De ontwikkeling van de cement-keuringsmethodendoor Prof. Dr. C. A. Lobry de BruynDe Nederlandse Normbladen voor Portland- en anderecementsoorten dateren van 1929, in 1933 gevolgd doorde voorschriften voor de uitvoering der keurings-proeven. Daarvoor was deze materie geregeld in deGewapend Beton-Voorschriften van 1912 en 1918,waarbij in hoofdzaak buitenlandse normen werdengevolgd. In de loop der jaren zijn tot nu toe in dekeuringsmethoden slechts wijzigingen van onderge-schikt belang aangebracht. Zo werd b.v. in het Norm-blad N 495 (1933) voor het vervaardigen der proef-stukken het hamerapparaat van B?hme in de plaatsgesteld van het door de G.B.V. 1918 voorgeschreven,,Kleberamapparaat". Dat de methoden voor het ce-mentonderzoek zolang practisch ongewijzigd zijn ge-bleven, mag zeker worden beschouwd als een erken-ning van de grote verdiensten van de onderzoekersuit de 19e eeuw, die deze methoden hebben ontworpen-- ik noem slechts enkele namen: Vicat, Le Chate-lier, Michaelis, B?hme. Het betekent echtergeenszins, dat het zolang ongewijzigd gebruiken vande door hen aangegeven methoden beschouwd magworden als een bewijs, dat de cementkeuring geenvraagstuk meer zou vormen en wij ons ook in de toe-komst rustig aan het oude, beproefde schema zoudenkunnen houden.Voor wie de betreffende literatuur heeft gevolgd ishet duidelijk, dat veranderingen op komst waren.Enerzijds komt hierbij tot uiting het streven, de keu-ring meer te doen aansluiten bij de omstandigheden,waaronder de verwerking in de practijk geschiedt,anderzijds hebben de inzichten omtrent de betekenisder proeven en de invloed van de samenstelling en deaard der verhardingsprocessen van het cement hierbijeen rol gespeeld. Van groot belang was voorts, deontwikkeling van nieuwe cementtypen met specialecombinaties van eigenschappen, die eveneens tot eenwijziging in de keuring moesten leiden, omdat volgenshet bestaande keuringsschema de speciale eigenschap-pen van deze cementtypen niet of onvoldoende totuiting kwamen.Zo zijn in de laatste jaren, voornamelijk gedurendeen na de oorlog reeds in enige landen (o.a. de Ver-enigde Staten, Engeland, Zwitserland) nieuwe voor-schriften ontstaan en zijn daar reeds belangrijke ver-anderingen in de keuringsmethoden genormaliseerd.Niet alleen in Nederland maar ook in de meeste West-Europese landen moet de vernieuwing van de thansverouderde methoden nog plaatsvinden. In zekere zinis dit een voordeel, daar thans de weg openstaat,in internationaal overleg tot overeenstemming tekomen over de inhoud der toekomstige landelijkenormen. In de landen waar reeds een vernieuwingvan de normen heeft plaatsgevonden, is dit in iederland op eigen wijze geschied, met als gevolg een ver-scheidenheid van voorschriften, die het uiteindelijkedoel, een algemeen gevolgde internationale standaard,buitengewoon moeilijk maakt.Het is derhalve zeer toe te juichen, dat thans doorde belanghebbenden langs de weg van internationaaloverleg wordt gestreefd naar een overeenstemming,voorafgaande aan de landelijke normalisatie. Ditoverleg vindt plaats tussen de cementfabrikanten inde technische commissie van het Cembureau, ondervoorzitterschap van de Zweed Hokanson, terwijl deonderzoekerskringen verenigd in de R?union des La-boratoires d'essais et de recherches sur les Mat?riauxet les Constructions" zich eveneens sinds enige jarenintensief met het vraagstuk der cementkeuring bezig-houden. Onlangs vond te Parijs een gezamenlijke bij-eenkomst van vertegenwoordigers van beide groepenplaats onder presidium van l'Hermite, de Directeurvan het ,,Institut