Medewerking aan dit artikel is verleend doorde heren:ir.G.P.L.M.Hoogeveen (Openbare werkenMaastricht) ?1ir.H.P.Ritt (IGF, Maastricht) ?2ir.J.G. de Kok (Ingenieursbureau Hasko?ning) ?3ir.J.H.J.Manhoudt(BVN, 's-Gravenhage) ?4ir.P.C. van Milligen (HBW, Gouda) ?5NoorderbruginMaastricht1a-bVerkeerssituatie Maastricht, vorming vaneen 'ruit' .Tabel 1Kosten per onderdeelaanneemsomexcl.BTWkosten/m2brugdek1. InleidingDe Noorderbrug vormt de belangrijkste schakel van de noordelijke tangent in het autowegen-net rond Maastricht (fig. 1). Wanneer einde dit jaar deze brug en de aansluitende wegen totstand zijn gebracht, is er een directe verbinding ontstaan tussen de autoweg E9 en denoordelijke singels rond de binnenstad. Het is debedoeling de verbinding in een laterstadiumin oostelijke richting uit te breiden.De bestaande bruggen van Maastricht verwerken dagelijks 75 000 motorvoertuigen. In despitsuren wordt de capaciteit van de Maas-kruisende verbindingen duidelijk overschreden,hetgeen gepaard kan gaan met lange wachttijden. Het belang van de Noorderbrug als oplos-sing voor de herhaaldelijk optredende ongewenste verkeerssituaties wordt dan ook alge-meen erkend.De kosten van het totale werk bedragen 115 miljoen gulden. Daarvan wordt 65 miljoen guldenbesteed aan de uitvoering van de rivierkruising, de aanbruggen en de aansluitende infrastruc-tuur. Verder is 50 miljoen gulden nodig voor de bouw van een spoorwegviaduct, de aanpas-sing van het verloop van kabels en leidingen, en voor grondverwerving, voorbereiding entoezicht.Het globale ontwerp van de noordelijke Maasoeververbinding werd gemaakt door de dienstOpenbare Werken van Maastricht. De uitwerking tot definitief ontwerp, alsmede de directie-voering werd toevertrouwd aan de Projectgroep Noorderbrug Maastricht (PNM), een samen-werkingsverband van een aantal ingenieursbureaus: Haskoning (Nijmegen), BVN (Den Haag),Jongen-Laura (Maastricht) en IGF (Maastricht).De uitvoering van het hoofdbestek is in handen van de Combinatie Noorderbrug, waarindeelnemen: HBW (Gouda)., Aannemersbedrijf Cremers (Maastricht), Foeckerts Bouwbedrij-ven (Heerlen) en Lieben Wegenbouw (Maastricht).De infrastructuurten behoeve van het Noorderbrugproject vertegenwoordigt een niet onaan-zienlijk gedeelte van de totale uitvoeringskosten (tabel 1). Dit werk omvat het grondwerk,de riolering, de toeleidende wegen en de bouw van in het trac? voorkomende kruispuntenvoor gemotoriseerd verkeer, fietsers en voetgangers. De situatie is extra gecompliceerddoor het feit dat het trac? op veel plaatsen over particulier terrein loopt. De uitvoering vanbelangrijke kabel- en leidingwerken als afzonderlijke contracten, moest - mede in verbandmet het omleggen van bestaande wegen en de aanleg van nieuwe wegen en kruispunten ..in een apart werkschema op dit hoofdproject worden afgestemd.De plaatskeuze van de steunpunten hing ook ten nauwste samen met de bestaande infra-structurele situatie. De toeleiding op de westelijke oever moest achtereenvolgens een straat,een kanaal, opnieuw een straat, twee spoorlijnen en het industrieterrein van de KoninklijkeNederlandse Papierfabriek kruisen. Aangezien het genoemde industrieterrein niet in twee?nmocht wordengesplitst, werd deze toeleiding geheel als brug op pijlers ontworpen. De plaatsvan de pijlers in de Maas was bepaald door eisen van Rijkswaterstaat.De heersende randvoorwaarden maakten de plaatskeuze van steunpunten uiterst moeilijk.Een bevredigende oplossing werd gevonden door voor de aanbruggen op de westelijkeMaasoever te kiezen voor een overspanningslengte van ca. 68 m. Op de oostelijke oeverkon met kleinere overspanningen worden volstaan.onderbouwbovenbouwoverigebetonwerkeninfrastructuuralgemenebouwplaats-kostenstelpostentotaalf 6200000f 