4EJAARGANG15-16MAART1952CEMENTtijdschrift gewijd aancement en betonalgemeen-redacteur:ing. G. J. Hamer(verantwoordelijk voor de inhoud)redactie-secretaris:H. M. Mosredactie-adres:Herengracht 507, Amsterdam-C,telefoonnummers: 34821 en 34552administratie-adres:Sarphatistraat 54, Amsterdam-C,tel. 57537, Postgiro 525812 t.n.v. N.V.Uitg. Mij ,,Met Couragie", A'damabonnementsprijzen:1. Nederland, Indonesi?,Overzeese Gebiedsdelen,Belgi? en Luxemburg f 9,--p.j.2. Studie-abonnementen'voor:T.H.-studenten, M.T.S.-ersen militairen f 5,--p.j.3. Buitenland f 12,--p.j.Overneming van artikelen en illu-straties na schriftelijke toestemming.uitgave ENCI-CEMIJ n.v.Geen mens zal ook maar een ogenblikaarzelen met zijn antwoord, wanneerhem wordt gevraagd, op welk ogenblikde gebruiker van cemenl dit product moetcontroleren. ledereen zal het er directmee eens zijn, dat dit moet geschiedenbij ontvangst van een zending of althanszo spoedig mogelijk daarna. Wellicht zalechter menigeen zich weinig realiseren,wanneer en hoe de fabrikant zijn con-tr?le moet uitoefenen. Moet dit geschie-den op het ogenblik van de verzending?Op het eerste gezicht lijkt een contr?lebij de verzending zeer juist, want menmoet de kwaliteit van het afgeleverdeproduct kunnen garanderen en het is vol-komen logisch hiertoe een laatste con-tr?le. uit te oefenen bij de aflevering. Zoumen zich echter tot deze contr?le be-perken, dan zou men voor zeer neteligeProblemen komen te staan. Men denkezich maar eens in, wat er zou gebeuren,wanneer de sterkteproeven na 28 dagenbewijzen, dat het cement niet aan denormen voldoet, terwijl het misschien alverwerkt is!Het is duidelijk dat dit niet kan. Er zaldus op de fabriek meer moeten gebeurenen de opmerkzame lezer zal ook reedshebben gezien, dat wij in de vorigealinea het woord ,,laatste" hebben inge-last, daarmee reeds aanduidend, dat in-derdaad een uitgebreidere contr?le voorde fabricage noodzakelijk is. Wanneerdeze contr?le op het cement dan moetaanvangen? Dat dient te zijn lang voor-dat er van cement sprake is. Wil meneen goed en gelijkmatig eindproduet af-leveren, dan zal men reeds bij de winningder grondstoffen moeten beginnen, eencontr?le op de samenstelling en op degebruikte hoeveelheden uit te oefenen.Bij de hoge eisen, die tegenwoordig aancement worden gesteld, is het voor de fa-brieken absoluut noodzakelijk, gedurendehet hele fabricageproces een voortduren-de en intensieve contr?le uit te oefenenmet alle hulpmiddelen, die wetenschapen techniek kunnen bieden.De in de Nederlandse normaalbladenN 493 t/m N 495 en N 619 t/m N 622beschreven keuringsmethoden zijn alleingesteld op het onderzoek van het eind-produet en voor zover het de mechani-sche beproevingsmethoden betreff geba-seerd op de hydraulische eigenschappenvan het cement. Aangezien voor de fa-briek de keuring reeds begint, voordathet mengsei van grondstoffen tengevolgevan het branden in de oven zijn hydrau-lische eigenschappen heeft verkregen,zullen ook de methoden van onderzoekdaarmee rekening moeten houden. Inhoeverre deze keuringsmethoden afwijkenvan de in genoemde normaalbladen ver-melde, zullen we in de loop van dit ar-tikel aan een nadere beschouwing onder-werpen.Er is nog een tweede punt, waarin deonderzoeksmethoden van de fabriek kun-nen verschillen met die van de handel.Voor het onderzoek van het handelspro-duet heeft men in alle landen ter wereldbepaalde methoden van beproeving ge-normaliseerd. Het is duidelijk, dat hier-voor alleen beproefde methoden in aan-merking komen, waarvan de betrouw-baarheid vaststaat, terwijl het bovendiengewenst is, dat deze methoden eenvoudigin uitvoering zijn en liefst geen ingewik-kelde apparatuur vereisen. Dit laatste isweliswaar geen absolute eis, doch vooreen