NIEUWE WEGENter verbetering van deBETONKWALITEIT(II)door Dr R. A. J. Bosschart, DelftDe beginpunten van het onderzoekInleidingIn het eerste deel werd de vraagstelling geformuleerd, van ge-heel theoretisch standpunt uit gezien, en werd beweerd, datmijn vroegere artikelen pogingen waren om een aantal ,,heiligehuisjes" om te gooien, zodat de weg voor een nieuwe ontwikke-ling vrij zou komen.In deze artikelen zelf kwam echter weinig naar voren hoe sterkhun onderling verband was; dat kon ook niet, want mijzelf is ditonderlinge verband pas geleidelijk duidelijker voor ogen komente staan.In het onderstaande wordt dus overwegend het logische ver-band tussen de verschillende onderwerpen naar voren gebrachtom het geheel beter te kunnen overzien.I. De formules voor de berekening van de kubendruksterkteBeschouwen wij de verschillende formules voor de berekeningvan de cylinder- of de kubendruksterkte, zoals Zwolsman (I)die citeert:volgens Abramsin gunstige omstandigheden : d = 980/7w................................. Iin ongunstige omstandigheden: d = 980/9w..............................2volgens G rafin gunstige omstandigheden : d = Ncd/4w2................................ 3in ongunstige omstandigheden : d = Ncd/8w2......................... 4In deze formules betekent:d = cylinderdruksterkte na 28 dagen (= ca 85% van d)ld = kubendruksterkte na 28 dagen (ribbe 20 cm);w = water-cementfactor;Ncd = normendruksterkte van de gebruikte cementsoort;s = gewichtsaandeel van het zand in de toeslag;p = gewichtsaandeel van het grind in de toeslag;Fm = fijnheidsmodulus van het toeslagmengsel;Fi = de ideale fijnheidsmodulus volgens Abrams i.v.m. degrofste korrel;ti = gemiddelde temperatuur op de i-de dag na het vormen;Q = een factor, waarin verdisconteerd wordt, of de omstan-digheden gedurende het verharden zeer gunstig waren(Q = I) of zeer ongunstig, bijv. door uitdrogen (Q = 0,75).Allereerst valt aan deze formules op, dat men niet zeker schijntte zijn,of men bij voorkeur een cylinder dan wel een kubus als proef-stuk moet nemen,of men w als exponent dan wel als deler moet inzetten enof men de zahd-grind-verhouding door de gewichtsverhoudingens en dan wel door de fijnheidsmodulus Fm moet kenmerken.De ideale fijnheidsmodulus F,? is vrijwel geheel empirisch bepaald,en voor de bijbehorende ideale zeefkromme bestaan een grootaantal voorschriften (Fuller, Bolemey e.a.), die ook maarten dele beredeneerd zijn.Het is ook eigenlijk een raadsel, hoe men zich het verband tussende verschillende ongelijksoortige grootheden in de formulesmoet voorstellen.Nu is dat niet van belang, zolang men zulk een formule alleengebruikt binnen het gebied, waarvoor zij is getoetst; zelfs mageen empirische formule ook wel ge?xtrapoleerd worden voorgevallen die een eindje buiten het bekende gebied liggen. Hoeverder men extrapoleert des te onzekerder wordt echter dejuistheid van de uitkomst.Men kan evenwel niet extrapoleren op gevallen, die zich sprongs-gewijze onderscheiden van het bekende gebied, bijv. op gevallen,waarbij men een van de bestanddelen heeft vervangen of eennieuw bestanddeel heeft toegevoegd. Om daar iets over te kunnenvoorspellen, is het noodzakelijk een logisch verband te kennen.Vanaf het ogenblik, waarop het mij toescheen dat ik op ??nonderdeel een logisch verband had opgespoord, heb ik dit danook stapsgewijze verder vervolgd.2. Het oppervlak van de toeslagdeeltjesMen eist, dat Fm zoveel mogelijk gelijk moet zijn aan Fi en dat zogoed mogelijk moet worden voldaan aan een ideale zeefkromme.Deze eisen vormen een practisch compromis tussen twee voorronde deeltjes enigszins tegenstrijdige eisen:zo goed mogelijke benadering van de dichtste pakking (kleinecementholten) eneen zo klein mogelijk oppervlak van alle