Vezelconstructies bestaan al duizenden jaren. De toevoeging van bijvoorbeeld stro aan klei of leem ? beide keramische materialen ? werd door onze voorvaderen al toegepast. Staalvezelbeton (SVB) bestaat 'slechts' enkele decennia. Het constructieve toepassingsgebied is nog niet verder uitgebreid dan (bedrijfs)vloeren en kleinere prefab producten, althans niet op grote schaal. Dit is jammer, omdat het materiaal wel degelijk, afhankelijk van de soort toepassing, concurrerend kan zijn en/of veiligheidsrisico's kan terugdringen.
Berekening SVB-casco
6 2 0 10
70
Berekening
SVB-casco
Vezelconstructies bestaan al duizenden jaren. De toevoeging van
bijvoorbeeld stro aan klei of leem ? beide keramische materialen ?
werd door onze voorvaderen al toegepast. Staalvezelbeton (SVB)
bestaat 'slechts' enkele decennia. Het constructieve toepassingsge -
bied is nog niet verder uitgebreid dan (bedrijfs)vloeren en kleinere
prefab producten, althans niet op grote schaal. Dit is jammer, omdat
het materiaal wel degelijk, afhankelijk van de soort toepassing,
concurrerend kan zijn en/of veiligheidsrisico's kan terugdringen.
1
SVB-proefproject (1)
de staal-, glas- en polymeervezel. Sindsdien is er door diverse
partijen veel energie en tijd gestoken in de ontwikkeling van
deze vezels. Dit heeft ertoe geleid dat er vandaag de dag vele
verschillende vezels op de markt verkrijgbaar zijn. Ook is nu
bekend hoe vezels en beton presteren en welke vezels voor een
bepaalde toepassing het beste kunnen worden gebruikt. Met
andere woorden: staalvezelbeton is volwassen geworden.
Materiaaleigenschappen
Staalvezelbeton wordt berekend door het vaststellen van de
taaiheid van het beton, ook wel de residuele treksterkte
genoemd. De taaiheid wordt bepaald door de aanhechtsterkte
van het beton, het type en de dosering van de vezel, de oriënta-
tierichting en locatie van de vezels.
Laatstgenoemde factoren, vezeloriëntatie en locatie, worden niet
gestuurd. De bedoeling is dat de vezels homogeen en in alle
richtingen georiënteerd in de doorsnede aanwezig zijn. De
eerste drie factoren worden gewijzigd om het gedrag van het
materiaal te wijzigen. De meest geschikte (residuele treksterkte)
vezels zijn vezels met een slankheid (lengte-dikteverhouding)
Keramische materialen worden graag gecombineerd met een
taai of erg sterk materiaal, veelal in vezelvorm. Hierdoor
ontstaat een composiet materiaal dat veel taaier en sterker is
dan het relatief brosse en/of slappere moedermateriaal. Het
samensmelten van materialen wordt niet alleen bij beton (kera-
miek) uitgevoerd, maar ook bij polymeren. De bekendste
composieten zijn GFRP en CFRP; glasvezel- en koolstofvezel-
versterkte polymeer (veelal epoxy of polyester).
De behoefte aan staalvezels ontstond omstreeks 1950, toen
(beter) bekend werd dat de destijds veel gebruikte asbestvezel
schadelijk was voor de gezondheid. Alternatieven hiervoor zijn
Berekening SVB-casco6 2 0 10
71
1 Driebeukig casco is ook in
lengterichting in drieën
opgeknipt; linksachter is
een balkon zichtbaar
2 Beproeving in het lab
foto: BAM/Jan de Goede
tussen de 50 en 80 en zijn voorzien van een eindverankering. De
lengte is optimaal bij circa 2 x de grootste korrelafmeting. ABT
is van mening dat de dosering minimaal 30 kg/m
3 moet zijn.
Hierbij is theoretisch gezien de matrix homogeen gevuld met
vezels. Lagere doseringen, vooral bij toepassing van langere en
dikkere vezels, hebben de kans doorsneden te bevatten met
significant minder vezels.