technique du B?timent et des Tra-vaux Publics" te Parijs, tevens secretaris-generaal vande E?union des Laboratoires.Hoewel deze besprekingen tot dusverre buiten offi-cieel contact met de ,,International Standards Orga-nisation" hebben gelopen, is hier natuurlijk geenszinssprake van een actie, die los van deze organisatie zoustaan.Normaliseren kan immers eerst met vrucht geschie-den, als een algemeen gevestigde opinie aanwezig isen het doel van al deze voorbesprekingen is juist tekomen tot een dergelijk opinie op internationaalniveau. Bovendien zijn de personen, die bij het overlegzijn betrokken, allen in de landelijke normalisatie-organisaties ingeschakeld; zij houden ieder in hunland weer contact met de verschillende groepen. In-tussen zal, naar ik onlangs vernam, thans ook eenmeer direct contact met de ISO worden onderhouden.Na deze algemene inleiding over de situatie van hetmoment wil ik in het volgende aan de hand van debestaande normbladen de verschillende keurings-proeven bespreken en daarbij aangeven, welke nieu-were methoden in aanmerking komen en ook in welkerichting men thans reeds kan verwachten, dat zichde vernieuwing der keuringsmethoden zal voltrekken.Ook zullen enige keuringsproeven worden genoemd,die thans nog niet in het keuringsschema zijn opge-nomen.1. DE FIJNHEIDSBEFALING1)Het is duidelijk, dat de gebruikelijke zeefproef, waar-bij slechts een kleine fractie als zeefrest wordt ver-kregen, geen beeld kan geven van de werkelijke fijn-heid, die geheel wordt bepaald door de korrelverde-ling in de 90--95 % of meer, die door de zeef pas-seren. En juist van de korrelverdeling van die fijnerebestanddelen hangen vele eigenschappen van de ce-ment af, o.a. sterkte, snelheid waarmede deze wordtbereikt, warmteontwikkeling. Wil men iets weten vande korrelverdeling beneden ca 90 m, dan heeft mennog slechts de fijnere zeef met 10 000 mazen per cm2,die korrels van 50--60 ?m doorlaat, ter beschikking.Aangezien deze zeer fijne zeef reeds moeilijk nauw-keurig is te maken en te behouden, is het uitgeslotenlangs deze weg een juist inzicht in de korrelverdelingvan de fijnere bestanddelen te verkrijgen.Ter beschikking zijn daarvoor de volgende methoden:a. sedimentatie in een vloeistof.Hierbij kan het resultaat op verschillende wijzen wor-den vastgesteld, nl. zonder en met afscheiding dervaste deeltjes. Tot de eerste groep behoren de metho-den gebaseerd op het s.g. der suspensie als functie vande tijd, het meten van de opalescentie (het bekendsteis de turbidimeter van Wagner) en de balans vanSven Oden, die in de bezinkende vloeistof de ge-wichtsverandering van het sediment op een schaal inde vloeistof volgt. Met afscheiding der deeltjes werkende methoden, die door decanteren of pipetteren op ge-zette tijden het gewicht van de deeltjes in een be-paalde vloeistoflaag door weging bepalen. De bekend-ste en nauwkeurigste van deze laatste methoden is depipetmethode van Andreasen.b. zifting d.m.v. een luchtstroom.Afhankelijk van de luchtsnelheid worden door eenluchtstroom, die van onder naar boven door een verti-cale buis wordt geleid, kleinere of grotere deeltjesmeegenomen uit het cementmonster onder in de buis.Door de luchtsnelheid te vari?ren, kan men zo deeltjesbeneden bv. 15, 30, 45 m enz. verzamelen en wegen.1) Een overzicht over dit onderwerp is gegeven door J. Bro-card, Mesure de la granulom?trie et de la surface specifiquedes ciments. Public.technique no. 20 van het Centre d'?tudeset de Recherches de l'Industrie des Liants Hydrauliques, Ja-nuari 1950.410Volgens dit principe werken de