deeltjes tezamen (kleinvoeg-oppervlak).Voor houtmeel, kurkpoeder of zaagsel als toeslag kan men echtergeen zeefkromme of fijnheidsmodulus in de bedoelde betekenisbepalen en vraagt men zich ook af, wat men zich onder de,,dichtste" pakking zou moeten voorstellen.In deze verlegenheid (2) trachtte ik mij te redden door een ,,be-vochtigingsfactor b" te bepalen, namelijk de hoeveelheid waterdie nodig is om het materiaal op een bepaalde wijze vormbaar temaken. In de hoop, dat ik daaruit tenminste zou kunnen voor-spellen hoeveel water het mengsel ter verwerking nodig zouhebben en dus met welke w.c.f. men zou moeten werken.De proeven gaven mij meer gelijk dan ik gehoopt had: de factorb bleek niet alleen te doen, wat er van hem gevraagd werd, maarbleek te voldoen aan de beide eisen, die men aan Fm stelt: de bmvan een mengsel kan additief uit de bi van elk van de bestanddelenberekend worden en de formule voor d geldt ook over een ruimgebied, wanneer men Fm\Fi vervangt door A/bm.In de nieuwe formule, analoog aan die van Zwolsman:is Ncd ? eigenlijk een nieuwe constante voor een bepaaldecementsoort.Het merkwaardige is nu, dat b vrijwel zeker alleen een maatstafis voor de grootte van het oppervlak van de toeslagdeeltjes enniets te maken heeft met de mechanische sterkte of de elastici-teit van deze deeltjes. Desondanks bleek (2) de sterkteformulemerkwaardig goed bruikbaar.Het is dus geen toeval, dat in de formule 6 ook alleen de zeeffijn-heid voorkwam; zolang er uitsluitend sprake was van zand engrind als toeslag, zou men kunnen denken, dat de mechanischeeigenschappen van de toeslag eigenlijk verrekend zijn in Ncd,die ook aan een mengsel met zand wordt bepaald, maar dan zouvoor een mengsel houtmeel een geheel andere waarde van Ncdmoeten gelden.Uit het feit, dat de formule geldig bleef met dezelfde waarde voorNcd en met dezelfde constanten, voor zand en voor houtmeel,moet men wel concluderen, dat er practisch geen verband bestaattussen de hardheid en/of de mechanische sterkte van de toeslag-deeltjes en de sterkte van het beton, welke overwegend bepaaldwordt door het oppervlak van de toeslagdeeltjes.Deze conclusie is wel erg kras, maar zij zal ons helpen na te gaan,in welke gevallen de eigen mechanische eigenschappen van detoeslag weer wel om de hoek komen kijken.Cement 4 (1952) Nr 25-24 3933. De oppervlaktespanningDeze conclusie doordenkend tot een grensgeval komt men totde vraag : Hoe gedragen zich luchtbellen in het beton ? Die hebbenimmers helemaal geen hardheid of mechanische eigenschappen.Wel is het dan nodig te letten op de verschijnselen, die samen-hangen met de oppervlaktespanning, door deze oppervlakte-spanning doelbewust te veranderen. Dit doet men door het toe-passen van air-hulpstoffen, zoals ik destijds nader heb toegelicht (3).Reeds in 1940 heeft Tremmel (4) van het in Duitsland ontwik-kelde air-hulpmiddel Betonplast geconstateerd, dat het enerzijdsd? verwerkingseigenschappen verbeterde door als ,,smeermiddel"te werken, maar dat het bovendien de waterdichtheid van hetbeton verbeterde door de samenhangende pori?n en luchtkanalente veranderen in een netwerk van afgesloten pori?n. Maar nog in1951 meent Vierheller (5), dat dit laatste verschijnsel niets temaken heeft met de beweerde verbeteringen van de waterdicht-heid en de vorstbestendigheid. Blijkbaar was hem niet bekend,dat Kennedy (6) al in 1947 had aangetoond, dat de verbeteringvan de vorstbestendigheid door air-hulpstoffen geheel wegvalt,als men de gevormde luchtbelletjes na het mengen door vacuum-behandeling weer verwijdert. Het zijn dus inderdaad wel debelletjes zelf, die waterdicht en vorstbestendig zijn !Van physisch-chemisch standpunt uit gezien mag men inderdaadvan een zogenaamd capillair-actieve stof drie