keuringsmethode wel een aanbeve-ling. Bovendien moeten normaaleisen en-keuringsmethoden een zekere stabiliteitvertonen; men kan deze niet voortdurendveranderen, zodra ergens een nieuwe mo-gelijkheid van onderzoek opduikt.Het is dientengevolge weihaast onver-mijdelijk, dat normaalvoorschriften lang-zaam verouderen en bij de techniek tenachter raken.Bij de eindeontr?le in de fabriek, waarmen nagaat of het afgeleverde productinderdaad aan de gegeven garanties vol-doet, za! men uit de aard der zaak de inde normaalbladen voorgeschreven me-thoden op de voet moeten volgen. Bij deinterne contr?le tijdens de fabricage ismen echter veel vrijer om de nieuwstesnufjes van de techniek toe te passen.Sterker nog, menig groot bedrijf zal zelfkunnen en willen meewerken aan het ont-wikkelen van nieuwe beproevingsmetho-den, die wellicht in een later Stadiumgenormaliseerde keuringsmethoden kun-nen worden.De twee belangrijke punten, waarop decontr?le in de fabriek en die bij de ver-bruiker van elkaar kunnen verschillen,kan men derhalve aldus definieren:1. een meer of minder uitgebreide con-tr?le gedurende de hele fabricage vande grondstoffen tot het eindproduet;2. mechanische en physische beproevings-methoden van halffabrikaten en eind-produet, die niet tot de genormali-seerde keuring behoren. Hierbij latenwe voorlopig in het midden, of dezekeuringsmethoden hun plaats in denormalisatie nog niet hebben ingeno-men, of dat ze die misschien nooitzullen krijgen, omdat de ervoor be-nodigde apparatuur zich niet voor al-gemeen gebruik leent.CHEMISCHE CONTR?LEWij zullen thans de chemische contr?letijdens de fabricage eerst eens aan eennadere beschouwing onderwerpen. Hier-toe moeten we uitgaan van de chemischesamenstelling van cement. Wij m?genhierbij als bekend veronderstellen, datPortlandcement een mengsei is van cal-ciumsilicaten met calciumhoudende alu-minium- en ijzerverbindingen. De che-mische samenstelling beweegt ziehCement 4 (1952) Nr 15-16 255Contr?le op het cementtijdens de fabricagedoor Ir. K. L. A. van der Leeuwongeveer iussen de navolgende grenzen:Si02 21-23%Al203 4- 6%Fe203 2- 4%CaO 64-68%MgO 1-2%Buiten de genoemde bestanddelen komennog kleine hoeveelheden alkali?n en waisulfaat voor. Deze vormen echter geensamenstellende bestanddelen, doch zijndoor hun aanwezigheid in de gebruiktegrondstoffen min of meer onvermijdelijkebijmengsels. Mits hun hoeveelheid zekeregrenzen niet overschrijdt, zijn ze nistschadelijk. Ditzelfde kan trouwens ookworden gezegd van het magnesium. Ditkomt in de natuur practisch overal voorals begeleider van het calcium, waarmeehet chemisch grote verwantschap heeft.De rol van het magnesium bij de vormingvan het cement is niet duidelijk, zodatmen ook dit element het beste kan be-schouwen als een onvermijdelijke bege-leider, die in kleine hoeveelheden nietschadelijk is. Het zou ons hier te vervoeren om diep in te gaan op de kwestievan het magnesium en de alkali?n, zodatwe ohs verder tot de vier hoofdbestand-delen zullen bepalen.Hoewel vele onderzoekers reeds sindstal van jaren hun beste krachten hebbengewijd aan het onderzoek van de sa-menhang tussen de chemische samen-steling en de hydraulische eigenschappenvan cement, mag men toch nog nietzeggen, dat de wetenschap hier volledigover is ingelicht. De gecompliceerdheidvan de samenstelling en de grote inge-wikkeldheid van het procede in de ce-mentoven maken, dat hier nog steedsvele vragen open zijn gebleven. Wel ishet bekend, zoals uit de boven gegevenanalysecijfers ook blijkt, dat de samen-stelling binnen zekere grenzen kanschommelen, zonder dat men met zeker-heid mag beweren, dat de ene samen-stelling beter is dan de andere.Ook het verhardingsproces van cementis een zeer ingewikkeld geheel, waarovernog lang