foto 10De koepelis gereed.ningen onderworpen. Slechts gedurende de bouwpe-riode werden de segmenten sterk op buiging belast,vooral dan, als zij na het plaatsen tussen trek- endrukring hun eigen gewicht plus windkracht als vrijopgelegde balken moeten dragen. Daar deze toestandslechts van tijdelijke aard was, is voor dit belastings-geval, bij gebruik van betonstaal II volgens de Duitsenormen, een staalspanning van 2 000 kg/cm2toegelatenom daardoor staal te sparen.Het beschreven bouwwerk, dat is uitgevoerd door defirma Dyckerhoff & Widmann, is een voorbeeld van demogelijkheden, die met vooruit gereed gemaaktebouwelementen zijn te bereiken.De lantaarn in de koepel ligt 25 m boven de vloer vanhet gebouw, zodat de besparing op het steigerwerk vangrote betekenis was.Door het verdelen van de koepel in 64 gelijke segmen-ten was het mogelijk de gevolgde werkwijze toe tepassen.Dat een zuinig gebruik is gemaakt van het ter beschik-king staande materiaal, blijkt wel uit het feit dat hettotale gewicht van de gewapend-betonkoepel aanzien-lijk lager ligt dan het gewicht van de vroegere houtenkoepel!De fijne geleding, die het binnenaanzicht toont, waszonder veel hogere kosten alleen bij de gevolgde werk-wijze te bereiken. De verkregen verbetering ging bo-vendien gepaard met minder materiaalgebruik en ge-ringe behoefte aan vakbekwame arbeiders.Ofschoon bij het terugkeren naar meer normale toe-standen, wat materiaal en werkkrachten aangaat, teverwachten is dat ook weer meer volgens de traditio-nele bouwwijze zal worden gewerkt, kan het toch blij-ken, dat in speciale gevallen het gebruik van vooruitgereed gemaakte onderdelen is te verkiezen boven deoude bouwwijzen. Vooral zal dit daar gewenst zijn,waar deze werkwijze de kwaliteit in goede zin kanbe?nvloeden en de kosten erdoor worden omlaag ge-bracht.G.B V. 1950 met toelichtinoen door Ir. R. C OphorstDe gelukkige gedachte om de G.B.V. van aantekeningen entoelichtingen te voorzien is van wijlen de heer . . van derVooren, die dit het eerst in 1918 deed, welke uitgave veel opde M.T.S. en in de praktijk werd gebruikt. Het is niet te hopen,dat er naast dit boekje en dat van Ir. Ophorst nog meer zul-len verschijnen, want feitelijk is ??n uitgave voldoende. Hetdoet enigszins vreemd aan, dat ??n lid van de Gewapend-Be-ton-Commissie een toelichting op de voorschriften geeft. Hetware m.i. beter, dat de Commissie dit dan in zijn geheel doet!Het vorenstaande staat los van de geboden inhoud.Het commentaar geeft een helder inzicht aan de lezerin de opbouw van het geheel en in de geschiedenisder Nederlandse G.B.V. vanaf het ontstaan in 1912;het onderstreept de gedachte, dat de voorschriftenbedoeld zijn voor toepassing op normaal voorko-mende constructies, terwijl het bepaalde in afd. VIIin de mogelijkheid van afwijkingen voorziet, om detechniek van het gewapend beton niet in haar ont-wikkeling te belemmeren. Enkele grepen uit de in-houd zullen voldoende zijn, de toegepaste wijze vancommentaargeving aan te tonen.In afd. II, materialen, art. 4. cement. UitdrukkelijkWordt gezegd, dat er buiten de genoemde soorten, nl.portlandcement (P.C.), ijzerportlandcement (IJ.P.C),hoogovencement (H.C.) en aluminiumcement (A.C.)geen andere soorten worden toegestaan, dus geen tras-portlandcement en geen gesulfateerd cement. Hetin zinsnede 3 bepaalde nl. dat IJ.P.C, H.C. en A.C.alleen zijn toegelaten voor werken, waarbij dit vantevoren is of nader wordt overeengekomen, betekentgeenszins een opzettelijke achterstelling uit kwali-teitsoverwegingen. Integendeel, men geeft voor betononder aggressieve invloeden dikwijls de voorkeur aande andere soorten. Door echter slechts ??n cement-soort toe te laten zonder afspraak, kunnen de voor-schriften eenvoudig blijven; anders zou men immersb.v. de ontkistingstijdstippen voor elk der soortenin art. 18 moeten vaststellen. Bovendien schept mennu een vaste basis voor aanneming (de cementsoortenverschillen nl. in prijs), waartoe portlandcement isgekozen, daar dit het meest voorkomt!Van belang is de kritiek, zinsnede 3. Deze luidt: Voorwerken die met zeewater of ander