flourometers, waar-van verschillende uitvoeringen bestaan.Zowel de methoden sub a. als b. genoemd, zijn ge-baseerd op de wet van Stokes, die het verband vast-legt tussen valsnelheid en deeltjesgrootte in afhanke-lijkheid van de viscositeit van het medium, waarinde proef plaatsvindt.In verband met de tijdsduur, nodig voor het uitvoerenvan de proef, is een methode gebaseerd op luchtziftingver in het voordeel boven een sedimentatiemethode,terwijl o.a. uit onderzoekingen van Lhopi tallieren Momot2) blijkt, dat de met de flourometer ver-kregen resultaten zeer goed met microscoop-metingenovereenstemmen.c. meting van het totale korreloppervlak.Aangezien de bindingsreactie van cement met waterzich afspeelt aan het oppervlak der korrels, staat degrootte van het totale korreloppervlak in meer directerelatie tot de eigenschappen van de cement als dekorrel-diameter. Uit de korrelverdeling kan hettotale oppervlak natuurlijk worden berekend onderde aanname, dat de deeltjes bolvormig zijn. Zo wordtb.v. het resultaat van de meting met de turbidimetervan Wagner volgens de ASTM-voorschriften directuitgedrukt in het deeltjesoppervlak, de ,,specific sur-face" (A.S.T.M. C 115--42).Een andere methode voor het bepalen van het speci-fieke oppervlak is aangegeven door Lea en Nurse3);zij berust op het meten van de luchtdoorlatendheidvan een cylindertje cementpoeder, dat tot een be-paalde porositeit is samengeperst. Het is duidelijk,dat de wijdte der kanalen in een dergelijk poeder-cylindertje samenhangt met de korrelgrootte. Eentweede, eenvoudiger apparaat, werkende volgens het-zelfde principe, is aangegeven door Blaine (zieA.S.T.M. C 204--46 ).Tenslotte is er nog de mogelijkheid een bepaling vanhet totale oppervlak te baseren op absorptie-metingen.Terwijl de onder a. en b. genoemde onderzoekmetho-den in staat stellen een korrelverdelingskromme opte stellen, leveren de onder c genoemde methodenslechts een enkel totaal-cijfer. Hiermede is vanzelf-sprekend minder vastgelegd, dan met een reeks vankorrelfracties het geval is. Een bepaald specifiek op-pervlak kan immers op verschillende wijzen wordenverkregen en legt dus de eigenlijke korrelverdelingniet vast. Men mag evenwel, gezien de algemene er-varing, aannemen, dat een vaststelling van het spe-cifiek oppervlak een voor de meeste gevallen voldoen-de nadere precisering van de cementfijnheid geeft.Wil men de werkelijke korrelverdeling kennen, danis een onderzoek d.m.v. de flourometer daarvoor hetmeest aangewezen.Voor de nieuwe normbladen komen derhalve dezemethoden het eerst in aanmerking.2. BEPALING VAN DE EINDTIJDHiervoor is nog steeds het bekende toestel van Vi athet meest geschikte apparaat. Hoewel van enkelezijden wel enige bezwaren naar voren worden ge-bracht en andere methoden in studie zijn, mag tochworden verwacht, dat in de toekomstige normen opdit punt geen wijziging zal worden gebracht.3. BEPALING VAN DE VOLUMEBESTENDIGHEIDNaast de bekende koekproef en de proef volgensLe Chatelier wordt tegenwoordig ook een versneldeproef in een autoclaaf voorgeschreven; zie b.v. hetAmerikaanse voorschrift ASTM C 151--43.2) Determination de la granulom?trie des ciments, Publ. Tech-nique no. 6 van het Centre d'?tudes et de Recherches de l'In-dustrie des Liants Hydrauliques.3) The specific surface of fine powders. J. Soc. Chem. Ind.,1939.Van Franse zijde is nog een ringproef naar voren ge-bracht, waarbij om een ronde metalen schijf eensmalle cirkelvormige band cementmortel wordt ge-legd. Deze proef kan worden beschouwd als een ver-scherpte koekproef. Vrijwel algemeen wordt de