21 400000f 1 500000f 7600000f 11 500000f 6300000f 54500000f 300f 12002. Geohydrologie en wijze van funderenHet trac? van de nieuwe brug ligt in een geologisch gezien overzichtelijk en regelmatiggelaagd grond- en gesteentepakket (fig. 2). Afgezien van door de mens gemaakte verstorin-gen in de vorm van metersdiepe kanalen, vestingwerken, putten, kademuren enz., bestaatde ondergrond tot een diepte van 4 m onder maaiveld uit jonge riviersedimenten (zandigeleem- en kleilagen). Onder deze voor funderingsdoeleinden minder geschikte grondlaag,bevindt zich het zgn. Laagterras van de Maas, dat uit zand en grind bestaat. De dikte isglobaal 8 ? 9 meter en het pakket is zeer geschikt voor funderingen. De basis van dit Laag"terras ligt op een vrijwel horizontaal niveau van 36 m + NAP. Kenmerkend voor dit zand-grind-pakket zijn een wisselende korrelstructuur, korrelvorm enpakkingsdichtheid.ln hogere zonesworden herhaaldelijk sterk klei"fge lagen met uiteenlopende diktes aangetroffen, welke inslui-Cement XXXVI (1984) nr. 4 2052Geologisch profieltingen in funderings-technisch opzicht verradelijk zijn. Gezien deze onzekerheden was hetvan groot belang de zand-grindlagen met druk- of heisonderingen over enkele meters teverkennen.conusweerstand in MN/m25 1047.500.35.000.3Sondering casing-boorpaal15Tot grotere diepten wordt het zand-grindpakket gevolgd door mergel met een aanzienlijk20 vari?rende sterkte, waarbij zeer vaste zones worden afgewisseld door matig vaste lagen.grijpers kunnen worden losgewerkt.De verschillen in vastheid zijn ook duidelijk merkbaar aan het gedrag en de voortgang vanbijvoorbeeld het heiendinbrengen van stalen profielen of damwanden.De gemiddelde grondwaterstand in het brugtrac? ligt op 42 ? 43 m + NAP, ofwel 4 tot 5 monder maaiveld.Gezien de zeer hoge steunpuntsbelastingen en de gev?eligheid van de constructie voorzettingsverschillen, moeten de belastingen - ook die van de hulpconstructies voor het dragenvan de bekisting ~ consequent naar de zeer draagkrachtige zand-grindlaag worden onder-gebracht (fig. 3). Afhankelijk van de ligging van deze laag ten opzichte van het zgn. construc"tieve aanlegniveau, is zowel een fundering op palen, als een fundering op staal of met vuIbe-ton uitgevoerd.Voor de paalfundering is de open casing-boorpaal toegepast. Hierbij wordt een stalen buisin de grond gebracht door inwendig uitpulsen van de grond waardoor de buis zakt als gevolgvan het eigen gewicht. Tijdens het leegpulsen wordt de waterstand in de buis steeds minstensgelijk gehouden aan de potentiaal van het grondwater.Voordeel van deze methode is dat de uitkomende grond kan worden ge?nspecteerd. Ookkunnen de veel voorkomende grove obstakels worden verwijderd, terwijl tevens kan wordennagegaan of de palen voldoende diep in de zuivere en dichtgepakte zand-grindlagen zijngeplaatst. Als de buis op diepte is, wordt het boorzool opgeschoond en de wapeningskortingebracht. Na het vullen van de buis met beton wordt deze met op- en neergaandebewegingen of vibrerend getrokken.Gezien de te passeren en te verwijderen obstakels (metselwerk, beton e.d.) alsmede degrootte van de op te nemen belastingen, zijn palen met diameters van 800, 1000 en 1200mm toegepast.De beide rivierpijlers zijn rechtstreeks op de mergelplaatgefundeerd, doormiddel van onder-waterbeton.3. Onderbouw3.1 FundatieplaatDe fundatie van een brug meteen ondersteuning op pijlers kenmerkt zich door de geconcen"treerde verticale belasting. In het ontwerp van de Noorderbrug wordt dit effect nog vergrootdoordat de bovenbouw uit ??n tweecellige kokerligger bestaat. De belasting wordt nog veelslankheid..tT =-fi-11.03\\111\.~ I~. _ pa~n Qt~ A" tf!