aggressief waterin aanraking komen of daardoor worden bevochtigd,moet de verhouding tussen de hoeveelheden cementen zand tenminste zijn: 250 kg cement op 3 hl zand.Hierbij merkt de auteur op: ,,Dit lid moet met grote112 Cement 3 (1951) Nr 5-6voorzichtigheid worden toegepast, daar men hiermedehet cementgehalte verhoogt boven de min. hoeveel-heid. Kennelijk is de bedoeling van het voorschrift,een dichter en dus moeilijker aan te tasten beton teverkrijgen. Aangezien echter het cement de enigeaantastbare component vormt, is het de vraag, ofdoor verhoging van het cementgehalte het nadeelniet groter wordt dan het voordeel. Naar mijn meningkan de grotere weerstand tegen aantasting veiligerworden bereikt door het beton te verdichten mettrilapparaten zonder het cementgehalte te verhogen."In afd. III, uitvoering en constructie, art. 13, wordtnolens volens met veel woorden het onderwerp be-tondekking behandeld; in de toelichting wordt metslechts 4 schetsen dit punt afdoende behandeld. Het-zelfde geldt van de figuren bij art. 20, wapening vanplaten, waardoor de voorschriften van het al of niettoepassen van haken wordt verduidelijkt. Ook de be-palingen omtrent de wapening van balken (art. 21) enkolommen (art. 22) worden door figuren verduidelijkt.De toelichtingen op art. 25, beproeving, bestaan uiteen duidelijke uiteenzetting omtrent de bepalingenvan de extra belasting, op te brengen voor de be-proeving, en wijst op het kwaad, dat kan wordengedaan, door een te ver gedreven overbelasting.Afd. IV behandelt de berekeningen. Opmerkenswaar-dig is de toelichting behorende bij art. 27, betreff. deberekening volgens stadium II. Hier staat: ,,Natuur-lijk is het de Commissie bekend, dat de uitkomstenvan de conventionele rekenwijze meestal niet over-eenstemmen met de werkelijke spanningstoestand endat zij geen inzicht geven in de veiligheid van deconstructie t.o.v. de breuktoestand. Ondanks dezebezwaren is geen moderne berekeningswijze alsgrondslag genomen, omdat de bestaande rekencon-ventie toch door alle jaren heen geleid heeft tot vei-lige en goede constructies.... Een normaalblad is nueenmaal altijd ten achter bij de laatste stand van detechniek, daar pas kan worden genormaliseerd, watalgemeen als gebruikelijk wordt geaccepteerd. Voor-lopig zal men dus een beroep m?eten doen op afd.VII, om een nieuwe berekeningsmethode toe te pas-sen; m.i. zal een berekening volgens de plasticiteits-theorie op weinig weerstand stoten". *)In art. 28d, belastingen, zinsnede 2, staat de formulevoor de berekening van de lastverdeling in de rich-ting loodrecht op de overspanning, indien een plaatmet een overspanning l wordt belast door een ge-concentreerde last. De formule luidt:Verder wordt gezegd: Hierbij moet er echter opworden gelet, dat de plaatbreedte B inderdaad aan-wezig is en medewerkend kan zijn. De hierbij ge-plaatste toelichting luidt: ,,Hoe men moet handelen,wanneer deze medewerkende plaatbreedte B nietaanwezig is, wordt niet nader aangegeven. In hetconcept van de G.B.V. 1950 was hierin w?l voorzien."Hierna volgt de door de Commissie destijds opgesteldevuistregel voor dergl. gevallen, door schetsen toege-licht, die echter in verband met de kritiek erop vande zijde van de afdeling Bouw- en Waterbouwkundevan het ELI.v.l. werd teruggenomen. ,,Bij gebrek aanbeter", zoals de schrijver zegt, beschouw ik het echterals een zeer nuttige maatregel, dat deze vuistformuleals toelichting is gegeven.De ingewikkelde berekening van de wapening in hetboven omschreven belastingsgeval, te bepalen volgensart. 28 zinsnede 3--5, is door een voorbeeld met figu-ren toegelicht, wat velen welkom zal zijn.Het zelfde geldt voor het voorbeeld voor de in art.28b omschreven berekening van de medewerkendeplaatbreedte, indien de belasting uit een stelsel vanmeer dan twee geconcentreerde lasten bestaat envoor art. 28 zinsnede 8 voorgeschreven berekeningvan B, indien de geconcentreerde last zich onmiddel-lijk naast de oplegging bevindt.Art. 30, zinsnede 3--17, statisch onbepaalde construc-ties; momenten, optredend in naar ??n richting ge-spannen platen van liggers. De voor de berekeningvan de momenten toe te passen co?ffici?nten wordenin de toelichting stuk voor stuk gemotiveerd.