primair geldt voor deze stof-fen, dat moet worden gestreefd naar vermin-dering of be?indiging van het gebruik ervan.Voor zover toch nog lozingen plaatsvindendienen deze ongeacht de omstandighedenvan de lozing, met gebruik van de 'beste be-staande technieken' ('best available technicalmeans) zover mogelijk te worden terugge-drongen. Hieronder worden die techniekenverstaan, waarmee tegen hoge kosten een zogroot mogelijke, technisch haalbare reductievan de verontreiniging wordt verkregen en dietenminste ??n keer in de praktijk zijn toege-past. De 'bbt' dient per type afvalwater, even-tueel zelfs per individuele lozing, te wordenvastgesteld.Ook voor de grijze-Iijststoffen geldt dat de lo-zing ervan zoveel mogelijk moet wordenteruggedrongen. De aanpak wordt echter ge-relateerd aan de voor het betreffende ontvan-gende oppervlaktewater geldende waterkwa-liteitsdoelstellingen (bijv. kwaliteit voor drink-waterbereiding, voor zwemwater, voor viswa-Tabel 1Lijst van groepen van stoffen weeruitzwarte-Iijststoffen geselecteerd kunnenworden1. organische halogeenverbindingen en stoffen waaruit in water dergelijke verbindingenkunnen ontstaan;2. organische fosforverbindingen;3. organische tinverbindingen;4. stoffen waarvan is aangetoond dat zij in of via het water een kankerverwekkendewerking hebben;5. kwik en kwikverbindingen;6. cadmium en cadmiumverbindingen;7. persistente minerale oli?n en uit aardolie bereide persistente koolwaterstoffen;8. persistente kunststoffen die in water kunnen drijven, zweven of zinken en die eniggebruik van het water kunnen hinderen.1. de volgende metallo?den en metalen alsmede verbindingen daarvan:Tabel 2Groepen van stoffen die tot de grijze lijstbehoren 1. zink2. koper3. nikkel4. chroom5. lood6. selenium7. arsenicum8. antimoon9. molybdeen10.titaan11.tin12.barium13.beryllium14.borium15.uranium16.vanadium17.kobalt18.thallium19.tellurium20.zilver2. biociden, die niet onder de zwarte lijst vallen;3. stoffen met een schadelijke werking op de smaak enlof geur van produkten uit hetwater en bestemd voor de mens alsmede verbindingen waaruit dergelijke stoffen inhet water kunnen ontstaan;4. organische siliciumverbindingen die toxisch of persistent zijnen stoffen waaruitdergelijk verbindingen in het water kunnen ontstaan, met uitzondering van die welkeonschadelijk zijn of die in water snel worden omgezet in onschadelijke stoffen;5. anorganische fosforverbindingen en elementair fosfor;6. niet-persistente minerale oli?n en uit aardolie bereide niet-persistente koolwaterstoffen;7. cyaniden, fluoriden;8. stoffen die ongunstig inwerken op de zuurstofbalans van de rivier, met nameammoniak en nitrieten.ter, voor agrarisch gebruik enz.). Ditis-de-zo-genaamde 'immissie-aanpak' of 'waterkwali-teitsaanpak'. De lozingen van grijze-Iijst-stoffen dienen te worden terugged rongen metde 'beste uitvoerbare technieken' ('best prae-ticable means'). Onder de 'but' worden dietechnieken verstaan, waarmee ~ rekeninghoudend met economische aspecten, dat wilzeggen uit kostenoogpunt aanvaardbaar teachten voor een normaal renderend bedrijfde grootste reductie van de verontreinigingwordt verkregen.Uit het voorgaande blijkt dat er in het nationa-le en internationale overleg over de opstellingvan kwaliteitsnormen voor oppervlaktewatertwee elkaar aanvullende benaderingswijzenworden gehanteerd. Enerzijds wordt gewerktaan de opstelling van eisen voor de lozingenvan afvalwater (emissienormen, lozingsnor-men), terwijl daarnaast normen worden opge-steld, die gelden voor oppervlaktewater, dataan een bepaalde functie moet voldoen (im-missienormen, waterkwaliteitsnormen, con-centraties van stoffen in het oppervlaktewaterdie