geen eenheid van inzicht be-staat. Wel is bekend, dat de aluminium-verbindingen hoofdzakelijk verantwoor-delijk zijn voor de binding, doch weinigof niets bijdragen tot de uiteindelijkesterkte van het gehydrateerde product;dit laatste is practisch geheel de rol vande Silicaten, die de verharding voor hunrekening nemen.Bij de stichting van een cementfabriek zalmen in de eerste plaats moeten uitziennaar een terrein, waar een zo grootmogelijk aantal van de gewenste grond-stoffen aanwezig is. Gewoonlijk zal menhierbij vooral letten op de aanwezigheidvan calciumverbindingen, daar het CaOin de grootste hoeveelheid in het cementaanwezig is en men dus uit oogpunt vanfabricage de grootste bezwaren ontmoet,indien men de calciumhoudende grond-stof van eiders moet halen. Deze eis is nuniet zo moeilijk te verwezenlijken, daarcalcium in de vorm van het carbonaat opzeer veel plaatsen ter wereld en in ver-schillende vormen voorkomt. Het te zelf-der plaatse voorkomen van Stoffen, dievoldoende kiezelzuur (Si02) en aluminium-verbindingen bevatten (bv. klei) is nietzeldzaam, wat voor de cementindustrieeen gelukkige omstandigheid is.Cement 4 (1952) Nr 15-16Men zal dus de samenstelling van degrondstoffen moeten kennen om te weten,in welke verhoudingen men ze. moetmengen om een bruikbaar product te ver-krijgen en tijdens de fabricage dezemengverhouding geregeld moeten con-troleren. Hoe intensief deze contr?le moetzijn, is iets, dat geheel van plaatselijkeomstandigheden afhankelijk is.Men zal dus niet zonder meer kunnenzeggen, of een cementfabriek een grootof een klein chemisch laboratorium moethebben. Sommige fabrieken verkeren inde zeer verbindende omstandigheid, datde aanwezige grondstoffen van naturezeer dicht bij de gewenste verhoudingenliggen, zodat dus voor het mengen vande grondstoffen met een uiterst summierecontr?le kan worden volstaan; anderezullen in hun groeve telkens moeizaamnaar het geschikte materiaal moeten zoe-ken en dus veel meer en uitgebreidereanalyses moeten verrichten alvorens hetmengsei als geschikt beoordeeld kanworden voor de productie.Aan een volledige kennis van de samen-stelling van het mengsei, dat aan de ovenwordt toegevoegd, heeft men echter nogniet voldoende om de samenstelling vanhet eindproduct te kunnen beoordelen.Niet alleen verdwijnen de vluchtige be-standdelen, met name de alkalien vooreen groot gedeelte, maar bij het procesin de draaioven ontstaat een vrij grotehoeveelheid vliegstof. Deze beide facto-ren kunnen van invloed zijn op de sa-menstelling van de cementklinker. Boven-dien worden de ovens meestal met kolengestookt en ook de as .uit de kolen neemtdeel aan de vorming .van de klinker. Aan-gezien de chemische samenstelling vankolenas in hoofdzaak met die van kleiovereenkomt, is de aanwezigheid vandeze as geen bezwaar, mits men de hoe-veelheid en de samenstelling ervan kent.Het vliegstof wordt in de meeste modernecementfabrieken uit de rookgassen af-gescheiden en soms weer op een ofandere wijze in het fabricageproces te-ruggevoerd, soms ook wel als bijproductverkocht; het kan namelijk waarde heb-ben als kalkmeststof. Ook wordt het vlieg-stof wel als vulstof voor asfaltwegen ge-bruikt. Wij zullen op de mogelijkhedenvan dit vliegstof niet nader ingaan, dochnoemen het alleen om duidelijk te ma-ken, dat ook op dit bijproduct dikwijlsnog een chemische contr?le moet wor-den uitgeoefend. Tenslotte wordt nog eenchemische contr?le toegepast op het eind-product en wel op de hoeveelheid vanhet bijgevoegde gips.MODERNE APPARATUURWij zullen hier niet lang uitweiden overde chemische analysemethoden, die inde cementindustrie gebruikelijk zijn. Voorde vakman bieden ze niets nieuws envoor de niet-chemici zou het ontaardenin een droge opsomming van