*) Deze theorie wordt in het volgend' nummer behandeld. (Red.)Art. 30, zinsnede. 18--23, momenten, optredend inplaten met kruiswapening. In de toelichtingen staatvermeld, dat de in de tabellen verzamelde co?ffici?n-ten gebaseerd zijn op de waarden, die exact uit deplaatvergelijking ?) kunnen afgeleid en verkregenworden, indien de contractieverhouding m = 5 wordtgesteld. Hierna volgt een uitvoerige toelichting om-trent de berekening van platen en omtrent de bepa-ling van de momenten optredend in de randbalken,waarop de plaat is opgelegd, waarbij de in art. 30,zinsnede 27, voorgeschreven verdeling van de steun-puntsdrukken in acht is genomen.Art. 32, kolommen. Hierbij zijn diagrammen uit hetartikel van Ir. N. J. Rengers **) in toelichting [63]opgenomen, waardoor een helder inzicht wordt ver-kregen in de theorie van de berekening van bebeu-gelde en omwikkelde, centrisch belaste kolommen.Hierop aansluitend volgen beschouwingen, hoe de opde voordeligste wijze gewapende en hoe de slankste,omwikkelde kolom kan worden verkregen.Art. 32c, kolommen belast op knik ??). De toelichting[71] geeft de volledige kniktheorie van bebeugelde ko-lommen weer. Uitgaande van de formule van Eulerwordt rekening gehouden met het feit, dat de veer-krachtmodulus niet constant doch afhankelijk is vande kubussterkte en van de optredende spanning. Het-zelfde geschiedt voor omwikkelde kolommen in toe-lichting [72].Afd. V behandelt de toelaatbare spanningen, en welin art. 33, indien geen bouwcontr?le en in art. 34, in-dien deze wel wordt toegepast. De toelichting geefteen verklaring voor de in de G.B.V. voorgeschrevenvariatie van de betondrukspanningen. Ook op de toe-laatbare staalspanningen wordt uitvoerig commentaargeleverd.Aid. VI, bouwcontr?le. Hierbij zijn voorbeelden uit-gewerkt voor de bepaling van de zeefkromme en defijnheidsmodulus van betonzand. De invloed vanmechanische verdichting tijdens het storten op hetzandgrindmengsel wordt duidelijk uiteengezet. Ir.Ophorst sluit zijn toelichtingen omtrent de bouw-contr?le met een beschouwing, waarbij hij het doelvan deze contr?le, die gevormd wordt door geschikt-heidscontr?le- en verhardingsproef, vrij bezwaarlijknoemt en de keuringswij ze niet bevredigend acht.Bezwaarlijk, omdat de beproeving van de kuben inverband met de grote drukkrachten, die ervoor nodigzijn, niet op het werk doch in het laboratorium moetgeschieden, waardoor moeite en kosten worden ver-oorzaakt en daarom het aantal contr?les evtl. ongun-stig kan be?nvloeden.Onbevredigend, omdat bij kuben van hetzelfde betonen de zelfde verhardingswijze al een flinke spreidingvoorkomt, terwijl het beton van de kubus zorgvuldi-ger zal of kan worden gestort dan het beton op hetbouwwerk. Bij gebruik van inwendige trilapparatenis een vergelijkingsbasis helemaal problematisch. Uit-eindelijk zou aan die keuringswijze de voorkeur moe-ten worden gegeven, waarbij het materiaal niet ver-nield behoeft te worden.Op paddestoelvloeren geeft de auteur geen commen-taar, omdat dit door Dr. Ir. A. M. Haas zelf zal ge-beuren *).Resumerend kan worden gezegd, dat Ir. Ophorst inzijn uiteenzettingen dikwijls zeer gewenste aanvullin-gen van verscheidene bepalingen heeft gegeven enook, zonder de grote lijn uit het oog te verliezen, zeerin het detail gaande toelichtingen geeft. Vooral detheoretische motivering van hiervoor in aanmerkingkomende bepalingen zal prijs worden gesteld.Schreven wij in de aanhef, dat een tweede G.B.V. mettoelichtingen minder juist is te achten, toch zal hetduidelijk zijn, dat deze uitgave nuttig is, mede omdatblijkt dat deze auteur vooruitstrevend is en het ookniet steeds eens schijnt te kunnen zijn met de nieuweG.B.V. Het is om die reden te hopen, dat wij er nietweer 10 jaar aan vastzitten.?) Timoschenko, Theory of plates and shells.**) Proefnemingen op kolommen van beton en gewapend beton, DeIngenieur, 1933, Nr 27 e.V.??) Zie ook blz. 89-94*) Zie Cement. 7-8, Dipl.-Ing. E. A. F. HUBERCement 3 (1951) Nr 5-4 113
Reacties