niet overschreden mogen worden). Emis-sie (uitworp, bijv. van rookgassen) en immis-sie (inademing, concentratie op perceptie-niveau) zijn eigenlijk termen op het gebied vande luchtverontreiniging, die echter door des-kundigen in de watersector zijn overgenomenen ingeburgerd zijn geraakt.Met betrekking tot de waterkwaliteitsdoelstel-lingen wordt nog onderscheid gemaakt tus-sen de doelstellingen hij het directe gebruikvan het water door de mens (anthropocentri-sche kwaliteitsdoelstellingen), zoals drinkwa-ter, zwemwater e.d. en de doelstellingen ge-richt op de instandhouding of het terugver-krijgen van een zo natuurlijk mogelijke ver-scheidenheld van soorten organismen enaquatische ecosystemen (ecologische kwali-teitsdoeistellingen).Cement XXXII (1980) nr. 9Wetsontwerp tot wijziging van de WVOOp 8 maart 1978 is aan de Tweede Kamer derStaten-Generaal een wetsontwerp tot wijzi-ging van de WVO aangeboden teneinde eenbetere wettelijke basis te bieden voor de uit-voering van hetHijn-chemieverdrag en deEG-richtlijnen ter bescherming van de kwaliteitvan het oppervlaktewater. Het wetsontwerp isthans nog in parlementaire behandeling. Dewetswijziging heeft betrekking op de volgen-de onderwerpen:1. Indirecte lozingen. De wijziging beoogtook indirecte lozingen aan het WVO-vergunningsvereiste te binden, voor zover ersprake is van lozing van bepaalde, bij AMvB(Algemene Maatregel van Bestuur) aangewe-zen stoffen of van bepaalde inrichtingen.2. Emissiegrenswaarden. Met de invoeringvan deze, bij AMvB vast te stellen emissie-grenswaarden wordt voor alle oppervlaktewa-teren de limiet aangegeven van hetgeen metbetrekking tot de aanwezigheid van met namezwarte-lijststoffen in lozingen van afvalstoffenmaximaal toelaatbaar is.3. Lozingsinventarisatie en waterkwaliteits-metingen. Voor bepaalde, bij AMvB aan te wij-zen stoffen (zwarte-lijststoffen) is de Ministervan Verkeer en Waterstaat voor de rijkswate-ren en zijn de provinciale besturen voor deniet-rijkswateren verplicht eenmaal in de 3jaar een lozingsinventarisatie uit te voeren. BijAMvB kunnen nadere regels worden gesteldomtrent de uitvoering van waterkwaliteitsme-tingen.4. Waterkwaliteitsplannen. In het wetsont-werp wordt de invoering van een stelsel vanwaterkwaliteitsplannen (ook wel genoemd:506sanerinqs-, zuiverings- of bestrijdingsplan-nen) voorgesteld. Voor de rijkswateren wordthet waterkwaliteitsplan vastgesteld door deMin ister van Verkeer en Waterstaat na overlegmet de Minister van Volksgezondheid en Mil-ieuhygi?ne. De vaststelling van plannen voorde niet-rijkswateren is in handen gelegd vanprovinciale staten. De inhoud van het water-kwaliteitsplan wordt nog nader geregeld bijAMvB. Langs deze weg hoopt men te kunnenkomen tot een geprogrammeerde verminde-ring van lozingen van met name grijze-Iijststoffen.De waterkwaliteitsplannen dienen de hoofdlij-nen van het te voeren waterkwaliteitsbeheeraan te geven en onder meer de volgendebasis-elementen te bevatten:a. een beschrijving van de bestaande en ge-wenste functies van het oppervlaktewater(doelstellingen);b. een beschrijving van de bij deze functiesbehorende waterkwaliteitseisen ;c. een toetsing van de waterkwaliteit van e~nbepaald oppervlaktewater aan de te stelleneisen;d. een beschrijving van de te nemen maatre-gelen om aan de gestelde eisen te kunnenvoldoen;e. de fasering en de kosten van het sanerings-plan, met een aanduiding van de wijzewaarop het plan wordt gefinancierd;f. een inventarisatie van de lozingen van huis-houdelijk en industrieel afvalwater;g. zo mogelijk het opstellen van balansenvoor bepaalde stoffen;h. een beschrijving van het besluitvormings-proces en de inspraakprocedure.
Reacties