proefmet de ring volgens Le Chatelier voldoende ge-acht voor de vaststelling van de volumebestendigheid.De autoclaaf-proef kan worden gebruikt voor hoogmagnesiumoxyde-houdende cementen, teneinde vastte stellen of het magnesium al of niet in gevaarlijkevorm aanwezig is. In geval het opnemen dezer proefnodig wordt geoordeeld, komt het bovengenoemdeAmerikaanse voorschrift daarvoor allereerst in aan-merking.4. MECHANISCHE PROEVENTot dusver bevatten de Nederlandse normaalbladen,evenals vrijwel alle buitenlandse bladen, voorschriftenvoor trek- en drukproeven. Het is wel zeker, geziende algemeen geldende inzichten, dat hierin een wijzi-ging zal komen, waarbij de trekproeven vervangenworden door buigproeven op prisma's. Daarnaast zul-len ook de wijze van vervaardiging, de samenstellingvan de mortel herzien moeten worden en kunnen be-langrijke veranderingen ook daar tegemoet gezienworden.De mortelsamenstelling, die thans nog is voorge-schreven, verschilt n.l. zeer sterk van hetgeen bij deverwerking in de practijk gebruik is. Daar het nietaangaat voor een laboratoriumonderzoek zand-grindaggregaten te gebruiken van dezelfde afmetingen alsde in de practijk gebruikelijke, moet men in verbandmet de afmetingen van de proefstukken met de maxi-male korrelafmeting wel naar lagere waarden.Van de verschillende mogelijkheden komt een drietalin aanmerking, n.l.:a. normaalzand met een slechts tussen nauwe grenzenvari?rende korrelgrootte. Hiertoe behoren o.a. de totnu toe meest gebruikte normaalzanden;b. een zand met grotere korrelvariatie, dat een be-langrijke fractie (1/3) beneden 0,5 mm en maximaalkorrels van 2 mm bevat;c een mengsel van zand en fijn grind, dat in grade-ring van 0,1--4 of 6 mm loopt, waarmede derhalveeen soort microbeton wordt gemaakt.Van deze drie mogelijkheden komt de sub b. ge-noemde het meest aannemelijk voor, daar hierbij ener-zijds een beter aan de practijk aansluitend beeld wordtverkregen en anderzijds de grofste vulstof korrel indiameter voldoende verschilt met de afmetingen vande proefstukken. Dit laatste is bij c in mindere matehet geval.Bij een zand volgens a. ontbreken de fijne bestand-delen geheel, hetgeen algemeen als een nadeel wordtbeschouwd.Gezien de invloed van de fijnere fracties uit het zandop de verwerkbaarheid zal het nodig zijn de zeefcurvescherp vast te leggen. Dit is b.v. ook geschied met het,,sable normal compos?", dat in de wijziging 1945 vande Zwitserse normen werd opgenomen en waarbijspeciaal van de fractie van 0--1 mm vrij nauw be-grensde zeeffracties zijn vastgelegd.De verhouding cement : zand =1:3 wordt vrij al-gemeen als juist aanvaard en zal dus wel niet wordengewijzigd (het ASTM voorschrift C 109--47 geeft eenverhouding van 1: 2,75 aan).Wel zal een verandering komen in het watergehalte.Tot dusver werd steeds een vrij droge mortel, metw/c-factor : 0,32 gebruikt, waarbij de aardvochtigemassa door instampen of hameren in de vorm werdverdicht. Thans helt men algemeen over tot het ge-bruiken van plastische mortel, waarvoor een hogerew/c-factor n.l. 0,44--0,50 nodig is. Dit heeft verschil-lende voordelen:411ten eerste is een dergelijke mortel meer in overeen-stemming met de practijk van de betonverwerking enten tweede wordt de regelmatige vulling van de vor-men er door verbeterd, zonder dat hiervoor specialeapparaten zullen blijken nodig te zijn.In verband met dit laatste zou ik nog als nevenvoor-deel willen noemen, dat de rust in een cementlabora-torium er ten zeerste door wordt bevorderd.Het mengen van cement, zand en water kan geheelmet handkracht geschieden. In