De treksterkte van goede staalvezels ligt veelal boven de 1100
N/mm
2. Verder moet de vezeldosering worden aangepast naar
de sterkte van het beton. Hogere betonsterkten hebben meer
vezels nodig dan lagere en zouden met minder slanke vezels
kunnen worden uitgevoerd (of een nog hogere treksterkte). Dit
is nodig vanwege de benodigde ductiliteit. Bij het behalen van
een hoge betonsterkte in combinatie met een lage vezeldosering
bestaat de kans dat vezels knappen; dit moet worden voorko-
men, omdat het materiaal dan te bros zou kunnen bezwijken.
Bij het proefcasco is gebruikgemaakt van 50 kg vezels per m
3.
De vezel was 60 mm lang en 0,9 mm dik. Er is gebruikgemaakt
van zogenoemde gehaakte vezels: deze vezels zien eruit als naar
buiten gevouwen nietjes.
Beproevingsmethode
Staalvezelbeton wordt veelal beproefd volgens NEN-EN 14651
[1]. In dit artikel wordt ook gewerkt aan de hand van beproe-
vingen volgens deze methode. De proef bestaat uit het vervaar -
digen van een vezelgewapende betonbalk. De balk wordt
vervaardigd van een zeker vezeltype met een gewenste vezeldo-
sering. Vervolgens wordt de gewenste betondruksterkte vastge-
steld. Vezelwapening zal dus presteren afhankelijk van het type,
de dosering en de betonsterkte. Goede kennis van vezels in
combinatie met beton is veelal aanwezig bij de gerenommeerde
leveranciers.
De afmetingen van de te beproeven balk zijn 150x150x550
mm. De balk moet volgens een speciale wijze worden vervaar -
digd. Deze toepassingswijze is vastgelegd om de werkelijkheid
(beton in een constructie en vezeloriëntatie) te benaderen.
Verder moet er volgens het voorschrift gebruik worden
gemaakt van een stalen bekisting. Na 28 dagen is de balk
geschikt om te beproeven. Als de constructie pas na langere
duur wordt belast, kan de 90-daagse beproeving worden
ingezet. Aanbevolen wordt dan op beide tijdstippen testen uit
te voeren, opdat de betrouwbaarheid dan toeneemt. Los van de
norm wordt sterk aanbevolen de test altijd uit te voeren in
combinatie met druksterktebeproevingen. Het best kunnen
hiervoor uit de resterende twee betonbalkdelen twee kubussen
worden gezaagd.
De proef wordt gestart door een scheurinleider aan te brengen
(foto 2). In het midden van de balk wordt een zaagsnede aange-
bracht. Deze wordt doorgezet tot 25 mm in de balk. Door de
snede blijft er een hoogte over van 125 mm. De balk wordt in een drukbank geplaatst. Hierbij wordt een cilinder naar
beneden op de balk gedrukt precies boven de zaagsnede. De
balk is aan beide uiteinden ondersteund. Er wordt dus een
driepuntsbuigproef uitgevoerd op de balk. Verder worden de
doorbuiging en wijdte van de scheur gemeten (in vakjargon
wordt dit ook wel 'crackmouth opening displacement' ofwel
C
mod genoemd). Er worden vijf waarden gemeten: de genoemde
f
max, fr, 1, fr, 2, fr, 3 en de f r,4 [2]. De eerste is de spanning in de uiter -
ste vezel bij significante scheurvorming. De f
eqm,1~4 zijn equiva-
lente spanningen in de uiterste vezel bij verschillende C
mod-
waarden. Deze spanningen worden berekend aan de hand van
het aanwezige moment in de snede, gedeeld door het weer -
standsmoment. Nadat deze waarden zijn gedeeld door de mate-
riaalfactor, zijn deze geschikt voor de berekening van staalve-
zelconstructies. Voor dit soort (verdiepings)constructies moet
het veiligheidsniveau nog nader worden vastgesteld.
M-(N)-?-diagram
Een normale berekening van opneembare capaciteit begint met
het vaststellen van de milieuklasse. De milieuklasse bepaalt
vervolgens de benodigde dekking op de wapening. Bij staalve-
zelconstructies bestaat er geen dekking. De staalvezels zijn
onderling niet met elkaar verbonden en zullen daardoor niet
doorgaand corroderen.