laborato-riumvoorschriften, die hen niet interes-seren. In foto 1 geven wij een beeld vaneen hoekje op het laboratorium van eencementfabriek, dat laat zien, dat men ookin de cementindustrie meer en meer ge-bruik maakt van moderne physisch-che-mische analysemethoden. Ter linkerzijdeziet men een apparaat, dat wordt ge-bruikt om op eenvoudige en snelle wijzegrote series van sulfaatbepalingen uit tevoeren (dus o.a. de gipscontr?le). In dein het toestel zichtbare reageerbuis wordthet sulfaat neergeslagen, terwijl het lichtvan een lamp door deze buis op eenfotocel valt. Hoe meer neerslag, hoemeer het licht wordt onderschept. Aan derechterzijde, naast het hoofd van de la-borant, ziet men nog juist een vlamfoto-meter, die het mogelijk maakt de hoe-veelheid alkalien te meten aan de inten-siteit van de kleur, die deze aan een gas-vlam geeft. Op het trillingvrij opgehangenbl?k in het midden staan de bij beidebehorende Spiegelgalvanometers opge-steld.Een instrument, dat zich in de laatstejaren ook een plaats op de fabriekslabo-ratoria begint te veroveren, is het mikro-skoop. Voor het fundamenteel onderzoeknaar de struetuur van de cementklinkerheeft men reeds sinds jaren van mikro-skopische methoden gebruik gemaakt,doch het gebuik als hulpmiddel bij debedrijfscontr?le Staat feitelijk nog in dekinderschoenen, zodat hierover voorlopignog weinig te verteilen valt.foto 1. toestel voor sulfaatbepaling en vlamfotometervoor alkalibepaling met bijbehorende Spiegelgalvanometer256foio 2. twee flourometers in werkingter bepaling van de fijnheid van malingfabricage is hier echter veel verder ge-gaan dan de mogelijkheden van dergelijkezeven toelaten. Weliswaar spreekt bv. hetNederlandse normaalblad N 481 nog vaneen grootste rest op de zeef N 480-d--0,090, welke is vastgesteld op 15% voorklasse A en op 10% voor klasse B, dochiedere ingewijde weet, dat de tegenwoor-dig in de handel zijnde cementen eenveel kleinere rest op de genoemde zevenhebben. Zo (igt voor de cementen van deklase B de zeefrest op de zeef N 480-d--0,090 meestal in de buurt van 1% enzelfs op een zeef met maasopening van60 JA komt men gewoonlijk niet hoger dan2 tot 3%. Voor de in de laatste jarensterk in trek k?rnende extreem fijn ge-malen cementen, die (voorlopig nog offi-cieus) als klasse C te boek staan, laat degewone zeef ons helemaal in de steek,want deze hebben zelfs op de laatstge-noemde zeef, die toch wel ongeveer hetuiterste vormt wat op zeefgebied bruik-baar is, vrijwel geen rest.Het behoeft nauwelijks betoog, dat eenrest van slechts enkele procenten op eenbepaalde zeef geen voldoende waar-borgen biedt voor een nauwkeurige con-tr?le op de fijnheid van het product. Nuis enerzijds de fijnheid van het cementde voornaamste factor in de snelheid vanhydrateren, terwijl anderzijds de kostenvan het malen zeer hoog zijn. Men moetdus voldoende fijn malen om de gewens-te snelheid van verharden te krijgen, maarook weer niet verder gaan dan nodig is,omdat men anders de kosten te veel zouopvoeren. Het is dus voor de fabriek vanveel belang om te beschikken over eenbetrouwbare en nauwkeurige methode omde fijnheid van maling te controleren.Hiervoor heeft zich sinds enkele jareneen tweetal methoden ingeburgerd, dievolgens geheel verschillende prineipenwerken, doch dit gemeen hebben, dat zeeen beter inzicht in de fijnheid geven,dan met de fijnste zeef mogelijk is.Het voor de eerste dezer methoden ont-wikkelde apparaat is bekend onder denaam van flourometer; foto 2 geefleen afbeelding van een tweetal van dezetoestellen in werking. Het principe, waar-op het berust, is sinds lang bekend enzeer eenvoudig. Dit is namelijk de wetvan Stokes, die zegt, dat de valsnelheidvan kleine deeltjes in een vloeistof of gas,afhankelijk is