mogelijke invloedenverwachten: zij kan voorkeur bezitten zich op te hopen in hetgrensvlak van de toeslagdeeltjes (en dan als smeermiddel werken)of in het grensvlak tegen de lucht (schuimmiddel), dan wel vooralde cementdeeltjes verkiezen (dispergeermiddel).Daarnaast bleek nog, dat men de luchtbelletjes inderdaad als,,toeslagkorrels" mag opvatten, zoals de conclusie uit het vorigehoofdstuk al deed vermoeden en dat men de gewoonlijk opge-merkte verlaging van de druksterkte door air-hulpstoffen kantoeschrijven aan het ,,verhoogde gehalte aan fijne toeslag"; datkan men dus voorkomen door ,,redesign", door corrigeren vande zand-grind-verhoudjng tot de zeefkromme weer gunstig isgeworden, wanneer men in gedachten de luchtbelletjes mee tothet fijnste zand rekent.Voor ons is vooral van belang, dat men hierover een en ander teweten kan komen door de invloed van schuim- en smeermiddelenna te gaan.4. Het bindmiddel: cementbinding en kunststof bindingFormule 7 voor de kubendruksterkte is in feite ontstaan uit eenonderzoek omtrent d? invloed van kunststoftoevoegingen terverbetering van de kubendruksterkte van lichte betonsamen-stellingen (2).De druksterkte van een mengsel, waarin, naast cement, ook eenkunststofemulsie was toegevoegd, bleek uit een optelsom bere-kend te kunnen worden, alsof beide bindmiddelen geheel onaf-hankelijk naast elkaar elk hun aandeel leveren en wel typischieder in eigen vorm:waarin :w = watercementfactor d.i. l/(cementgehalte per kg water);= kunststofgehalte per kg drooggewicht.Voor het eigenaardige feit, dat het cement werkzaam is naar zijngehalte in het water, terwijl de kunststof juist betrokken moetworden op het drooggewicht aan vaste delen, werd volgendeverklaring gegeven:Elk emulsiedeeltje van de kunststof levert bij het drogen eenkitplaats tussen twee toeslagdeeltjes. Het aantal kitplaatsen percm2oppervlak van de deeltjes is gegeven door het kunststof-gehalte per kg toeslag gedeeld door het aantal cm2oppervlakper kg, dus door k/bm.Het cement daarentegen vormt een kristalstructuur in de cement-melk. Men kan zich dit voorstellen als de bouw van een steiger-constructie tussen de toeslagdeeltjes. Het aantal voetpuntenvan de constructie is evenredig aan de cementconcentratie in hetwater, dus omgekeerd evenredig aan de w.c.f.Evenals bij een steiger heeft men echter niet alleen vertikalepijlers nodig, maar evenzeer de horizontale verbindingen, dieaan het geheel pas stijfheid verlenen.Vermindert men de cementconcentratie in het water, dan neemtniet alleen het aantal pijlers af, maar ook het aantal dwarsverbin-dingen per cm steigerhoogte. Bijgevolg neemt de druksterkteniet af met bm ? w maar met bm ? w2.Door de wijze, waarop de verschillende bindmiddelen werkzaamzijn, te vergelijken, kan men dus een nader inzicht krijgen in hetmechanisme van de binding door cement.5. Is de kubendruksterkte een materiaalconstante ?In het voorgaande schijnt nogal achteloos te zijn omgegaan metde begrippen druksterkte en hechtsterkte.Hoewel de druksterkte meestal als een materiaalconstante wordtbeschouwd, weet men toch echter ook al heel lang, dat zij af-hankelijk is van de maat van de kubus, waaraan zij werd bepaalden dat de cylinderdruksterkte weer een andere waarde bezit, zo-als ook in hoofdstuk I aangegeven.De gemeten grootheid is dus zeker geen echte materiaalcon-stante. Zoals Prof. Gaede in een bespreking (8) constateert,hebben grotere proefstukken om onverklaarbare redenen steedseen geringere druksterkte dan kleine. Zowel Gaedes beschou-wingen als de statistische berekeningen van Wei buil (9),waarop zijn betoog steunt, gaan uit van de grondregel, dat eenketting slechts zo sterk is als haar zwakste schakel. Zoals een draadbreekt op de zwakste plaats, zou ook een