~ ~!Z! '--- ~-\0 - J!... - - palen ot"" B:1' ploat ;Y,1;1131\I1,\II1 ~I'--I :--C-I11II1~1.64---760 kN19000 kN4a-bKrachtswerking in middenpijler; invloedvan de slankheid op de dwarskrachtCementXXXVI (1984) nr. 4 206?meer dan bij een ontwerp met twee vrij van elkaar gelegen kokerliggers, op een zeer kleinoppervlak geconcentreerd. Het overbrengen en verdelen van de belasting wordt bepaalddoor de stijfheid en de sterkte van de fundatieplaat in relatie tot het draagvermogen en deelasticiteit van de palen.Het bij een paalfundering bewust begrenzen van de spreiding is alleen mogelijk als de fun-deringselementen een groot draagvermogen hebben en zonder verlies aan draagvermogendicht bij elkaar kunnen worden geplaatst. Bij een fundering op staal is de mate van spreidingdirect afhankelijk van het toelaatbare draagvermogen van de ondergrond. Voor deze lokatieis er geen of weinig verschil in spreiding ten opzichte van een paalfundering door het hogetoelaatbare draagvermogen van de ondergrond, ter grootte van 0,5 ? 0,7 MN/m2?Om de geconcentreerde belasting van ? 19000 kN uit een pijler zo direct mogelijk over tebrengen, is gekozen voor een funderingselement meteen zo groot mogelijk draagvermogenen een zo rechtstreeks mogelijke belastingsafdracht in defundatieplaat (fig. 4). Daardoorontstaat een gedrongen constructie, dat wil zeggen een constructie met een kleine slankheid.Het is deze verhouding tussen de maat waarover de belasting moet worden gespreid en denuttige hoogte van de doorsnede, die bepaalt of de belasting door normaalkrachtwerkingof door buiging zal worden overgebracht. Het theoretisch nul stellen van deze slankheid,dooralleen een zwaarfunderingselement direct onder de pijlerte plaatsen, is bij pijlerbruggenniet juist, doordat op de pijler niet alleen een hoge verticale belasting werkt maar ook eenhorizontale belasting, die boven op de pijler aangrijpt en ongeveer 4% van de verticalebelasting bedraagt.Weliswaar zou men voor de verticale belasting de meest rechtstreekse krachtsoverdrachthebben, maar voor de horizontale belasting zou men het funderingselement op zuivere bui-ging belasten. Het is dus de combinatie van krachten, die dwingt om de afdracht zodanigte laten plaatsvinden, dat de hoge verticale belasting zo rechtstreeks mogelijk wordt opge-nomen zonder dat dit gepaard gaat met verlies aan stabiliteit. Deze ontwerpgedachte is inde fundering verwerkt door uit te gaan van meerdere funderingselementen met een relatiefgroot draagvermogen en ook door deze elementen voor een deel direct onder de pijler teplaatsen. De slankheid is zodanig klein gehouden dat de invloed van buiging en dus groterevervorming in de plaat verwaarloosd kan worden. De stabiliteit wordt gewaarborgd door demeer naar buiten geplaatste palen. Verder wordt op deze manier voorkomen dat de veiligheidvan het deel van de brugconstructie dat op de pijler rust en de pijler zelf, wordt bepaalddoor slechts ??n of twee funderingselementen,3.2 FunderingDe keuze van de fundering wordt bepaald door de wens de spreiding te beperken en deligging van de draagkrachtige laag. Bij een paalfundering behoort een lengte/diameter-ver-houding van ten minste 1O. Bij een kleinere verhouding verschuift hetkarakter van dekrachts-werking, doordat de schuifspanningen in de grond zich niet volledig kunnen ontwikkelenvan paal naar poer. Dit betekent een verlaging van de toelaatbare spanningen onder hetfunderingselement. Deze reductie wordt nog vergroot als er niet voldoende bovenbelastingaanwezig is of als de relatief korte palen onder de grondwaterspiegel staan.Bij dit ontwerp is gekozen voor een tussenvorm met een lid-verhouding van ten minste 6.De relatie tussen de lid-verhouding en de toelaatbare puntspanning, berekend volgens Ca-quot, is uitgezet in figuur 5. Een verkleining van de lid-verhouding van 10 naar 6 betekenteen verlies aan draagvermogen van 35 ? 