Frankrijk wordt veelalvoor de menging gebruik gemaakt van het meng-apparaat volgens Mad.lle Couillaud, waarvan eenvoordeel is, dat in een gesloten trommel wordt ge-mengd, zodat tijdens de menging geen water doorverdampen of op andere wijze verloren gaat. De in-tensiteit van de menging is hierbij althans na toe-voegen van het water niet groot, zodat het mengenen doorwerken van de mortel met de hand, b.v. mettwee troffels, zeker zo effectief is.Het vullen in de vormen kan op verschillende wijzengeschieden. Door Joisel is in het ,,Institut techniquedu B?timent et des Travaux Publics" een onderzoekverricht over de verschillende methoden van ver-dichten. Hij beschouwde de volgende verdichtswijzen:prikken,aanstampen met een houten stamper,inslaan met een valgewicht (370 g van 30 cm hoogte),horizontaal trillen,verticaal trillen.Hierbij werd het aantal of de tijdsduur der bewer-kingen gevari?erd evenals de w/c-factor van de plas-tische mortel (0,4--0,6), en nagegaan onder welkeomstandigheden de beste verdichting in de kortste tijdwerd verkregen. Uit het onderzoek (dat nog niet isgepubliceerd) volgt, dat het aanstampen met eenhouten stamper, zoals o.a. ook door de ASTM wordtvoorgeschreven, een zeer bevredigend resultaat op-levert, vooral als tevens een w/c-factor van 0,50 wordtaangehouden.Daar het bovendien de goedkoopste oplossing is (hetaanprikken vervalt, omdat daarbij onvoldoende ver-dicht wordt) mag worden verwacht, dat deze werk-wijze wel algemeen zal worden gevolgd.Wat het trillen betreft, kan nog worden opgemerkt,dat verticaal trillen, vibreren, tot een zeer goede ensnelle verdichting leidt, gelijk te verwachten is. Hori-zontaal trillen, waarbij de tafel een cirkelbewegingmaakt, is minder effectief. Het voordeel van dezelaatste wijze van trillen is echter, dat de gehele tafeluniform trilt, en er geen variatie in intensiteit is. Bijverticaal trillen is men er niet zeker van, of alleproefstukken in gelijke mate worden verdicht.Voorts zal moeten worden bepaald, welke afmetingende proefstukken zullen hebben en hoe deze wordenbeproefd.Voor de cement-buigproefstukken zijn in Europa tweeafmetingen in gebruik, n.l.10 ? 31/ ? 31/3 cm3en16 ? 4 ? 4 cmterwijl voor de drukproeven twee mogelijkheden zijn:of het maken van afzonderlijke drukkubi,of het uitvoeren van de drukproef op de helften vanhet gebroken buigbalkje.Aangezien tegen dit laatste geen bezwaren bestaan-- men blijft bij de drukproef voldoende ver van hetbreukvlak verwijderd -- is het laatste verreweg heteenvoudigste, terwijl met het oog op de drukproevenhet grootste der beide prisma's, 16 ? 4 ? 4 cm, hetmeest in aanmerking komt.De buigproef kan worden verricht als drie- of als vier-puntsbuigproef. De vierpuntsbuigproef levert lagerecijfers echter met kleiner onderlinge spreiding dan dedriepuntsbuigproef.Tenslotte dienen de verhardingscondities nog te wor-den beschouwd. Als normale verhardingstijden kun-nen worden aangenomen:24 uren vochtige lucht24 uren vochtige lucht + 2 dagen onder water24 uren vochtige lucht + 6 dagen onder water24 uren vochtige lucht + 27 dagen onder waterwaarbij de eerste alleen van betekenis is voor zeersnel verhardende cementsoorten.De watertemperatuur verschilt in de verschillendelanden enige graden. Als gemiddelde kan men aan-nemen 20 CC ? 