Om de capaciteit van een doorsnede te berekenen zijn twee
methoden geschikt. De eerste methode is gemakkelijk: er wordt
gebruikgemaakt van de formule M = (f
r, 4 ? B ? H 2)/(6 ? y). Stel het
staalvezelbeton heeft een f
r, 4-capaciteit van 4 N/mm 2 en er moet
een doorsnede van 200x1000 mm worden berekend. Dan is de
capaciteit ten minste 21,3 kNm. Deze waarde kan als conserva-
tief worden beschouwd. Deze berekening geeft wel een snelle
ing. Michaël Menting en
ing. Ab van den Bos
ABT bv
2
Berekening SVB-casco
6 2 0 10
72
s p an nin g
dru k
re k
tr ek
c,1
t,2
ff c d
fft d ,1
ff t d ,2
ff t d ,3 1, 75?
0,
1?
c,23, 5?
25
?
sp anni ng
d ru k
re k
t re k f fc
re p
fft rep, 2fft rep, 3 c,12 ,1 ? c ,23, 5?
2 5? 0 5
10
15 20 25
30
35
(in mm -1)
M (in 10
6 Nmm)
0 0,00002 0,00004 0,00006 0,00008 0,0001 0,00012 0,00014 0,00016 0,00018 5
6
3 ?-? diagram staalvezelbeton
4 ?-? diagram staalvezelbeton
vereenvoudigd
5 M-?-gedrag van vloer casco 6
Casco met 'zware belasting' vlak vóór
aanbrengen laatste betonblok; totaal
met gewicht verdiepingsvloer vol-
doende voor equivalent draagvermo -
gen van circa 18 kN/m
2
foto: BAM/Jan de Goede 7 Na beproeving bezwijkt verdiepings-
vloer resoluut; herverdeling van
draagvermogen is beperkt
waarden uit de drie- of vierpuntsbuigproef.
Via vergelijking (1) zijn er drie punten bepaald aan de trekzijde
van het spanning-rekdiagram. Door de representatieve waarde te
delen door de materiaalveiligheidsfactor voor vezelversterkt beton
y
ft = 1,25 wordt de rekenwaarde gevonden. Hierdoor kan het
volledige spanning-rekdiagram volgens figuur 3 worden vastge-
steld. Voor de vereenvoudigde versie kan figuur 4 worden aange-
houden.
Door nu iteratief voor elke kromming het evenwicht te
bepalen, wordt een M-(N)-?-diagram verkregen (fig. 5). Duide-
lijk is het verschil met de eerste methode, waarbij een bedui-
dend lagere momentcapaciteit wordt gevonden.
Nascheurgedrag en herverdeling
In [5] wordt voor vezelwapening een ?-factor aangehouden van
1,25 op het staalvezelbeton. Er zit in staalvezelbeton een zekere
spreiding in de verdeling van de vezels in het volume van het
beton. Bij vloeren, puntvormig of elastisch ondersteund, wordt
er relatief veel oppervlak gemobiliseerd bij de situatie dat een
constructie tot over de elastische capaciteit wordt belast. Met
andere woorden: er is veel herverdeling mogelijk. Bij vloercon-
structeurs is ook wel het karrenwiel- en/of het enveloppatroon
cq. vloeilijnenpatroon bekend. Hierbij wordt een groot gedeelte
zowel belast met een negatief als positief moment. Vezels zitten
overal; bovenin en onderin de doorsnede. Lokaal een afwijking
van vezeldosering is geen probleem en zal leiden tot mobilisatie
in een ander deel van het vloeilijnenpatroon. Het gedrag van de
plaat zal dus volgens het gemiddelde materiaalgedrag geschie-
den. Indien plaatselijk een (boor)gat in een vloer wordt
gemaakt, dan beïnvloedt dat de capaciteit nauwelijks.
De mate van herverdeling is bij een casco of een portaalcon-
indicatie van de capaciteit.
Een andere, meer progressieve methode, is de constructie bere-
kenen volgens de doorsnede-evenwichtmethode; zie hiervoor
de figuren 3 en 4, waarbij figuur 3 de meest complexe is en
figuur 4 wat eenvoudiger.
De drukspanning kan volgens Eurocode 2 [3] of de VBC [4]
worden berekend. Het trekfiguur wordt uitgelegd. De f
r-waar
-
den 1 en 4, vastgesteld bij de driepuntsbuigproeven, worden
gebruikt als grondslag van de berekening. Hierbij worden de
driepuntsbuigwaarden met een factor omgerekend naar repre-
sentatieve centrische trekwaarden (vgl. 1). De CUR-Aanbeve-
ling 111 [5] schrijft een omrekenfactor van 0,45 en 0,37 voor.