40%. Deze gedrongen palen zijn uitgevoerd alscasing-boorpaal in de betonkwaliteit B 22,5.Een nog kleinere lid-verhouding dwingt tot het toepassen van een ander type fundering.Anders wat type betreft, niet of nauwelijks afwijkend ten aanzien van het zettingsgedrag.Door enerzijds het statisch onbepaalde karakter van de bovenbouw en anderzijds de groteoverspanningen die de gevoeligheid voor steunpuntszettingen verkleinen, is gestreefd naareen zo gelijk mogelijk zettingsgedrag. Dit uitgangspunt en de behoefte om zoveel mogelijkuit te komen met eenzelfde maat voor de bekisting, heeft geresulteerd in een plaat van 5,50x 21,50 m2?OOOmmOOmmOOmmpaaldiameterBOOmmI/" ?/.,,/'....."015/'// VI~VVI,~~?1iPALENPATROON Ai@ @ @\~I I1@ @ @jI 6900IPALENPATROON B IBESTEKIti@ @ @fItI '0 IIw @ @i10I 6900I4 4,8 5 6 7 7,28 9 paallengte in mSa-cToelaatbare spanningen onder de paalvoetDe funderingsplaten zijn, voor zover de onderzijde boven het grondwater ligt, direct op devaste zand-grindlagen gefundeerd. Waar deze onder het grondwater liggen is gekozen vooreen uitvulling met onderwaterbeton.Cement XXXVI (1984) nr. 4 2076a-bOpbouw rivierpijlersa. volgens bestekb. zoals uitgevoerd3x 1814 kN/mlrivierbo ein,on e\IfQ nd"on erW'Q er e onstalen damwandmer elroutankerslvirnonvullineWQ endon erwa erbe onstalen damwandiner el3>!l-0---1~.6~0*-.J:17~50~_'~_ __'4!Q!02~5_~~.l-1J:!17~50L-...j~~65~0t-_2'30QQO>!l-o_ _..I.'~....!19'l75?.-_WII~20QQ..0II53251700011675I~27350ZUIDELIJKEMEETLIJNo~1_ _~_-----~ -"!"7~OO"-- ~~__--~-119a-cDwarsdoorsneden kokera =aanbruggen, as 1 tiro 4 (zie fig. 8)b = aanbruggen, overige delenc = rivieroverspanninglommen. Bij de Noorderbrug is gekozen voor hulpkolommen die de kraagarm alleen aan derivierzijde ondersteUl:Jen. Hiermee wordt bereikt dat alleen de krachten volgend uit het onba-lansmoment op de h?'lpkolom werken, wat tot een lagere belasting van de hulpkolom leidt.Ter illustratie hiervan is een kraagarm getekend in figuur 11. Het gewicht ter plaatse van dedoorsneden is:in doorsnede 1: 433 kN/m; in doorsnede 2: 681 kN/m; in doorsnede 3: 785 kNim.Als wordt aangenomen dat het gewicht volgens een paraboolfunctie over de kraagarm va-rieert, zijn de reacties de volgende.Bij hulpkolommen aan weerszijden van de pijler:op de pijler 681 x 13,70 + 1/3 (785 - 681) x 13,70 = 9805 kN;op de hulpkolom 433 x 52,35 + 1/3 (681 - 433) x 52,35 = 26995 kNoBij hulpkolommen aan ??n zijde:op de pijler 63795kN;op de hulpkolom 433 x 3,6 x (52,35 + 6,85 - 1,80) : 5 = 17895 kNoBij deze methode is het noodzakelijk dat het onbalansmoment altijd dezelfde kant op werkt.Bij het bepalen van dit onbalansmoment moet naast het eigen gewicht rekening wordengehouden met maatafwijkingen, toevallige belastingen en variaties in windbelasting van debeide kraagarmen. Ook calamiteiten moeten in rekeningworden gebracht, zoals het afvallenvan een uitbouwwagen. Bij deze brug kan door dit soort calamiteiten het onbalansmomentomslaan. Om hiertegen toch de noodzakelijke veiligheid te hebben, zijn ook aan de landzijdehulpkolommen geplaatst. Tussen deze hulpkolommen en de kraagarm is een 10 mm diklaagje schuimplastic (aveolite) aangebracht. In alle gevallen wordt op deze manier bereiktdat de kraagarm aan de rivierzijde op de pijler en de hulpkolommen rust en bij calamiteitenmogelijkerwijze op de pijler en de kolommen aan de landzijde, maar nooit op alle tegelijk.4.3 AanbruggenDe aanbruggen worden ter plaatse gestort, veld voor veld, waarbij de stortvoeg op een vierdevan de overspanning ligt. De koker wordt in drie fasen gestort. Op de steiger worden achter-Cement XXXVI (1984) nr. 4 210DOORSNEDE G - GDOORSNEDE H-?HOOORSNEDE J-JDOORSNEDE K?K, ,1=JL+~-==iDOORSNEDE F?F1>10Westelijke aanbruggen ter