2 ?C Neemt men een lagere tempe-ratuur, dan moet in verschillende laboratoria in dezomer worden gekoeld, wat bezwaarlijker is dan eeniets sterkere verwarming gedurende het koudere jaar-getijde.De Nederlandse normaalbladen schrijven voor, dat hetwater iedere 14 dagen moet worden ververst; in ver-band met het oplossen van kalk uit de proefstukkenis dit volgens andere voorschriften verboden, ofwordt voorgeschreven dat het voor verversen ge-bruikte water vooraf met kalk verzadigd moetworden.Doet men dit niet, dan is het nodig de hoeveelheidwater per proefstuk te beperken, om op deze wijzede uitloging van de kalk binnen zekere grenzen tehouden.Het voorgaande samenvattende moet worden gecon-cludeerd, dat in de toekomst het mechanisch onder-zoek vermoedelijk zeer zal kunnen worden vereen-voudigd. In de plaats van meng- en hamerapparatentreden bewerkingen met de hand, terwijl de vormenvoor trekproefstukken (de bekende achtjes) en kubivervangen worden door een aantal prisma-vormen,waarin de buigbalkjes worden vervaardigd, waaroptevens de drukproeven worden gedaan.Met deze bepalingen zijn met uitzondering van dechemische analyse de tot nog toe in de normaalbladenopgenomen keuringsmethoden behandeld. Er zijndaarnaast nog enige in de laatste tijd naar voren ge-komen proeven, die een nadere bespreking behoeven.Dit zijn:5. DE BEPALING VAN DE HYDRATATIEWARMTEDeze bepaling is o.m. van belang voor de keuringvan Low Heat cement, te gebruiken in gevallen waareen te grote warmteontwikkeling aanleiding zougeven tot warmtespanningen en scheurvorming. Devoor de meting van de hydratatie allereerst in aan-merking komende methode is die, aangegeven in hetvoorschrift ASTM C 186--47. Hierbij wordt de oplos-warmte in salpeterzuur bepaald resp. van vers cementen van verharde cementpasta na een verharding van7 resp. 28 dagen. Het verschil in oploswarmte tussenvers en verhard cement is de hydratatiewarmte, diein de verhardingsperiode van 7 resp. 28 dagen is ont-wikkeld.6. BEPALING VAN DE KRIMP (resp. uitzetting)Het is gewenst de beschikking te hebben over me-thoden tot het meten van de krimp van cement tijdensen na de verharding. Prisma's van gelijke afmetingenals de buigproefstukken zijn hiervoor zeer geschikt.In het midden van de eindvlakken worden meetstiftjesaangebracht, waarvan de afstand d.m.v. meetklokjeswordt opgemeten.Meestal worden de proefstukken bij deze metingenopgeslagen in een ruimte met een relatieve vochtig-heid van 50 %.7. BEPALING VAN DE ELASTICITEITMODULUSTussen de elasticiteitsmodulus en de druksterkte be-staat een zeker verband, dat wellicht in de toekomsttot een keuringsmethode zal kunnen leiden.Aangezien deze mogelijkheid zich thans nog geheel412in het ontwikkelingsstadium bevindt, is van opnemingin keuringsvoorschriften voorlopig nog-geen sprake.De onder 6 en 7 genoemde bepalingen komen niet inaanmerking om bindend te worden opgenomen in denormaalbladen voor cement. Het zou echter wel vanbelang zijn, indien methoden voor deze bepalingenzouden worden opgenomen onder de genormaliseerdekeuringsmethoden, opdat voor eventueel gebruik eenstandaardmethode ter beschikking staat.Het spreekt vanzelf, dat met het invoeren van nieuwekeuringsmethoden ook een revisie van de keurings-eisen in de verschillende cement-normbladen gepaardmoet gaan. Voor druk- en buigsterkte moeten nieuwecijfers worden aangegeven. Ook zal het nodig zijneen vrij groot aantal proeven te verrichten, waarbijoude en nieuwe methoden naast elkander worden toe-gepast om de betrekking tussen de cijfers volgens deoude en nieuwe methoden vast te leggen, daar andersal het oude cijfermateriaal waardeloos zou worden.Aangezien bij de invoering van gewijzigde en nieuwekeuringsmethoden alle cement-normbladen zullenmoeten worden herzien, kan tegelijkertijd de daaropvoorkomende definitie, die eveneens is verouderd,aan de