van de deeltjesgrootte. Hierlaat men feitelijk niet de deeltjes Valien,doch brengt ze in een opstijgende lucht-stroom. In het onderaan de lange verti-kale buis zichtbare glazen vat brengt meneen afgewogen hoeveelheid cement, ter-wijl de terzijde opgestelde stofzuigermo-tor zorgt voor een met behulp van eenventiel en een manometer geregeldeluchtstroom van constante druk en snel-heid. Door middel van een sproeier blaastde lucht het cement op en neemt delichtste deeltjes in de lange buis meenaar boven, terwijl de zwaardere (dusgrotere) deeltjes onderin blijven, dan weluit de buis naar beneden Valien. De luchtpaseert tenslotte een filterdoek, dat defijnste deeltjes tegenhoudt en daarmeehet lokaal stofvrij houdt. Door middel vaneen automatische tijdschakelaar kan menhet apparaat zonder toezicht de voor eenvolledige scheiding benodigde tijd latenwerken, terwijl enige door een kleinmotortje bediende hamertjes op de langebuis kloppen en zodoende zorgen, datgeen deeltjes aan de wand blijven kleven.Is de proef afgelopen, dan behoeft menslechts het in het glazen vat achtergeble-ven gedeelte van het cement te wegen;men kent dan het gehalte aan deeltjes vaneen van te voren ingestelde grootte. Eennadeel van het apparaat is, dat het metbehulp van een speciaal bereid contr?le-poeder moet worden geijkt. Bovendien ishet insteilen op een andere korrelfractieniet zo eenvoudig, zodat het meestalslechts voor een bepaalde fractie wordtgebruikt. Men kiest hiervoor gewoonlijkde fractie van 30 .Men bepaalt dus met de flourometerslechts een punt van de korrelverdelings-kromme. Voor een onderzoekslaborato-rium, dat voortdurend cementen van ver-schillende herkomst moet onderz?eken, isdit een bezwaar, omdat ??n punt natuur-lijk nooit voldoende gegevens over hetverloop van de korrelverdelingskrommekan geven. Voor een fabriek, waar mensteeds met dezelfde installaties werkt enalleen maar de variaties van een bekendekorrelverdelingskromme wil meten, be-staat dit bezwaar niet. Doordat het toe-stel uiterst gemakkelijk te bedienen is enautomatisch werkt, leent het zich zeergoed voor seriewerk. De ENCI gebruiktdeze apparaten dan ook niet alleen voorde eindcontr?le op haar laboratorium,doch ook voor de doorlopende contr?leaan de molens.Cement 4 (1952) Nr 15-16 257Berust dus de contr?le iijdens de fabri-cage voor een groot gedeelte op che-mische onderzoeksmethoden, met heteindproduct Staat het er iets anders voor.Hier zijn het naast de reeds genoemdechemische analyse van de cementklinker,die de zekerheid moet verschaffen, dathet product inderdaad de gewenste sa-menstelling heeft, voor een belangrijkgedeelte mechanische en physische be-proevingen.MECHANISCHE EN PHYSISCHEBEPROEVINGENMethoden van fijnheidsbepalingEen zeer belangrijk punt tijdens de fabri-cage is de fijnheid van maling van ver-schiilende Stoffen. Niet alleen moet hetmengsei van grondstoffen, dat aan de ovenwordt toegevoerd, fijngemalen worden omin de oven een snelle en regelmatige reac-tie te verzekeren, ook de kolen, die alspoederkool in de oven worden geblazen,moeten hiertoe zeer fijn worden gemalen,terwijl tenslotte de cementklinker totcement wordt door een uiterst intensievemaling. Van oudsher zijn voor deze doel-einden altijd metaalgaaszeven in gebruikgeweest en ook de normaaleisen in vrij-wel alle landen spreken voor het eind-product nog van toegelaten resten op be-paalde zeven. De techniek van de cement-Het specifiek oppervlakDe tweede methode van fijnheidsbepalinggaat van een geheel andere gedachte uit.Bij alle chemische reacties, waar vasteStoffen reageren, heefl deze reactie aanhet oppervlak plaats. Hoe groter dit op-pervlak is, hoe sneller de reactie kanplaats hebben. Nu hebben de fijneredeeltjes een groter oppervlak