Deze waarden zijn afhankelijk van de bijbehorende gevonden
3
4
Berekening SVB-casco6 2 0 10
73
7
Hierdoor kan de belastingsproef verschillende keren op
dezelfde constructie worden herhaald en wordt het resultaat
betrouwbaarder. Om nog meer resultaten te verkrijgen is
ervoor gekozen in de lengterichting eveneens te knippen. Er
zijn twee dilatatiestroken aangebracht, zodat in de diepte drie
stroken en daarmee negen velden, waarmee negen afzonder-
lijke proeven, worden verwezenlijkt. Verder is de laatste strook
enigszins dieper uitgevoerd, omdat daar aan elke beuk een
balkon met een uitkraging van 2400 mm is geplaatst. De twee
buitenste balkons zijn met een koudebrugonderbreking opge-
hangen (foto 8) en de middelste is koud doorgestort. In de
balkons is verder geen dragend zachtstaal toegevoegd!
Naast het casco zijn er vooraf en tijdens het uitvoeren van het
casco de nodige betonkubussen en betonbalken gestort om de
materiaalparameters van het staalvezelbeton betrouwbaar te
kunnen inschatten.
Het berekenen van een staalvezelcasco begint op dezelfde wijze
als een normaal casco. De constructeur stelt de belasting, belas-
tingfactoren en knoopvrijheden enz. op. Dit gebeurt nu nog
volgens de TGB [6] en zal snel moeten worden uitgevoerd
volgens de Eurocode 0 en 1 [7, 8]. Na het opstellen van de
belastingen kan een globale dikte worden geschat. Het huidige
casco is gebouwd met een slankheid van 5400/180= 30! Deze
slankheid is zeker geschikt voor woningbouw, maar wellicht
ook voor appartementen. Dit hangt af van de gebruikte veilig-
heidsfactor (?), de dikte van de afwerkvloer, gebruik van
tussenwanden, sparingen en in te storten leidingen. Vervolgens
kunnen met het eigen gewicht en de belastingen de elastische
momenten en dikte worden vastgesteld. Over de slankheid en
de te hanteren (?)-factor is al het een en ander uitgelegd.
Voor de capaciteitsberekening van het staalvezelbeton zijn er
geen normen. In Nederland is CUR-Aanbeveling 111 [5] opge-
steld. Deze richtlijn geeft een methode aan hoe om te gaan met
de trektak van het materiaal staalvezelbeton in de berekening.
Er zijn verschillende berekeningen uitgevoerd. In de eerste
structie beperkter. Bij een balk op twee steunpunten is deze
herverdeling niet aanwezig. Een plaatselijke afwijking in de
vezeldosering leidt direct tot een significante afwijking van de
draagkracht. Om toch dezelfde bezwijkkans te handhaven moet
dus een hogere veiligheidsfactor op het materiaal worden
gebruikt. Voor de berekening van het casco is een ??factor van
1,25 op de trektak van het staalvezelbeton gehanteerd. Door
alle proefresultaten te vergelijken kan achteraf worden vastge-
steld of deze factor correct is aangenomen of dat er wellicht een
hogere veiligheidsfactor moest worden gehanteerd. De y-factor
voor de druksterkte van het beton kan volgens [3] of [4]
worden gehanteerd.
De kans op een 'onder'gewapende doorsnede is groter naarmate
een lagere vezeldosering wordt toegepast. Verder is de grootte
van de vezels van belang. Het aantal vezels per kg is een goede
maatstaaf. Als vuistregel kan worden gesteld dat er een
minimum van 30 kg/m
3 vezels met een maximale lengte van 60
mm moet worden toegepast. Bij constructies met minder
herverdelingscapaciteit is het advies de dosering vezels te
verhogen naar 40 of 50 kg/m
3. Dergelijke doseringen vergen
een uitgekiend betonmengsel, hetgeen speciale aandacht vraagt
van de technoloog werkzaam bij de betoncentrale. Verder is het
bij dergelijke mengsels belangrijk dat er een goed mengproto-
col wordt opgezet, en gewaarborgd. Hierdoor worden proble-
men tijdens het stort tot een minimum beperkt. Een en ander
moet nader in een richtlijn of norm worden uitgewerkt.