tegenwoordige inzichten worden aangepast.In deze definitie wordt b.v. de samenstelling vanPortlandcement slechts vastgelegd door de beperking,dat de hydraulische modulus ten minste 1,7 moet be-dragen. Deze bepaling, die overgenomen is uit detoenmalige Duitse normen, had destijds zin om pro-ducten als Roman-cement en andere sterk hydrau-lische kalksoorten met lager kalkgehalte dan hetPortlandcement, daarvan te onderscheiden. Voor deontwikkeling van Portlandcement is deze onderschei-ding van veel nut geweest.Aangezien met verhoging van het kalkgehalte dehydrauliciteit, speciaal de snelheid van verharden,toeneemt, is men in de loop der jaren voor velecementsoorten met het kalkgehalte omhoog gegaan,waarmede een. begrenzing van het kalkgehalte aan debovenkant belangrijker geworden is dan het aangevenvan-een minimum kalkgehalte. In de Engelse voor-schriften is b.v. de verhouding van CaO tot AI2O3 +SiO2 uitgedrukt in moleculeprocenten van 1904 tot 1932successievelijk opgevoerd van max. 2,75 tot max. 3,0.Het gevaar van de verhoging van het kalkgehalte is,dat er in de cement na het branden en" sinteren meervrije kalk overblijft dan gewenst is. Door verbeteringvan de meng- en maaltechniek kan men thans totdicht bij de theoretische grens gaan. Deze grens wordtbepaald door de samenstelling van de in de klinkergevormde verbindingen, die maxiaal 3 moleculenCaO bevatten op 1 molecule S1O2 of 1 molecule AI2O3(n.l. de verbindingen, die verkort worden aangeduidals C3S en C3A).Daar het hier gaat om verbindingen in bepaaldemolecule-verhoudingen is het werken' met g?wichts-procenten, zoals bij de hydraulische modulus het ge-val is, niet juist. In de genoemde verbindingen vankalk met kiezelzuur en met aluminiumoxyde is demolecule-verhouding als 3 :1. De gewichtsverhoudingbedraagt 2,8 :1 voor het 3CaO.SiO2 en 1,65 :1 voorhet 3CaO.A12O3. Het optellen in de noemer vangewichtspercentages kan dus nooit een zuiver beeldgeven van de bestaande verhoudingen.Wil men in de definitie een begripsomschrijving op-nemen, die iets vastlegt over de samenstelling, danmoet men met de moleculair-gewichten rekening hou-den door het invoeren van factoren, waardoor ge-wichtsprocenten in cijfers worden omgezet, die even-redig zijn met de mol.%-en.In verschillende buitenlandse voorschriften is dit ge-daan, zo b.v. de nieuwe Engelse voorschriften, waarinde formule van Lea is opgenomen.Het nieuwe Amerikaanse voorschrift (A.S.T.M. C 150-47) volgt een andere weg door op grond van de ana-lyse voor verschillende Portlandcementtypen met be-hulp van bepaalde formules de gehalten aan zg. klin-ker-componenten uit te rekenen en max. of min.cijfers aan te geven voor de verbindingen: tricalcium-silicaat (C3S), dicalciumsilicaat (C2S) en tricalcium-aluminaat (C3A).In verband met het voorgaande is het wel duidelijkdat bij de vernieuwing van de Nederlandse cement-normen de tegenwoordige definitie niet gehandhaafdzal kunnen worden.DelftCentraal Instituut voor Materiaalonderzoek(Cimo) afd. BouwmaterialenDemonstratiebouwsysteem RaatbouwDe redactie van ,Cement"werd uitgenodigd door de di-rectie van de N.V. Schokbetonte Kampen op haar terrein hetskelet van de proefwoning intiet raatsysteem te bezichtigen.In een der volgende nummerszal hierop worden teruggeko-men.De adj.-dir., de heer W. vanWulften Palthe, toonde de fa-briek en de in aanbouw zijndewoning, waarna de architecthiervan, de heer M. Zwaagstrade theoretische toelichtingengaf en de voordelen van ditnieuwe systeem naar vorenbracht.De bijgevoegde foto toont sta-dium Ivan het montageschema.413
Reacties