dan de gro-vere en dit is dan ook de oorzaak vanhun grotere activiteit. Het oppervlak pergewichtseenheid neemt daarbij omgekeerdevenredig toe met de diameter van dedeeltjes. Het zal duidelijk zijn, dat dusde fijnste deeltjes een geweidige invloedop het totale oppervlak hebben. Wanneermen nu van een bepaald gewicht aancement op eenvoudige wijze het totaleoppervlak kan bepalen, dan verkrijgt meneen zeer goed inzicht in de reactiviteitvan dit cement. Wil men de cijfers metandere kunnen vergelijken, dan moet mensteeds het oppervlak van hetzelfde ge-wicht bepalen. Men geeft het oppervlakdan ook op in cm2/g en noemt dit heispecifiek oppervlak. Met het geven vandeze definitie zijn we eigenlijk al vooruitgelopen op de vraag, of dit totale op-pervlak van een fijn verdeeld poeder tebepalen is. Dit kan zelfs volgens Ver-schiliende methoden.De oudste methode van bepalen van hetspecifiek oppervlak berust hierop, datmen met behulp van zeven voor de gro-vere fracties en van sedimentatie voor defijnere deeltjes de gehele korrelverde-lingskromme bepaalt. Uit de grootte vaniedere fractie kan dan het oppervlakdaarvan worden berekend en de som vanal deze oppervlakken levert het totaleoppervlak, dat men wil kennen.Het zoeken naar een geschikte sedimen-tatievloeistof is echter niet gemakkelijk.Deze moet immers volkomen watervrijzijn; bovendien heeft men de moeilijk-heid, dat in een visqueuze vloeistof defijne deeltjes te langzaam, en in een min-der visqueuze de grove deeltjes weer tesnel bezinken. Voor het verkrijgen vanbetrouwbare uitkomsten moeten de se-dimentatietoestellen in een ruimte metconstante temperatuur worden opgestelden m?gen niet onderhevig zijn aan tril-lingen. Kortom de hele bepaling vereistveel zorg en is langzaam en omslachtigin uitvoering. Voor de controle in eenbedrijf, waar immers de snelste methodealtijd nog juist iets te langzaam is, deugtze dan ook in het geheel niet. Men heefthaar voor dit deel dan ook al sindsjaren verlaten.Turbidimeter van WagnerBij de tweede methode maakt men ge-bruik van hetzelfde principe, dat ook istoegepast in het op blz. 254 genoemdetoestel voor de sulfaatbepaling. Men meethier de slrooiing van licht, dat door hetin een geschikte vloeistof gesuspendeerdecement valt. Bij dit apparaat zorgde meneen neerslag te verkrijgen van een be-paalde korrelgrootte en meette hiervan dehoeveelheid. Hier brengt men een nauw-keurig afgewogen hoeveelheid in het toe-stel en bepaalt de deeltjesgrootte. Inbeide gevallen berust de meting echterop het feit, dat de verstrooiing van hetlicht evenredig is met het oppervlak vande aanwezige deeltjes. Het bekendste ap-paraat, dat volgens dit principe is ge-bouwd, is de turbidimeter van Wagner,die in de Verenigde Staten als standaard-Cement 4 (1952) Nr 15-16apparaat voor de fijnheidsbepaling is aan-genomen. Het apparaat is eenvoudig tebedienen en leent zich behoorlijk voorseriewerk. Het is echter gebleken, datde resultaten niet overeenstemmen metdie volgens andere methoden verkregen.In de allerlaatste tijd heeft het daardoorook in Amerika aan populariteit ingeboet.Apparaat van BlaineDe derde methode berust weer op eengeheel ander principe. Hierbij is men uit-gegaan van de gedachte, dat er eenverband bestaat tussen de doorlaatbaar-heid (permeabiliteit) voor lucht van eenlaagje poeder en het specifiek oppervlak.Dit verband is vastgelegd in een vrij een-voudige formule. De uitvoering van deproef is zo, dat men in het apparaateen laagje aanbrengt van het te onder-zoeken poeder en hierdoorheen lucht laatstr?men met constante snelheid en be-kende druk; het laagje poeder moet indiameter en dikte precies bepaald zijn.Aangezien het soortelijk gewicht een rolspeelt bij de bepaling van de hoeveelheid,die men in dit