betonkubus breken opde plaats, waar het eerst de lokale drukspanning groter wordtdan de lokale druksterkte.Mijn twijfel aan de juistheid van deze veronderstelling deed mijvragen, hoe de breuk eigenlijk verloopt en leidde ertoe, dat ikenige voorlopige aannamen omtrent het breukverschijnsel formu-leerde (10). Voor een geval van geleidelijk verlopende schomme-lingen in de lokale druksterkte bleek men op grond van dezeaannamen een breukvlak te moeten voorspellen, zoals de erva-ring dit inderdaad kent, maar dat zeker niet door de plaats vande geringste druksterkte verloopt.De kubendruksterkte is dus waarschijnlijk niet identiek met of zelfsmaar evenredig aan de gezochte materiaalconstante, die men ge-woonlijk de druksterkte van het cement noemt. Zij wordt medebepaald door de schommelingen in de materiaaleigenschappen,Derhalve stelde ik voor een onderscheid te maken tussen de be-grippen ,,materiaalsterkte", een materiaaleigenschap, en de,,struct?urst?rkte", die van de afmetingen van het proefstukafhangt, omdat zij afhangt van de schommelingen van de materi-aalsterkte binnen dat proefstuk.6. Het verloop van de druksterkte in het groot en in hetkleinHoewel het voorgaande dus een aanwijzing gaf omtrent de oor-zaak van een breuk, kan het ons toch niet helpen om te vinden,of de breuk nu in het cement of in het grensvlak tussen grind encement optreedt, want dit grensvlak is een discontinu?teit, eenplotselinge overgang, en de verschijnselen in een discontinu?teitkunnen nooit verklaard worden uit de eigenschappen van de beidematerialen links en rechts ervan.Hoe kleiner men echter het proefstuk kiest, des te groter zal deinvloed van de toevallige ligging van de grensvlakken tussengrind en cement op de uitkomst worden; des te meer nadert mendus tot de plaatselijke materiaalconstante ,,materiaalsterkte".De metingen met de betonproefhamer aan airbeton en aan ge-woon beton, die de Bouwdirectie van de N.S. liet uitvoeren (II)toonden in dit opzicht een typisch verschil: de metingen aan hetairbeton bleken statistisch (10) voornamelijk te schommelenwegens de schommelende kans een grindkorrel meer of minderdirect te treffen, terwijl de metingen aan gewoon beton boven-dien nog andere schommelingen vertoonden.De metingen met de proefhamer zijn dus niet alleen bruikbaarom te tonen, of het beton van het bouwwerk identiek is met datvan de proefkuben, maar ook om na te gaan hoe de druksterktevan de kuben be?nvloed wordt door de lokale schommelingen inde materiaaleigenschappen. Zij geven een meer gedetailleerdmikro-beeld van de sterkte, ook al is in het voorgaande noggeenszins beweerd, dat de terugslagmeting met de betonproef-hamer een ,,Ersatz" is voor de druksterktemeting.7. Elasticiteit, hardheid en druksterkteNiet alleen kan men vragen, of de terugslagmetingen wel goedkloppen met de kubendruksterkte, maar men mag zelfs met even-veel recht vragen: of de kubendruksterkte wel klopt met deterugslagmetingen. Hetzelfde geldt ook voor de slaghamerme-tingen volgens Einbeck of Frank, waarbij niet de terugkaat-sing van de hamer, maar de grootte van de achtergelaten indrukwordt gemeten.Vandaar dat ik de vraag ter discussie bracht (12), welke betekenismen aan elk van deze methoden moet hechten. Er bleken dandrie dingen te zijn, die men kan proberen te meten, wanneereen kogel in het materiaal wordt gedrukt: men kan meten totwelke grootste diepte de kogel indringt, of hoe zij terugveert,of welke indruk zij achterlaat.In het eerste geval meet men in principe een schijnbare elastici-teitsmodulus; in het tweede geval voert men een terugslag-meting uit en in het derde geval voert men een hardheidsmetingvolgens het principe van Brinell uit.394 Cement 4 (1952) Nr 23-24Van elk van deze drie methoden is bekend, dat