werk aanbeveling verdienen, doch naar mijn meningmoet in het algemeen de voorkeur worden gegevenaan de beproefde methode: het gat uithakken, de wan-den hiervan schoon maken en met water verzadigenzonder dat zij drijfnat worden, aanbranden met mortelen vullen met betonspecie.Van het uitvoeren van herstellingen met behulp vansamengeperste lucht door met een cementkanon mor-tel op te spuiten (gunite) worden verschillende voor-beelden gegeven.Uithakken van gaten tot de wapening, zoals veelal ge-schiedt, kan leiden tot onvolledige herstelling. Wan-neer toch het onder de wapening gelegen beton poreusen vochtig is, kan ook na het inbrengen van de beton-specie in het gat, roestvorming van de wapening voort-gaan ten gevolge van vocht in het oude beton. Hier-door zou dan de aanhechting tussen het nieuwe en hetbestaande beton ongunstig kunnen worden be?nvloed.Met het oog hierop moet, naar gelang dit in elk afzon-derlijk geval nodig is, het gat worden uitgehakt toteven boven, of tot onder de wapening, zodat deze laat-ste beschermd blijft door het bestaande beton, of weldoor nieuwe beton wordt omsloten. Vergroten van dedikte van de betondekking zal hierbij in vele gevallenniet kunnen uitblijven.Het zou te ver voeren, nader in te gaan op de opmer-,kingen, welke over het herstellen van verschillendebeschadigingen worden gegeven. Al kan niet met allebeschouwingen worden ingestemd, zo worden in dezebelangrijke voordracht vele aanwijzingen gevonden,welke aandacht en behartiging verdienen.Hoofdzaak is, dat duidelijk naar voren wordt gebracht,dat bij het herstellen van gebreken in betonconstruc-ties niet kan worden volstaan met het zonder meerverbeteren of slechts ,,wegwerken" van de opgetredenbeschadiging. In elk afzonderlijk geval moet nauw-keurig worden nagegaan, welke de aard is van de be-schadiging en welke oorzaken hebben geleid tot hetontstaan hiervan. Deze oorzaken moeten worden weg-genomen, terwijl de herstelling moet geschieden inovereenstemming met de aard van de beschadiging.P. W. SCHARROODe bevoegdheid tot hetontwerpen van betonconstructiesHet artikel van Ir. A. H. Sweys, voor-komende in Cement No. 1--2 van 1951,betreffende de bevoegdheid tot het ont-werpen van betonconstructies en het hou-den van toezicht op de uitvoering, geeftmij aanleiding tot de volgende opmer-kingen.Ir. Sweys merkt op dat een ieder, ge-wapend met G.B.V., handboeken en ta-bellen zich als betonconstructeur kan ves-tigen zonder dat er enige maatstaf vanvakbekwaamheid wordt aangelegd enkomt dan tot de conclusie, dat deze si-tuatie toch eigenlijk geen aanleiding totongewenste toestanden geeft.Tot staving van deze bewering poneertIr. Sweys de stelling dat in plaatsen, waareen goed geoutilleerd bouwtoezicht aan-wezig is, een beunhaas-constructeur geenkans heeft en dat het aantal ongelukkendat op het. platte land voorkomt tenge-volge van onjuiste constructie en uitvoe-ring zo gering, is, dat nauwelijks van eenkwaad gesproken kan worden.Tegenover de opvatting van Ir. Sweys, dateen beunhaas bij een goed geoutilleerdbouwtoezicht geen kans heeft, ben ik demening toegedaan, dat een beunhaas indit bouwtoezicht een steun heeft, die hemop de been houdt.Wat toch is het geval. Een ambtenaar vanhet bouwtoezjcht is niet bevoegd een in-gekomen aanvraag te weigeren; hij kanten hoogste zijn goedkeuring onthoudenop grond van het feit, dat een constructieniet voldoet aan de gestelde eisen. Stelthij zich nu volkomen negatief in en wijsthij alleen op de fouten, zonder aanwij-zingen te geven, hoe deze verbeterdmoeten worden, dan