Berekenen met raamwerk of met DIANA
Al snel is besloten een gietbouwtunnel te gebruiken om een
verdiepingsvloer (en de wanden) te fabriceren, zoals deze
normaal in de woningbouw wordt toegepast. In eerste instantie
zouden er drie verschillende beuken (overspanningen) worden
uitgevoerd. Omwille van kosten en eveneens om meer proefre-
sultaten te verkrijgen (statistisch) is gekozen voor één beuk-
maat die drie keer herhaald is. De beukmaat die nu gebruikt is
bedraagt circa 5400 mm.
Berekening SVB-casco
6 2 0 10
74
puntmomenten herverdeeld richting het veldmoment. Hier -
voor is een taaiheid of residuele treksterkte benodigd van circa
19 ? 10
6/(1/6 ? 1000 ? 180 2) = 3,5 N/mm 2. Met veiligheidsfactoren
betekent dit een residuele sterkte van 3,3 ? 1,25 = 4,4 N/mm
2;
dit komt neer op circa 40 kg vezels per m
3. Met behulp van
complexe rekenprogrammatuur, die rekent volgens de bereke-
ningswijze genoemd in CUR 111 [5] kan deze spanning
worden teruggebracht naar circa 3,6 N/mm
2.
Dezelfde berekening is uitgevoerd met behulp van DIANA [9].
Probleem met DIANA en staalvezelbeton is de wijze van mate-
riaalbeschrijving. DIANA heeft geen materiaalmodel dat een
piek in de trektak van het materiaalgedrag gemakkelijk en
robuust kan modelleren. Om dit probleem te verhelpen is
gebruikgemaakt van een materiaalmodel zonder ongescheurd-
betonpiek (fig. 3). Het materiaalgedrag is lineair-elastisch tot de
ingevoerde residuele treksterkte en loopt vervolgens af tot de
tweede residuele treksterkte. Hierdoor is het DIANA-model
nauwkeuriger in het gescheurde gedeelte van de berekening. Er
zit een zekere afwijking (conservatief ) tijdens het ongescheurde
gedeelte van de berekening.
Het grote verschil tussen DIANA en een (eenvoudig) raamwerk-
model is het veel nauwkeuriger kunnen laten zien van het
bezwijkmechanisme en de bijbehorende vervorming. Er kan
duidelijk scheurvorming worden voorspeld en de wijze van
vervormen kan wezenlijk afwijken. Zoals te zien valt in figuur
11, ontstaan er net voor het bezwijken drie 'scharnieren'. Daar
waar de raamwerkberekening een mooie gekromde vervor -
mingslijn heeft gemodelleerd, ontstaan hier twee rechtere rest-
stukken. Verder is heel duidelijk te zien dat er veel microscheur -
vorming ontstaat, voordat er enkele macroscheuren ontstaan die
berekening is een constructieberekening uitgevoerd zoals deze
gebruikelijk is in de woningbouw. Deze is zowel met een raam-
werkprogramma berekend als met behulp van DIANA (fig. 9).
Een eenvoudige portaalconstructie kan nog met een raamwerk-
programma worden uitgerekend.
Staalvezelbeton reageert grotendeels hetzelfde als normaal
beton in de ongescheurde fase. De E-modulus van het beton
kan op dezelfde wijze worden geschat als bij normaal beton.
Voor een ontwerpberekening kan dan eenvoudig de kruipfac-
tor worden geschat en in mindering worden gebracht op de
E-modulus. Dit kan worden ingevoerd in het raamwerkmodel
en de berekening kan worden uitgevoerd. Gecontroleerd moet
worden of de constructie gescheurd of ongescheurd is.
Wanneer deze gescheurd is, wordt het lastiger. Hierbij zou de
E-modulus moeten worden teruggeschroefd, bijvoorbeeld met
behulp van het M-?-diagram. Het optredende moment geeft
een kromming. Door het moment te delen door de uitgere-
kende ? en door I kan de E-modulus worden teruggerekend.