zij correlatievertoont met de druksterkte, maar bij nadere vergelijkingmeen ik te mogen constateren, dat de terugslagmeting de nauwstecorrelatie met de kubendruksterkte vertoont.Aangezien de kubensterkte echter zelf geen materiaalconstanteis, ligt het voor de hand te proberen, welke correlaties elk vande genoemde grootheden hebben tot de samenstelling. Voorzover mij enkele gegevens bekend zijn, waaruit men ?ets omtrenthet verband van de terugslagwaarde met de samenstelling kanconcluderen, kwam ik tot de overtuiging, dat deze metingen metde betonproefhamer een opmerkelijk scherp verband met desamenstelling laten zien, scherper dan de kubendruksterkte.Er is dus aanleiding te veronderstellen, dat de terugslagmetingeen beter benadering geeft tot de ,,materiaalsterkte" dan dekubendrukproef, welke meer door de ,,structuursterkte" wordtbe?nvloed. Door beide te vergelijken kan men dan ook te wetenkomen, hoe de laatste zich uit de eerste opbouwt. Weet men ditnader, dan zal men pas kunnen berekenen, hoe groot de structuur-sterkte van een bouwonderdeel is.Voorts kan men dan pas nagaan, of een bepaalde verandering inde samenstelling een verbetering geeft in de materiaalsterkte ofalleen in de structuursterkte. Alleen wanneer men weet, hoe deafzonderlijke bestanddelen bijdragen tot de sterkte-eigenschap-pen, kan men doelbewust verbeteringen in die samenstellingaanbrengen en onderscheiden of men verbeteringen in de materi-aal- of in de structuureigenschappen beoogt.Bovenstaande hoofdstukken 3 en 6 zijn voorbeelden van be-schouwingen over invloeden op de mikro-en de makro-struktuur;in de hoofdstukken 2 en 4 werden veranderingen in de samenstel-ling besproken.Bij dit alles lijkt het echter wel, alsof juist al die eigenschappenvan de bestanddelen, waaraan men tot dusverre de grootstebetekenis hechtte, helemaal verwaarloosd werden. Er blijft voormij de verplichting, tenminste een voorbeeld te geven hoe dezeweer hun plaats vinden ?n het tafreel.8. De mechanische eigenschappen van de toeslagdeeltjesDe bruikbaarheid van de bevochtigingsfaktor bm in form. 7 toont,dat de druksterkte van het beton in hoofdzaak beheerst wordtdoor de oppervlakverschijnselen in het beton. Of, anders ge-zegd: voor de breuksterkte van het beton is niet zo zeer vanbelang, hoe de spanningslijnen verlopen in het cement of in hetsteen van de toeslagkorrels, maar is voornamelijk het verloop bijhun doorgang door het grensvlak van betekenis.Wanneer men dit grensvlak als een discontinu?teit beschouwt,zou men de afschuifspanningen kunnen berekenen, als de ver-vormingen van cement en steen bekend waren; stelt men zichde grenslaag echter als een adhesielaag van eindige dikte voor,dan zou men de vervormingen kunnen berekenen, maar dan zouhet juist weer niet mogelijk zijn, de afschuifspanningen correctaan te geven.In ??n bijzonder geval verdwijnen evenwel al deze moeilijkheden:als de elasticiteitsmoduli van de beide materialen gelijk zijn, alshet cement en het steen precies even hard en veerkrachtig zijn;dan verlopen de spanningslijnen alsof het materiaal homogeenware en er geen grensvlakken zijn.In het gewone inhomogene beton treedt de breuk voornamelijkop aan het grensvlak; wanneer dit verdwijnt mag men een hogeresterkte verwachten. Het lijkt echter niet mogelijk een toeslag-stofte vinden, die dezelfde elasticiteitsmodulus heeft als cement,maar overigens de eigenschappen van zand en grind.Een dergelijke sto!f bleek toch voor te komen, namelijk spheru-lite, waarbij zich inderdaad het door mij vroeger (3) voorspeldeverschijnsel voordeed, dat de buigsterkte, meer nog dan dedruksterkte, opvallend toenam, als de elasticiteit van de cement-fase juist gelijk werd aan die van de toeslagdelen (13).Wanneer het mogelijk is