laagje kan onderbrengen,dient ook dit bekend te zijn. Evenals deflourometer moet ook dit apparaat metbehulp van een contr?lepoeder wordengeijkt.De meest gebruikte uitvoeringsvorm is dievan Blaine. Dit apparaat is eenvoudigvan bouw en niet moeilijk te bedienen,zodat het zich al spoedig heeft ingebur-gerd en zich in tal van cementfabriekenover de gehele wereld in een toenemen-de populairiteit mag Verheugen.Ook de bepaling van het specifiek op-pervlak geeft echter geen volkomen be-vrediging. Hoewel men hierbij een duide-lijker beeld krijgt van de reactiviteit vanhet poeder, dan bij de bepaling van degrootte van een enkele korrelfractie,kleeft aan deze methode toch een over-eenkomstig bezwaar, namelijk dat menniet volledig wordt ingelicht over de kor-relsamenstelling van het onderzochtemateriaal. Cementen met geheel verschil-lende korrelverdeling kunnen toch het-zelfde specifiek oppervlak hebben. Wilmen dus volledig weten waar men aantoe is, dan moet een combinatie van ver-schillende methoden worden gebruikt.ONDERZOEK VAN EINDPRODUCTVoor het onderzoek van het eindproduetmoet men vanzelfsprekend de genorma-liseerde methoden toepassen, omdat menvan zijn eindproduet moet weten, of hetal of niet aan de normaaleisen voldoet.Hier treedt het in de inleiding beschrevenverschijnsel op, dat de genormaliseerdemethoden niet altijd de vorderingen vande techniek kunnen bijhouden. Gedeel-telijk was dat ook al het geval bij defijnheidsproeven, maar daar was het eenkwestie van het gebruik van apparatenen methoden, die zich niet voor eenmeer algemene toepassing lenen.Voor het bepalen van het begin derbinding is in de industrie evenals overaleiders het apparaat van Vicat algemeenin gebruik. De bepaling van de stabiliteitwordt uitgevoerd met de proef van LeChatelier en met de koekproef engeeft dus ook tot generlei opmerkingenaanleiding. De waarde van de in Amerikagestandaardiseerde autoclaafproef wordthier in Europa door vele onderzoekerssterk in twijfel getrokken en heeft danook veel minder algemene ingang ge-vonden.Voor het bepalen van de trek- en dedruksterkte schrijft in Nederland, evenalstrouwens in meer landen, het normaalbladnog de bekende achtjes en kubi voor,vervaardigd uit een aardvochtige specie.In navolging van Zwitserland (en laterook Duitsland) is de ENCI voor haar in-terne controle al sinds jaren overgegaantot het bepalen van de buigtrek- en druk-sterkte aan prisma's van 4 x4 x 1 6 cm,vervaardigd uit plastische specie.Ir. A. J. P. van den Burgh heeft inCement 3 (1951) Nr 3-4, blz. 53-55 dezemethode beschreven. Wij m?gen voor devervaardiging van de specieproefstukkenin hoofdzaak daarnaar verwijzen. Aange-zien deze methode hier niet genormali-seerd is, komen er in de uitvoering ver-schillen voor en zo wijkt ook de samen-stelling van de specie bij de ENCI weliets af van die, welke Ir. v. d. Burgh be-schrijft.foto 3. verbeterd automatisch wegend apparaat volgens Michaelister bepaling van de buigsterkte258foto 4. niet-destructieve bepaling van de elasticiteitsmodulusuit de eigen frequentie van het proefstukDe verwachting is echter gewettigd, datook in Nederland deze methode binnenafzienbare tijd in genormaliseerde banenzal worden geleid.Foto 3 geeft een beeld van het bepalenvan de buigsterkte volgens deze methode,waarbij gebruik wordt gemaakt van eentoestel, dat een interessante variatie vormtvan het algemeen bekende apparaat vanMichaelis. Een met drukknop bediende,,zwaartekrachtmotor" verplaatst hier hetrechts zichtbare gewicht langs de hef-boomsarm. Bij breuk van het proefstukstopt het gewicht automatisch. Weigerin-gen zijn uitgesloten en een ieder, die weleens de valklep van een Michaelisapparaatdoor een ertussen geraakt hagelkorreltjeheeft zien klemmen, zal dit