is de mogelijkheidniet uitgesloten dat het ontwerp hem drie,vier, misschien nog meerdere malen terbeoordeling wordt voorgelegd. In zijneigen belang zal hij dus zo uitgebreidmogelijke inlichtingen geven om deze las-tige klant zo gauw mogelijk kwijt te zijn.Onbewust wordt op deze wijze de beun-haas op de been gehouden.Daartegenover staat het geval, dat debeunhaas zwaarder construeert dan deG.B.V. voorschrijft. In dit geval zal hetbouwtoezicht zijn goedkeuring aan hetplan niet onthouden, maar vindt een on-nodige verspilling van materiaal plaats,hetgeen zeker in deze tijd niet verant-woord is, terwijl bovendien de principaalde dupe wordt van de onkunde van deconstructeur, omdat het werk onnodigduur wordt gemaakt.Hieruit volgt dat de belangen van eenprincipaal het best gewaarborgd zijn, in-dien hij zijn werk in handen geeft van eenaannemer-constructeur. Deze toch zal,binnen de voorgeschreven grenzen, uitconcurrentie-overwegingen zo zuinig mo-gelijk construeren en het werk dus nietduurder maken dan strikt noodzakelijk is.Op het platte land, waar geen contr?ledoor een bouwtoezicht wordt uitge-oefend, bestaat de mogelijkheid dat dooronjuiste of te lichte constructie ongeluk-ken ontstaan. Dit behoeft zich nog nietonmiddellijk te openbaren door instorting,maar kan ook aan het licht treden doorgebreken aan het gebouw, die na kortereof langere tijd kostbare reparaties nodigmaken.Dergelijke gevallen worden niet altijd aande grote klok gehangen, zodat de op-vatting van Ir. Sweys, dat men in het al-gemeen weinig hoort van ongelukken ten-gevolge van onjuiste constructie en slor-dige uitvoering, naar mijn mening noggeen bewijs is, dat door beunhazen-con-structeurs geen schade wordt veroorzaakt.Op grond van het bovenstaande is naarmijn mening een regeling inzake de be-voegdheid tot het ontwerpen van beton-constructies en het houden van toezichtop de uitvoering zeer zeker gewenst. Datdaarbij moeilijkheden overwonnen moe-ten worden, is vanzelfsprekend, maar bijde samenstelling van het architecten-register zullen zich soortgelijke moeilijk-heden hebben voorgedaan, die toch ooktot een oplossing zijn gebracht.Ligt het niet op de weg van de Beton-vereniging, zonodig in samenwerking metKon. Instituut van Ingenieurs, en de orga-nisaties van adviserende ingenieurs, daar-toe het initiatief te nemen?Ir. G. A. DE BOERNaschriftD? opmerking van Ir. De Boer, dat de steundoor het bouwtoezicht verleend aan minderof niet-deskundigen vaak veel te groot is, zalwel waarheid bevatten. Veel hangt hier af vanhet karakter van de controlerende inspecteur.Is deze hulpvaardig van aard, dan zal dezesteun groter worden dan gewenst is. Dit isonjuist, maar dit euvel zal moeilijk geheel tevermijden zijn.Dat de belangen van een principaal altijd hetbest gewaarborgd zijn, wanneer deze het werk-opdraagt aan. een aannemer-constructeur, iseen opinie, die ik in haar algemeenheid nietzou willen onderschrijven. Alleen wanneer dezeover een volkomen deskundige staf beschikt,kan voor deze oplossing veel gezegd worden,Dit zal trouwens ook wel de bedoeling vanIr De Boer zijn geweest. *)Daar de bevoegdheidskwestie meer de vak-dan de wetenschappelijke belangen raakt,meen ik dat de bestaande vakverenigingenmeer dan de Betonvereniging aangewezen zijnom in deze het initiatief te nemen, indien al-thans in die kringen daarvoor voldoende be-langstelling bestaat.lr. A. H. SWEYS*) Verwezen wordt hier naar de trilogie overde verhouding van architect--betonconstruc-teur--aannemer op blz. 86-87. (Red.)102 Cement 3 (1951) Nr 5 6
Reacties