plaatse van deaansluitingen, met op- en afritteneenvolgens de vloer, de wanden en het dek (zonder uitkragingen) gestort. Vervolgens wordtde koker, nog steeds zonder uitkragingen, gedeeltelijk voorgespannen, het steigerwerk ende bekisting verwijderd, de vleugels gestort en de koker volledig afgespannen. Het voordeelvan deze methode isdat het gewicht van de vleugels (65 kN/m brug) niet door het steigerwerkbehoeft te worden gedragen. Wel is het noodzakelijk de voorspanning in fasen aan te bren-gen. De eerste voorspanfase is zodanig dat boven de steunpunten in de bovenvezel eenspanning nul heerst. Na het aanstorten van de vleugels wordt de resterende voorspanningaangebracht. Hiermee wordt bereikt dat ter plaatse van het steunpunt, in het dek tussen delijven en in de uitkragingen dezelfde spanning heerst, zodat bij het belasten van de bruggeen trekspanning in de vleugels ontstaat.Uit het ontwerp volgt dat boven het steunpunt meer voorspanning vereist is dan in hetveldmidden. Gekozen is daarom voor het volgende kabelverloop (fig. 12):11Rivieruitkraging met onbalansconstructie52350I,11.?1?1111 I ! I I52350! 1 ! ! j Ij I 111e fase:kabels X die over de gehele brug doorlopen en bij de stortvoegen worden gekoppeld;kabels A die lopen van circa een vierde veldlengte voor een steunpunt tot de stortvoeg achterhet volgende steunpunt;2e fase:kabels B die in hoofdzaak hetzelfde kabelverloop hebben als de kabels A.I 9,25L I12Principe langsvoorspanning in deaanbruggenCement XXXVI (1984) nr. 4~.~~=-~~~~~~~~I I BOUWRIC~ING D Ije FASE VOORSPANNING: X?KA8ELS (OOORGEK~ELOI eenzijdig spamen opde slorlnoodA(AA}-KABELS2e FA5E VOORSR'lNNiNG:5mBI-KABELS eenzijdig SpOMenOP consoleinl?lker2114.4 OpritDe oprit is een over 320 graden rondlopende tweecellige koker. Aan de bovenzijde is deoprit via een tandconstructie opgelegd op een uitkragend gedeelte van de aanbrug. Omdathet voet- en fietspad aan de binnenbocht liggen, zou door de kleine straal van de oprit eente steile helling ontstaan. De oprit is daarom in lengterichting over een gedeelte in twee delenverdeeld. Aan het binnenbochtgedeelte is een flauwere helling gegeven. Dit resulteertin eentweedeling van het landhoofd met een verschil in hoogte.Door de sterke kromming ontstaan onder invloed van belasting, temperatuur, voorspanning,krimp en kruip, horizontale verplaatsingen loodrecht op de as van de oprit. Daar dit terplaatse van de voegovergangsconstructies tot ontoelaatbare verschuivingen zou kunnenleiden, zijn hier opleggingen met een in dwarsrichting geblokkeerde verplaatsing toegepast.4.5 AfritDe afrit is een ??ncellige koker. De constructie is gelijkvormig aan die van de oprit.5. Uitvoeringsaspecten5.1 Ondersteuning van de aanbruggenUitgangspunten voor de keuze van de ondersteuningsconstructie van de aanbruggen zijnde volgende:1. de bovenbouw wordt in drie fasen gestort, namelijk de vloer, de wanden met het dek en devleugels;2. de ondersteuning van de bekisting moet in verband met de slechte grondgesteldheid wordengefundeerd op casing-boorpalen;3. de ondersteuning, gemaakt voor twee velden, moet passen in een cyclus van zes weken;4. een zo laag mogelijke kostprijs.Er is voor zo'n ondersteuningsconstructie een scala van mogelijkheden, vari?rend van spe-ciaal ontworpen staalconstructies tot de inzet van standaard ondersteuningssystemen opeen veld van balkijzer. Bij de keuze van de ondersteuningsconstructie moet tevens rekeningworden gehouden met de geringe stijfheid van de bodemplaat van de kokers. Hierdoor moetde ondersteuning onder de wanden worden geconcentreerd.Na het vergelijken en optimaliseren van de diverse systemen, is ge.kozen voor een ondersteu"ning vaneen op de markt aanwezig steigersysteem met zware pootbelasting. Deze onder-steuning is geplaatst op een raamwerk van balkijzer dat zelf op een boorpalenfundering ligt.De boorpalen, geplaatst in series van twee, op een stramien van ? 