nieuwe ap-paraat zeer waarderen. De robuste af-metingen van de hefboomsarm gevenbovendien door de zeer geringe doorbui-ging een meer betrouwbare meting danhet niet meer op de moderne cement-sterkten ingestelde apparaat van Michaelis.zijde van het proefstuk bevindt zich eenpick-up, die de mechanische trillingenweer in electrische omzet. Zowel de uit-gezonden als de opgevangen trilling wor-den naar de platen van de geheel linkszichtbare oscillograafbuis gevoerd. Stootmen het proefstuk in zijn eigen frequentieaan, dan zal door de resonantie de op-gevangen trilling sterk in intensiteit toe-nemen. Hierdoor ver?ndert de vorm vande op het fluorescientiescherm zichtbareinterferentiefiguur. Men kan hieruit opzeer eenvoudige wijze vaststellen, welkede eigen frequentie van het proefstukjeis. Hieruit laat de elasticiteitsmodulus zichgemakkelijk berekenen en uit deze weerde druksterkte1).Deze nieuwe methode, die vooral inFrankrijk reeds tamelijk uitvoerig is onder-zocht, belooft veel voor de toekomst, alzijn er nog verschillende moeilijkhedente overwinnen. Zo is bv. de verhoudingtussen de elasticiteitsmodulus en de druk-sterkte afhankelijk van de speciesamen-stelling en misschien ook van de verhar-dingsduur. Bovendien is de apparatuurtamelijk duur en niet erg geschikt voorbediening door ongeschoolden.Zeer aantrekkelijk is echter het feit, datde proefstukjes niet worden vernield endat men dus de mogelijkheid heeft om deverharding op verschillende tijdstippenaan ??nzelfde proefstukje te volgen. Ditis uiteraard een voordeel boven iedereandere meetmethode. Toekomst heeftdeze methode zeker, of ze echter in staatzal blijken de conventionele sterktebe-palingen geheel te verdringen, blijft voor-lopig nog een open vraag.In het bovenstaande hebben wij zekergeen volledige beschrijving gegevenvan de verschillende onderzoeksmethodenop het gebied van cement; daarmee zoumen een boek kunnen vullen. Wij hopener echter in te zijn geslaagd, de lezer eenindruk te geven van de zorgen, die hetcement reeds als het w?re van voor zijngeboorte moeten omringen, wil men zijndoel bereiken: een goed en gelijkmatigproduet.1) Men zie hiervoor ook het artikel vanIr. P. C. Kreijger: Het beoordelen van cementen beton door acoustisch onderzoek, Cement3 (1951) Nr 11-12, blz. 202--207.Ongeveer 2 jaar geleden deed de Administra-tieve Commissie voor Onderzoekingen van deASTM (Amer. Soc. f. Testing Materials) eenrondvraag bij de verschillende technische sub-commissies, om mede te willen delen, wat elkvan deze nu als de meest belangrijke en ur-gente Problemen op haar speciale terreinbeschouwt.In het ]anuarinummer 1952 van het ASTM-Bulle-tin treffen wij een overzicht over de eerstegroep meest urgente vraagstukken en wel metname:duurzaamheid van beton,chemische struetuur van lignine (houtstof)versneide verweringsproef voor asfalt,welke factoren het vermoeidworden vanmaterialen bei'nvloeden,vermoeidheid van metalen onder samenge-stelde krachten.Een bonte rij van onopgeloste Problemen,waarbij de duurzaamheid van beton voorop-staat.Over dit vraagstuk gaf de Subcommissie C-9(beton en betonaggregaten) de navolgende ha-dere uiteenzetting.Formulering van het vraagstukPortlandcement-beton is het meest toegepasteconstruetiemateriaal daar, waar een bekendesterkte en een aangepaste weerstand tegen deverwoestende krachten van verwering belang-rijke factoren zijn.Cement 4 (1952) Nr 15-16De tegenwoordige stand van onze kennis steltin staat behoorlijk voor de vereiste sterkte teontwerpen.Zij geeft echter geen voldoende zekerheid voorhet ontwerpen van een vereiste duurzaamheidin die gevallen, waarin men met zware ver-weringseisen rekening dient te houden.De tegenwoordige stand van onze kennisMen schrijft het falen v
Reacties