De verlaagde E-modulus kan worden ingevoerd en er kan
opnieuw worden gerekend. De doorsnede van het casco zou in
het geval van een woning moeten worden berekend op een
moment van circa 18 kNm. Hierbij is een deel van de steun-
Tabel 1
Verschillende gevonden parameters
berekening maximale belasting
(incl e.g.) benodigde of gevonden
F
r,1 waarden momentcapaciteit
doorsnede
ontwerp 9,3 kN/m
2 3,6 N/mm 2 19 kNm (UGT )
'as built' 21,7 kN/m 2 6,6 N/mm 2*40 kNm
werkelijke beproeving 17,9 kN/m 2 5,5 N/mm 2 33 kNm
* Deze waarde is gebaseerd op eerder verrichte laboratoriumbeproevingen. Op het werkelijke
materiaal dat in de constructie is toegepast, is ook een beproeving uitgevoerd; deze waarde lag lager.
8
Berekening SVB-casco6 2 0 10
75
8 Twee Isokorven als koudebrug-
onderbreking foto: BAM/Jan de Goede 9 DIANA-model met balkon symme -
trieas in midden 10
Doorbuiging in ontwerpbereke -
ning BGT-situatie (conservatief )
11 Scheurvorming berekend met
behulp van DIANA
Nog te nemen hobbels
Nu de berekening zo dadelijk meer gestaafd is met de beproe-
vingen, zal een analyse naar het te handhaven veiligheidsniveau
worden uitgevoerd. Dit zal in een vervolgartikel worden gepre-
senteerd. Daarnaast zullen verder praktische zaken moeten
worden onderzocht: hoe leidingen kunnen worden ingestort en
of sparingen kunnen worden opgenomen.
?
zich gedragen als plastische schanieren. De microscheurvorming
is met het blote oog niet te zien, maar kan met behulp van
rekmeters wel worden gesignaleerd. Dit is tijdens de proef geble-
ken, toen enkele rekmeters al uitsloegen voordat er fysiek aan de
buitenzijde scheuren konden worden vastgesteld.
De tweede berekening die is uitgevoerd, is de 'as built'-bereke-
ning met de proefbelastingswijze en zonder materiaalfactoren,
zodat de bezwijkbelasting kon worden vastgesteld.
De DIANA-invoerparameters voor het materiaal zijn gevonden
door het invers modelleren van de eerder genoemde driepunts-
buigproef en de druksterktebeproeving. De gevonden waarden
zijn vervolgens toegepast in het cascomodel.
In figuur 9 is de doorbuiging te vinden van het gehele systeem.
Nu het middenveld beproefd is, resteren er van de eerste strook
twee eindvelden die nog zullen worden beproefd. De capaciteit
van deze randvelden zal natuurlijk lager uitvallen dan het
middenveld. Verder is er nu reeds een flinke overbelasting op
het randveld geplaatst, waarbij reeds enige scheurvorming
aanwezig is. Deze belasting zal tot aan de volgende beproeving
op het randveld blijven staan om aan te tonen dat de kruip van
het materiaal niet te groot is.
Voorspelling van de bezwijkbelasting
Met behulp van de verschillende belastingen en materiaalaan-
names is tabel 1 vastgesteld.
De 'as built'-berekening benadert de werkelijke bezwijkbelas-
ting binnen een range van 10% indien de uit de proef gevonden
buigtreksterkte wordt gehanteerd (5,5 i.p.v 6,6 N/mm
2).
? Liter Atuur
1 NEN-EN 14651, Beproevingsmethode
voor staalvezelbeton. NEN, Delft.
2 Braam, C.R. & Van den Bos, A.A., Bedrijfs-
vloeren in constructief beton met staal-
vezels (2). Cement 2007/3.
3 NEN-EN 1992, Ontwerp en berekening
van betonconstructies. NEN, Delft.
4 NEN 6720, Voorschriften Beton. Construc-
tieve eisen en rekenmethoden. NEN,
Delft. 5
CUR Aanbeveling 111, Staalvezelbeton
bedrijfsvloeren op palen ? Dimensione -
ring en uitvoering. CUR, Gouda, 2007.
6 NEN 6702, Technische grondslagen voor
bouwconstructies ? TGB 1990 ? Belastin-
gen en vervormingen. NEN, Delft.
7 NEN-EN 1990, Grondslagen van het
constructief ontwerp. NEN Delft.
8 NEN-EN 1991, Belastingen op construc-
ties. NEN Delft.
9 DIANA, www.tnodiana.com
9
11
10
Vergelijking (1)
Berekening representatieve
waarden treksterkte
staalvezelbeton
fftrep,1 = fctm
fftrep,2 = feqm1/0,45
f
ftrep3 = feqm4/0,37
Reacties