bijzonder hoge waarden voor de buig-en druksterkte te vinden tijdens het harden van het cement, danmoet het ook mogelijk zijn, door juiste keuze van de toeslag,bijzonder hoge eindwaarden van de sterkte te bereiken.Ook hier blijken dus, uit de beschouwingen over de mikro-ver-schijnselen in het beton, conclusies te kunnen worden getrokkenover de mogelijke verbeteringen van het beton, waarbij in ditgeval de eigen mechanische eigenschappen van het cement envan de toeslag juist wel een rol spelen.9. Cementkwaliteit en betonkwaliteitDoordat in het voorgaande steeds het cement als een voorgegevenonveranderlijk bestanddeel werd beschouwd en werd gezochtnaar mogelijkheden om de eigenschappen van het beton te ver-beteren, zonder aan die van het cement te tornen, hebben wijal een paar aanwijzingen gevonden omtrent de eigenschappen,die het cement zelf bezit. In hoofdstuk 4 was sprake van de wijze,waarop het cement de verbinding tussen de deeltjes tot standbrengt; onder 7 en 8 kwamen de elasticiteit en de hardheid vancement en toeslag om de hoek kijken.Niet alleen mag men dus zeggen, dat verbetering van de beton-kwaliteit ook mogelijk zal zijn zonder het cement te verbeteren,maar zelfs zal een beter inzicht in het beton een voorwaarde zijnom het cement te kunnen verbeteren: Wanneer men weet, doorwelke factoren de sterkte van het beton wordt beheerst, zal menkunnen aangeven, welke wijzigingen in de cementeigenschappendaarvoor gunstig zouden zijn.Dit is dan weer een opgave voor de cementfabrieken.Litteratuurverwijzingen :1. Zwolsman, Controle op beton tijdens de bouw; UitgaveENCI-CEMIJ no. S, I94I;2. Bosschart, Portlandcement en kunststoffen; CEMENT 2( 1950)-15/16-blz. 303;3. Bosschart, Lucht in beton; CEMENT 3 (l95l)-l/2-blz. 18;4. Tremmel, Erfahrungen mit Betonplast; BAUTENSCHUTZ1940-11-biz. 153;5. Vierheller, Bel?fteter Beton; BETON- u. ST.-BAU 46(l95l)-3-blz. 69;6. Kennedy, Recent developments in concrete durability;J. BOSTON SOC. CIV. ENG. 1947-blz. 236;7. Bosschart, Is scepticisme tegenover air-hulpstof gemoti-veerd?; CEMENT 3 (l95l)-7/8-blz. 142 en 9/10-blz. 177;8. Gaede, Haben gr?szere Betonk?rper eine geringere Festig-keit als kleine? BETON- u. ST.-BAU 46 (l95l)-3-blz. 51 ;9. Wei bull, Statistical theory of the strength of materials;Ing. Vetenskaps Akademien, Handlingar 151, Stockholm 1951;10. Bosschart, Structuursterkte bij ongelijkmatige materiaal-sterkte; CEMENT 4 (1952)-15/16-blz. 284;11. Meijers, Metingen met de betonproefhamer; CEMENT 4(l952)-l5/l6-blz. 280;12. Bosschart, Niet-destructief betononderzoek; CEMENT 4(l952)-l7/l8-blz. 316;13. Bosschart, Spherulite-isolatiebeton; CEMENT 4 (1952)-19/20-blz. 346.Het 25-jarig bestaan van de BetonvereenigingZaterdag 25 November jl. vond te Amsterdam in hetHotel Victoria de in elk opzicht zeer geslaagde her-denking plaats van het 25-jarig bestaan van deBetonvereeniging.In de middaguren gaf de Voorzitter, Prof. J. A.Bakker, een overzicht van de ontwikkeung van deBetonvereeniging in de afgelopen 25 jaren, waarnaProf. Ir . . . weers een interessante voordrachthield onder de titel ,,De betonnen mens en menselijkbeton".Hierna werden, op voorstel van de Vice-voorzitter,Ir C F. van Bergen de heren Prof. J. A. Bakker,Voorzitter en A. van Geluk, Penningmeester, totereleden van de Betonvereeniging benoemd wegenshet vele belangrijke werk, dat zij gedurende velejaren reeds voor de vereniging hebben gedaan.Een druk bezochte receptie besloot het middagpro-gramma, waarna een uiterst geanimeerd diner volg-de, waaraan door meer dan 100 belangstellendenwerd deelgenomen.Bij deze feestelijke herdenking was tevens als gastaanwezig de nestor van de Nederlandse betonwereld,de 85-jarige Dr.-Ing. L. A. Sanders.Cement 4 (1952) Nr 23-24 395
Reacties