6 m hebben een diametervan 600 mm en een toelaatbare belasting van circa 1200 kNoOm te voorkomen dat een dure steigerconstructie(met zijn noodzakelijke paalfundering)moet worden gebruikt voor een betrekkelijk lichtevleugelconstructie, is besloten deze vleu-gels pas in een later stadium aan de koker te storten.De lengte van de aanbrug is verdeeld in elf stortmoten waarbij de verticale stortvoeg voorbijhet steunpunt ligt op ongeveer 1/4 van de overspanning. De lengte van de stortmoot ishiermee gelijk aan de overspanning namelijk ca. 68 m. Door het pas later aanbrengen vande uitkragingen wordt de koker slechts gedeeltelijk voorgespannen. Het gevolg is, dat hetbeton niet voldoende loskomt van de ondersteuning waardoor moeilijkheden ontstaan bijhet verwijderen van de steigerconstructie. Geprobeerd is om eerst met een bijzondere fase-ring de steigers te verwijderen. Dit leidde echter niet tot het gewenste resultaat.Aanzet opritOprit in uitvoeringCement XXXVI (1984) nr. 4 212Uiteindelijk is gekozen voor een methode waarbij eerst een aantal steigerwerken in de buurtvan de steunpunten zijn verwijderd. De steigers in het midden van de overspanning wordendan weliswaar zeer hoog belast, maar kunnen met behulp van mechanische wiggen of zand-potten worden gelost, wanneer deze gelijktijdig worden bediend. Bij deze methode blijvende spanningen in de koker binnen de toelaatbare grenzen.5.2 Bekisting van de aanbruggenDe vloerbekisting is uitgevoerd met grote bekistingsschotten van 10 x 4,5 m2, waartusseneen ruimte van circa 1,5 m wordt opgevuld met passchotten, die tevens de mogelijkheidbieden om alle krommingen van het alignement te volgen.Het wanden/dek-stort wordt aan de binnenzijde bekist met een verrijdbare tunnelbekisting.Deze bestaat per koker uit twee helften, elk in mootlengten van ca. 4 m. Voor de buitenzijdenvan de wanden zijn eveneens geprefabriceerde bekistingen toegepast met een mootlengtevan 4 m. De verbinding gebeurt met stalen strips, breed 20 mmoVoor het later aanstorten van de uitkragingen zijn twee speciale zgn. vleugelwagens gecon-strueerd met een stalen bekisting. Devleugels worden gestort met een mootlengte van 15 m.Maatgevend voor de dimensionering is de noodzakelijke stijfheid van de bekisting.Veel aandacht is besteed aan de betonsamenstelling en denabehandeling, omdat het stortenvan de verhoudingsgewijs lichte vleugels aan de starre kokerconstructie gemakkelijk totscheurvorming aanleiding geeft. Na het verharden kan de dwarsvoorspanning worden aan-gebracht.5.3 Fundering van de hoofdoverspanningVoor de fundering van de pijlers van de hoofdoverspanning is een alternatief voorgesteld,waarbij het onderwaterbeton en de daarop geconstrueerde gewapend-betonplaat wordtvervangen door gewapend onderwaterbeton. Op deze wijze kan de dikte van de gewapendebetonsloofbij het onderwaterbeton worden betrokken, zodat evenwicht met de opwaartsedruk wordt bereikt en er geen groutankers nodig zijn.De wapening is bevestigd aan vormvaste ruimtelijke vakwerken waaraan tevens de stekein-den voor de pijlers zijn gesteld. De vakwerken worden vastgezet in de damwandkuip waarbijde hulp van een duiker onontbeerlijk is. Het onderwaterbeton is gestort met behulp van eenbetonpomp. Tijdens het verharden is het temperatuurverloop gemeten; de hoogst gemetentemperatuur bedroeg 48?C (fig. 13).vrijdoo2-7-'82nr!,: ca.2oom onder brtonoppervlak5, ca. WOm onder beh;n0wervlakb., ca {lJ.Om onderbelonoppervlakpositie thermokoppelsnr,l co mOm onder betonoppervlak2. Ctl. lOOmonderbetonoppervlak3: ca. Q40mondetbetonoppervlokas pijler l'II-1:JE Irichtirgstai88
Reacties